Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20070 - Inbreng van de gezinswoning in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 20070 - Inbreng van de gezinswoning in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
20070
Datum beslissing
23 november 2020
Publicatiedatum
10 februari 2021

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen bevestiging te ontvangen dat:

1.1. bij een schenking aan de zoon met voorbehoud van levenslang vruchtgebruik in het voordeel van beide schenkers, na inbreng in de huwgemeenschap van de schenkers, de schenkbelasting berekend worden als zijnde een schenking door beide ouders.

1.2. dat de voorgenomen verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

  1. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw […], kandidaat-notaris, […], te […], namens;

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1959, nationaal nummer […] en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1961, nationaal nummer […],

samenwonende te […].

  1. De heer en mevrouw X-Y verklaren
  • dat zij gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1983.
  • dat zij gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel, bij ontstentenis van een huwelijkscontract;
  • dat zij op xx.xx.2020 het op hen toepasselijk stelsel hebben gewijzigd overeenkomstig § 1 van artikel 1394 van het Burgerlijk Wetboek door inbreng in de huwgemeenschap van eigen onroerend goed toebehorend aan de heer X, vermeld onder punt 4, en door wijziging van hun huwelijksvermogensrechtelijk beding.
  1. Het betrokken onroerende goed is:

[…]

Een WOONHUIS op en met grond en alle aanhorigheden, […], bekend op het kadaster onder […], sectie E, perceelnummer […] (volgens uittreksel de dato xx.xx.2020), met een oppervlakte volgens titel en kadaster van vier are tweeënnegentig centiare (4a 92ca).

Oorsprong van eigendom

Bovenbeschreven goed behoorde oorspronkelijk en sedert meer dan dertig jaar te rekenen vanaf heden toe aan de heer […] en zijn echtgenote mevrouw […], om het aangekocht te hebben voor wat betreft de grond jegens […] a) […], b) […], c) […], d) […] en e) […], bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1974, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx daarna, onder boek […] nummer […], de gebouwen zelf te hebben opgericht.

Ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1983, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna, boek […], nummer […] hebben voornoemde echtgenoten schenking gedaan van de volle eigendom van bovenbeschreven goed (en een ander goed) aan hun kinderen […] 1) […], 2) […] en 3) X, ieder voor een derde, onmiddellijk gevolgd door de toebedeling van bovenbeschreven goed aan de heer X, voornoemd, zodat X er vóór voormelde inbreng in de huwgemeenschap op xx.xx.2020 voor de geheelheid eigenaar van was. Thans behoort het goed toe aan de huwgemeenschap tussen de echtgenoten X-Y.

5. De betrokken partij is de zoon van de echtgenoten X-Y; m.n. de heer […], geboren te […] op xx.xx.1986 (nationaal nummer […]), wonende te […]

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. Bij voormelde akte wijziging huwelijksvermogensstelsel heeft de heer X de gezinswoning, vermeld onder punt 4 ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen en werd een keuzebeding ingevoegd.

7. Op heden wensen de echtgenoten X-Y over te gaan tot de schenking van de gezinswoning met voorbehoud van vruchtgebruik in het voordeel van de langstlevende van hen aan hun zoon.

III. Motivering van de aanvraag

8. De gezinswoning, vermeld onder punt 4, behoorde juridisch toe aan het eigen vermogen van de heer X maar de facto beschouwden de echtgenoten X-Y dit als gemeenschappelijk gezien zij alle kosten (overname, verbouwing, terugbetaling lening) met hun gemeenschappelijk vermogen hebben betaald.

Recent werd het huis dan ook ingebracht door de heer X in de huwgemeenschap. Burgerrechtelijk was de inbreng in de huwgemeenschap voor hen een financieel noodzakelijke rechtshandeling.

9. In het wijzigend huwelijkscontract (gevoegd bij de aanvraag) werd volgende clausule opgenomen als motivering voor de inbreng:

“3. Na hierover door de notaris te zijn geïnformeerd, verklaren partijen dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen om niet geschiedt, overeenkomstig het wettelijk stelsel, zodat er door de gemeenschap geen vergoeding voor deze inbreng aan de inbrengende echtgenoot dient te worden betaald.

Partijen verklaren dat de inbreng van voorschreven eigen goed in het gemeenschappelijk vermogen enkel gebeurt met het oog op het juridisch bevestigen van de feitelijke toestand. De echtgenoten beschouwen voorschreven goed immers als gemeenschappelijk en wensen zodoende dat hun huwelijksvermogensstelsel wordt aangepast.

Aldus wordt gepreciseerd dat de opleg verschuldigd door de heer X, voornoemd, naar aanleiding van voormelde uitonverdeeldheidtreding ten belope van twee/derde volle eigendom en nadien ook alle kosten en verbeteringswerken sinds de overname met gemeenschapsgelden werden betaald werden betaald met gelden uit de huwelijksgemeenschap van de echtgenoten X-Y en de kredieten werden aangegaan door beide echtgenoten.”.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

10. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

11. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast daar eenheid van opzet wordt vermoed gelet op de tijdspanne tussen de inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap en de geplande schenking en de aanvragers bovendien niet aantonen dat de voorgenomen verrichting ingegeven is door andere dan fiscale motieven.

De gezinswoning werd een eigen goed van de heer X op xx.xx.1983 , zijnde twee dagen voor zijn huwelijk met mevrouw Y. Niets belette de heer X om het onroerend goed reeds eerder in te brengen in de huwelijksgemeenschap om de juridische realiteit in overeenstemming te brengen met de feitelijke realiteit.

Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in de huwelijksgemeenschap wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.