Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20048 - Schenking na inbreng in beperkte gemeenschap Vlaamse Belastingdienst

VB 20048 - Schenking na inbreng in beperkte gemeenschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
20048
Datum beslissing
26 oktober 2020
Publicatiedatum
14 december 2020

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng door mevrouw Y op xx.xx.2018 van de eigen onroerende goederen in de beperkte vennootschap, die werd toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen, gevolgd door de schenking door de heer en mevrouw X-Y van de blote eigendom van deze onroerende goederen aan hun kinderen, niet ingaat tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 VCF en 2.8.4.1.1., §1 en §2 VCF en er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], te […] namens:

2.1. De heer X, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1945, gehuwd met mevrouw Y, wonende te […];

2.2. Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1945, gehuwd met de heer X, wonende te […];

2.3. Mevrouw A, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1970, ongehuwd, wonende te […];

2.4. Mevrouw B, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1971, ongehuwd, wonende te […];

2.5. De heer C, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1972, gehuwd met […], wonende te […].

3. De heer en mevrouw X-Y (voornoemd) zijn gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract van xx.xx.1969, verleden voor meester […], notaris te […], gewijzigd ingevolge akte van xx.xx.2018, verleden voor meester […], notaris te […], nadien ongewijzigd. Zij hebben samen drie kinderen, mevrouw A, mevrouw B en de heer C (voornoemd).

4. De heer en mevrouw X-Y bezitten […] appartementsgebouwen te […]. Deze onroerende goederen behoren tot de beperkte vennootschap die ingevolge akte van xx.xx.2018 werd toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen. Zij wensen deze onroerende goederen te schenken aan hun kinderen A, B en C.

Als bijlage bij de aanvraag werd een kopie van het huwelijkscontract van xx.xx.2018 gevoegd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer en mevrouw X-Y wensen […] appartementsgebouwen te […] te schenken aan hun kinderen.

6. De appartementsgebouwen behoorden aanvankelijk, ten gevolge van een erfenis, tot het eigen vermogen van mevrouw Y. Mevrouw Y heeft op xx.xx.2018 onder meer deze goederen ingebracht in de beperkte vennootschap die werd toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen, in combinatie met een beding van vooruitmaking en ongelijke verdeling (die de langstlevende echtgenoot de mogelijkheid biedt om bij overlijden van de eerststervende de goederen van de beperkte vennootschap (geheel of gedeeltelijk) vooraf te nemen of aan zich toe te bedelen naar zijn/haar keuze in volle eigendom, in vruchtgebruik of in blote eigendom). De beperkte vennootschap is een gemeenschappelijk vermogen tussen de echtgenoten (in de interne verhouding), maar geldt ten aanzien van derden als een onverdeeldheid.

7. De schenking van de appartementsgebouwen zal worden gedaan in blote eigendom voor een Belgische notaris. Het vruchtgebruik wordt bij de schenking voorbehouden, zodat de heer en mevrouw X-Y de huuropbrengsten die de appartementsgebouwen genereren, tot aan hun overlijden kunnen blijven ontvangen.

III. Motivering van de aanvraag

  1. Vermoeden van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF

8.1. Omzendbrief 2015/11[1] lijst de rechtshandelingen op die als fiscaal misbruik beschouwd worden. Het vermoeden van fiscaal misbruik speelt onder meer bij de “inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).”.

Hierbij luidt de toelichting als volgt:

“Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3. 17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”

8.2. Hierna lichten wij toe dat de voorgenomen schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne volgt op de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap, toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen, waardoor er in casu geen sprake is van fiscaal misbruik.

Mocht uw Dienst echter toch van oordeel zijn dat de te verrichten schenking binnen een korte tijdspanne volgt op de inbreng van de te schenken goederen, kan tevens worden aangetoond dat de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap van destijds is verantwoord door niet-fiscale motieven en er geen sprake is van eenheid van opzet.

  1. Tijdspanne tussen inbreng en schenking

De inbreng van de appartementsgebouwen in de beperkte vennootschap, toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen, vond plaats op xx.xx.2018. De aanvragers hebben de intentie om de schenking van deze goederen te verrichten na het antwoord van uw diensten. Bijgevolg zal de schenking vermoedelijk plaatsvinden in het najaar van 2020.

Tussen de inbreng en de schenking zal er een tijdspanne zijn van ongeveer twee jaar. De schenking volgt aldus niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap.

