Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20044 - Overgang naar stelsel van scheiding van goederen en toevoeging van een verblijvingsbeding + fideicommis Vlaamse Belastingdienst

VB 20044 - Overgang naar stelsel van scheiding van goederen en toevoeging van een verblijvingsbeding + fideicommis

Voorafgaande beslissing
Nummer
20044
Datum beslissing
28 september 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers hebben hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd [1] en hebben hun stelsel gewijzigd naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Door de wijziging van het wettelijk stelsel naar het stelsel van zuivere scheiding van goederen werd het gehele gemeenschappelijke vermogen vereffend en verdeeld tussen beide echtgenoten, waarbij alle gemeenschappelijke goederen in onverdeeldheid werden toebedeeld aan ieder van de echtgenoten, voor de onverdeelde helft.

Aan dit basisstelsel van scheiding van goederen hebben zij een beding van toebedeling toegevoegd voor deze onverdeelde goederen. Deze onverdeelde goederen zijn ontstaan uit de ontbinding van de toenmalige huwelijksgemeenschap. Dit beding garandeert hen bescherming als langstlevende echtgenoot.

Het beding van toedeling is ten slotte verbonden met een fideï-commissaire regeling.

2. De aanvragers wensen met betrekking tot dit beding van toebedeling voor de onverdeelde goederen zekerheid te verkrijgen over de fiscale behandeling ervan bij overlijden.

Zij wensen met name bevestiging te krijgen dat deze verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […] namens:

1/ De heer X, geboren te […] op xx.xx.1949, rijksregisternummer […], wonende te […].

2/ Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1953, rijksregisternummer […], wonende te […].

4. De aanvragers hebben hun woonplaats te […], in het Vlaams Gewest, sedert meer dan 5 jaar.

5. Zij hebben geen kinderen, ook niet uit vorige relaties.

II. B. Beschrijving van de verrichting(en)

Voorwerp van deze verrichting

6. De wijziging van het huwelijksstelsel is een wijziging die leidt tot de vereffening van het vorig stelsel, vermits de aanvragers van een gemeenschapsstelsel naar een stelsel van scheiding van goederen zijn overgegaan.

Daarom hebben ze, zoals door de wet opgelegd (art. 1394, § 2 Burgerlijk Wetboek), een boedelbeschrijving laten opmaken van al hun eigen c.q. gemeenschappelijke roerende en onroerende goederen, en van al hun eigen c.q. gemeenschappelijke schulden (akten van notaris […] te […] op xx.xx.2020, akte van notaris […] te […] op xx.xx.2020 en akte van notaris […] te […] op xx.xx.2020).

Door de overgang naar het stelsel van scheiding van goederen is het gemeenschappelijk vermogen dat tussen hen had bestaan, ontbonden, en zijn de gemeenschapsgoederen van rechtswege opgenomen in een ‘postcommunautaire’ onverdeeldheid. Al deze gemeenschapsgoederen waren aanwinsten van beide echtgenoten, zoals in de akte van wijziging van het huwelijksstelsel bevestigd.

De echtgenoten hebben beslist om niet over te gaan tot verdeling van deze onverdeeldheid. Alle goederen die tot dit gemeenschappelijk vermogen behoorden, zijn dus in onverdeeldheid tussen hen gebleven. De onverdeelde goederen die hen gezamenlijk toebehoren, willen ze onderwerpen aan nieuwe bedingen die ze aan hun huwelijksstelsel willen toevoegen. Deze onverdeelde goederen, allen afkomstig vanuit de ontbonden gemeenschap, vormen het voorwerp van de verrichting waarvoor deze vraag tot voorafgaande beslissing wordt voorgelegd.

Beding van toebedeling (optioneel) met fideï commis de residuo

7. De echtgenoten willen deze onverdeelde goederen, afkomstig van de ontbonden gemeenschap, voor het geval van overlijden van een van hen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen. Daartoe hebben ze een beding van toebedeling opgenomen in het contract. Hierdoor wordt aan elk van de beide echtgenoten het recht toegekend aandelen in onverdeelde goederen aan te wijzen die moeten worden toebedeeld aan de langstlevende echtgenoot. Het toebedelingsrecht slaat op alle aandelen die de eerststervende houdt in de onverdeelde goederen, zonder de plicht te hebben het recht voor elkeen uit te oefenen. Een langstlevende echtgenoot zou zo er ook voor kunnen opteren om het testament van de eerststervende reeds voor een deel onmiddellijke uitwerking te verlenen. Dit optierecht beïnvloedt evenwel op geen enkele manier de kwalificatie van het toebedelingsrecht.

8. Dit beding luidt als volgt (letterlijk aangehaald):

“BEDING VAN TOEDELING

1. De echtgenoten kennen elkaar bij wijze van huwelijksvoordeel overeenkomstig artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek in geval van overlijden van de eerststervende het recht toe om als langstlevende naar aanleiding van de ontbinding van het huwelijkstelsel goederen of aandelen in onverdeelde goederen uit het vermogen van de eerststervende aan te duiden die aan de langstlevende moeten worden toebedeeld voorafgaandelijk aan de afwikkeling van de nalatenschap.

2. Dit toebedelingsrecht is een huwelijksvoordeel dat slechts door de langstlevende kan worden ingeroepen in geval van overlijden, indien partijen niet reeds duurzaam feitelijk gescheiden waren (anders dan ingevolge overmacht, zoals wegens verzorging of arbeidsbetrekkingen), de echtscheidingsprocedure niet was ingesteld, de langstlevende niet onwaardig is om tot de nalatenschap van de eerststervende te komen of in geval van de aanwezigheid van een ontervend testament waarbij de langstlevende het gereserveerde erfrecht werkzaam wordt ontnomen.

3. De uitoefening van het toebedelingsrecht is optioneel. De langstlevende bepaalt zelf in welke mate hij of zij er gebruik van wenst te maken. Het recht kan worden uitgeoefend door de langstlevende per goed apart.

4. Op grond van de gemaakte keuze kan de langstlevende goederen in volle eigendom aanduiden, in vruchtgebruik of in blote eigendom, dewelke zullen toekomen aan de langstlevende, voorafgaandelijk aan de afwikkeling van de nalatenschap. Het recht kan ook gebruikt worden om onverdeelde aandelen over te nemen of om onverdeeldheden te doen ontstaan doordat het recht wordt gebruikt om slechts een welbepaald aandeel (in eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik) zich toe te delen. Wanneer met betrekking tot een bepaald goed een specifieke schuld werd aangegaan, dient deze mee te worden toebedeeld aan de langstlevende in dezelfde verhouding als de toedeling.

5. De toebedeling gebeurt eenzijdig door de langstlevende, zonder instemming of goedkeuring vanwege de algemene rechtsopvolgers van de overledene. Het toedelingsrecht moet worden uitgeoefend binnen de termijn die is opgelegd voor de indiening van de aangifte van nalatenschap. De algemene rechtsopvolgers dienen op de hoogte te worden gesteld van de gemaakte uitoefening op schriftelijke wijze.

6. Alle taksen, rechten en erelonen ten gevolge van de uitoefening van het recht van toedeling vallen ten laste van de langstlevende.

7. In geval van onenigheid met de algemene rechtsopvolgers van de overledene omtrent de waardering van toebedeelde goederen, zal de meest gerede partij de familierechtbank mogen verzoeken op gemene kost een deskundige aan te stellen die via een bindende derdenbeslissing zal overgaan tot de waardering van het goed op basis van de venale waarde van het goed. Nadat een deskundige een waarde heeft bepaald volgens de regels van het deskundigenonderzoek, met mogelijkheid voor de partijen om voorafgaandelijk aan het definitieve verslag opmerkingen te kunnen maken, kunnen de beide partijen nog steeds in onderling overleg een andere waarde nemen.

8. De goederen c.q. de aandelen in onverdeeldheid van de goederen die de langstlevende echtenoot/echtgenote verkrijgt vanuit het vermogen van de eerststervende echtgenoot/echtgenote worden verkregen onder de ontbindende voorwaarde van een fideï-commis de residuo, aan de volgende modaliteiten verbonden. Dit houdt in dat het toebedeelde goed door de ontbinding terugkeert naar het eigen vermogen van de eerststervende echtgenoot of echtgenote, waar het vervolgens zal worden vererfd volgens de regels van wettelijke devolutie, tenzij de eerststervende daaromtrent afwijkende testamentaire bepalingen over heeft vastgesteld. De ontbinding wegens het fideï-commis de residuo treedt slechts in werking bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot of echtgenote, op voorwaarde dat deze laatste, als eigenaar van het toebedeelde (aandeel van) het goed, hierover niet heeft beschikt. Als daad van beschikking wordt aangemerkt, elke rechtshandeling krachtens dewelke het goed verdwijnt uit diens vermogen, uitgezonderd de uitwerking van een testament. Wanneer het goed door de langstlevende wordt bezwaard met een beperkt zakelijk (zekerheids)recht, treedt het beding in werking, maar gaat het goed terug naar de eerststervende, onder gehoudenheid van de zakelijke last.

De langstlevende echtgenoot of echtgenote heeft het vrije genot en het vrije beschikkingsrecht over het vermaakte goed. De langstlevende mag iedere daad van beschikking uitvoeren, onder de gehoudenheid dat hij handelt overeenkomstig de regels van de goede trouw, maar met uitzondering van een inbreng in huwgemeenschap en een contractuele erfstellingen. De langstlevende mag eveneens interen op de toebedeelde goederen op voorwaarde dat de regels van de goede trouw worden gerespecteerd. De langstlevende moet wel in gelijke mate interen op het eigen vermogen als op het fideï-commissaire vermogen.