  1. Niet-fiscale motieven voor de inbreng in de beperkte vennootschap

Er is geen sprake van eenheid van opzet aangezien op het moment van de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap , toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen, de aanvragers geenszins de intentie hadden om deze goederen te schenken aan hun kinderen, wel integendeel, zij wensten op dat ogenblik een planning uit te werken om elkaar te beschermen. Er werd geopteerd voor een inbreng van verschillende roerende en onroerende goederen (ook andere goederen dan deze die worden betrokken bij de schenking) in de beperkte vennootschap in combinatie met een huwelijksvoordeel voor de langstlevende echtgenoot, namelijk een beding van vooruitmaking en ongelijke verdeling, en dit:

  • om te vermijden dat de ingebrachte goederen aan de kinderen vererven (huwelijksvoordelen sluiten onder bepaalde voorwaarden de reserve-aanspraken van de kinderen uit), en dit onder meer gelet op de onzekere situatie waarin één van de kinderen zich op dat moment bevond;
  • opdat de langstlevende echtgenoot dezelfde levensstandaard zou kunnen behouden (en hij/zij de keuze behoudt om de goederen van de beperkte vennootschap in volle eigendom vooraf te nemen of aan zich toe te bedelen);
  • om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, namelijk dat de echtgenoten de goederen als gemeenschappelijk beschouwen, gelet op de investeringen die de heer X heeft gedaan in deze goederen en het gebrek aan vergoedingsregeling in het stelsel van scheiding van goederen.

De inbreng van onroerende goederen in de beperkte vennootschap was aldus niet ingegeven door fiscale, maar door burgerrechtelijke motieven.

10.1. Onzekere situatie van één van de kinderen en bescherming van de langstlevende echtgenoot

De reden voor de inbreng van het eigen vermogen in de beperkte vennootschap in combinatie met het beding van vooruitmaking en ongelijke verdeling, was in de eerste plaats de gezinssituatie van hun jongste dochter B.

De onzekere situatie van dochter B - die eind 2018 (op het moment van de inbreng in de beperkte vennootschap) nog steeds was verwikkeld in een moeizaam verlopende vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel na haar echtscheiding - vormde de aanleiding voor de heer en mevrouw X-Y om een planning uit te werken, waarbij de langstlevende echtgenoot vermogensrechtelijk zou worden beschermd en waarbij zou worden verhinderd dat, bij het overlijden van één van beide echtgenoten, (een belangrijk deel van) het eigen vermogen van de eerststervende echtgenoot reeds zou vererven naar de kinderen. Dit om te vermijden dat de vererving tot gevolg zou kunnen hebben dat het vermogen van de dochter aanzienlijk toeneemt en dit onlosmakelijk verbonden is met toekomstige onderhoudsvorderingen of de vererving mogelijk een indicatie kon zijn voor of een invloed kon hebben op de onderhandelingen inzake de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel na echtscheiding.

Door de inbreng van verschillende roerende en onroerende goederen (zijnde een groot deel van het eigen vermogen van beide echtgenoten, waaronder ook andere goederen dan deze die worden betrokken bij de schenking) in de beperkte vennootschap in combinatie met een huwelijksvoordeel voor de langstlevende echtgenoot (met name een beding van vooruitmaking en ongelijke verdeling), wordt de mogelijkheid voorzien voor de langstlevende echtgenoot om bij het overlijden van de eerststervende de goederen van de beperkte vennootschap (geheel of gedeeltelijk) vooraf te nemen of aan zich toe te bedelen naar zijn/haar keuze in volle eigendom, in vruchtgebruik of in blote eigendom, zonder dat de kinderen zich daartegen kunnen verzetten (evenwel rekening houdende met de wettelijke bovengrens, zoals hierna beschreven).

Deze keuzemogelijkheid voor de langstlevende echtgenoot kon enkel worden gerealiseerd door een inbreng van de goederen in de beperkte vennootschap (of in een gelijkaardige structuur waarbij een gemeenschap tussen echtgenoten wordt gecreëerd die aan het stelsel van scheiding van goederen wordt toegevoegd).

De begunstiging van de langstlevende echtgenoot ingevolge het beding van vooruitmaking en ongelijke verdeling vormt een huwelijksvoordeel dat niet wordt beschouwd als een schenking, maar als een verkrijging ten bezwarende titel. Ingevolge de hervorming van het huwelijksvermogensrecht wordt in artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk bevestigd dat ook echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen elkaar via huwelijkscontract huwelijksvoordelen kunnen toekennen. De goederen die de langstlevende echtgenoot via dergelijk huwelijksvoordeel verwerft, zijn niet onderworpen aan de regels van inbreng en inkorting (voor zover de bovengrens van art. 1464 B.W. niet wordt overschreden). De planning van de heer en mevrouw X-Y biedt de langstlevende echtgenoot aldus ook bescherming tegen een eventuele vordering tot inkorting van de kinderen. Het erfrecht van de kinderen zal bij overlijden van de eerststervende echtgenoot/ouder aldus enkel betrekking hebben op de blote eigendom van de goederen die niet in de beperkte vennootschap zijn ingebracht (voor zover de bovengrens van art. 1464 B.W. niet wordt overschreden).

10.2. Juridische werkelijkheid in overeenstemming brengen met feitelijke situatie

Naast de onzekere situatie van één van de kinderen en de behoefte om de langstlevende echtgenoot te beschermen, vormde ook de wens van mevrouw Y om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, een belangrijke reden voor de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap.

De appartementsgebouwen mochten juridisch dan wel tot het eigen vermogen van mevrouw Y behoren, de heer X bekommerde zich over het beheer, het onderhoud en de vereiste herstellingen van deze gebouwen. Ook werden de grote verbouwingswerken aan de appartementsgebouwen mee gefinancierd door de heer X. Kortom, de heer en mevrouw X-Y beschouwden de appartementsgebouwen feitelijk als gemeenschappelijke goederen.

Gelet op de aanzienlijke investering van tijd, arbeid en eigen gelden door de heer X en de afwezigheid van een vergoedingsregeling in het stelsel van scheiding van goederen, werd logischerwijze beslist om de appartementsgebouwen in de beperkte vennootschap in te brengen, zodat de heer X mede-eigenaar werd van deze goederen. Dankzij de inbreng werd ook de bewijsproblematiek opgelost, aangezien wordt vermeden dat de heer X later bewijzen zou moeten aanleveren van de door hem gedane inspanningen en investeringen om aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding.

10.3. Geen eenheid van opzet

Op het moment van de inbreng van de appartementsgebouwen in de beperkte vennootschap, toegevoegd aan het basisstelsel van scheiding van goederen, hadden de aanvragers niet de intentie om deze goederen te schenken. De heer en mevrouw X-Y hebben toen ook heel wat andere goederen ingebracht dan deze die bij de schenking worden betrokken. Zij hebben een groot deel van hun eigen vermogen ingebracht wegens hoger vermelde burgerrechtelijke motieven.

Ondertussen wordt de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel van dochter B afgerond. Doordat het einde van de onzekere situatie van hun dochter in zicht is en zij een goede band hebben opgebouwd met hun kinderen, is bij de heer en mevrouw X-Y de wens gegroeid om de appartementsgebouwen, die destijds door mevrouw Y in de beperkte vennootschap zijn ingebracht, aan hun kinderen te schenken. Om hun huidige levensstandaard te kunnen behouden, wensen zij het vruchtgebruik op de te schenken goederen voor te behouden.

Wanneer er geen andere erfgenamen zijn dan de kinderen, kan op grond van art. 745quater B.W. de (gehele of gedeeltelijke) omzetting van het vruchtgebruik te allen tijde gevraagd worden door de langstlevende echtgenoot of de kinderen. De omzetting van het vruchtgebruik gebeurt in volle eigendom, een geldsom of een rente. Om te vermijden dat de kinderen de (gehele of gedeeltelijke) omzetting van het vruchtgebruik kunnen vragen, wensen de heer en mevrouw X-Y bij de schenking van de appartementsgebouwen het vruchtgebruik van de eerststervende echtgenoot op de geschonken appartementsgebouwen conventioneel aan de langstlevende echtgenoot toe te bedelen. Wanneer het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot immers voortvloeit uit een conventionele afspraak, kan dit vruchtgebruik niet worden omgezet. Zo heeft de langstlevende echtgenoot de zekerheid dat hij/zij voor de rest van zijn/haar leven van de vruchten die de te schenken onroerende goederen genereren, kan blijven genieten.

De te verrichten schenking aan de kinderen (met de eraan gekoppelde modaliteiten) heeft aldus ook een belangrijk burgerrechtelijk gevolg, namelijk de niet-omzetbaarheid van het vruchtgebruik op de geschonken onroerende goederen.

  1. Besluit: niet-toepasselijkheid van algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF

Gelet op wat hoger werd uiteengezet, verzoeken aanvragers uw Dienst te bevestigen dat de te verrichten schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne volgt op de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap, toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen, en bijgevolg in casu de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast kan worden.

In ondergeschikte orde, verzoeken aanvragers de bevestiging van uw Dienst dat de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap, toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen, is verantwoord door niet-fiscale motieven, waardoor in casu de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast kan worden.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. Het besluitvormingsorgaan kan zich niet uitspreken over de inbreng van de onroerende goederen in de beperkte vennootschap toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen op zich. Deze inbreng vond immers reeds plaats op xx.xx.2018 en betreft dus geen voorgenomen verrichting.

13. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

14. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering (zie punt 10) blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

15. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 betreffende art. 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014