Op het fideï-commissaire vermogen geldt het beginsel van zaaksvervanging. Wanneer de langstlevende het toebedeelde goed heeft vervreemd en daarvoor in de plaats andere vermogensbestanddelen zijn gekomen, dan gaat de last van het fideï-commis over op de goederen die daarvoor in de plaats zijn getreden, onder dezelfde modaliteiten wat deze last betreft. Deze conventionele zaakvervanging geldt ook op haar beurt voor de in de plaats gestelde goederen. De conventionele zaakvervanging mag met alle bewijsmiddelen worden aangetoond, zelfs met getuigen en vermoedens. De langstlevende dient wel de verbintenis aan te aan om gedegen stukken te bewaren welke goederen in de plaats zijn getreden. Wanneer de langstlevende het goed vervreemdt en in de plaats een geldsom ontvangt en deze geldsom vermengt met andere gelden op een rekening waarna er op deze rekening verrichtingen zijn gebeurd, dan geldt het onweerlegbare vermoeden dat op deze rekening nog de destijds gestorte sommen aanwezig zijn bij het overlijden van de langstlevende, ten belope van de dan aanwezige sommen. De langstlevende behoudt het volledige beschikkingsrecht over alle surrogaatgoederen en mag daarover eveneens vrij beschikken, binnen de hierboven gemelde modaliteiten. In de mate aan de conventionele zaakvervanging geen zakelijke werking zou toekomen, geldt er in de plaats een verplichting tot verbintenisrechtelijke schadevergoeding waarbij de som van de schadevergoeding gelijk is aan de waarde van de surrogaatgoederen.

9. De notaris wijst de partijen erop dat de artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing op deze huwelijksvoordelen. In het bijzonder is het voor de partijen met gemeenschappelijke afstammelingen van belang een onderscheid te maken tussen hun (netto) aanwinsten en hun (netto) niet-aanwinsten en de bewijsstukken daarvan te bewaren.”

9. Voor het geval van echtscheiding, geldt dat de onverdeeldheid zal worden verdeeld, zoals bepaald in het wijzigende huwelijkscontract.

III. Motivering van de aanvraag

10. Deze wijziging van stelsel werd ingegeven door verschillende motieven:

10.1. Zo is er de wens van partijen om tijdens het huwelijk meer autonomie te verkrijgen voor de beide echtgenoten bij het beheer van het vermogen.

10.2. Een tweede motivatie is het feit dat de heer X nog steeds zeer actief is als handelaar/ontwikkelaar voor vastgoedprojecten, waarbij hij vele transacties moet regelen waaraan de nodige professionele risico’s verbonden zijn. Dit blijkt o.a. uit het feit dat tot het vermogen van de echtgenoten nog investeringsvastgoed zich bevindt en hij in verschillende vennootschappen bestuurstaken waarneemt (met mogelijke aansprakelijkheid als bestuurder). Ter bescherming van zijn echtgenote wensen ze daarom een scheiding van vermogens door te voeren. Binnen het wettelijk stelsel zijn de beroepsschulden immers verhaalbaar op het gehele gemeenschappelijke vermogen, en via de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen wordt de echtgenote tegen deze aansprakelijkheid beschermd. Bovendien is er bij de echtgenoten minder de behoefte om nog een gezamenlijk verdien-vermogen via de gemeenschap aan te houden.

10.3. Een derde motivatie is dat de echtgenoten via een wijziging van huwelijkscontract elkaar contractuele rechten (krachtens het huwelijkscontract) willen toekennen, waaraan bij testament geen afbreuk aan kan worden gedaan. Op die manier hebben elk van de echtgenoten de zekerheid dat ze zich niet hoeven te verwachten aan ontervende testamenten.

10.4. Een vierde motivatie voor deze wijziging is dat zij in eerste instantie elkaar willen begunstigen bij overlijden maar ook daarna over de dood heen willen bepalen dat het restvermogen van elke respectievelijke echtgenoot zou toekomen aan zijn/haar eigen familie. Zij willen namelijk vermijden dat het integrale vermogen zou toekomen aan de langstlevende van hen en bij diens overlijden enkel zou vererven aan diens familie. Weliswaar kan de langstlevende testamentair anders bepalen, maar de eerststervende heeft geen zekerheid dat dergelijk testament wordt opgemaakt dan wel later niet wordt herroepen. Ter vermijding daarvan hebben ze een regeling met fideï-commis de residuo opgemaakt die werd gekoppeld aan het beding van toebedeling.

11. Om deze vier doelstellingen te realiseren hebben de echtgenoten besloten om hun huwelijkse voorwaarden te wijzigen en het stelsel te wijzigen naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Door de wijziging van het wettelijk stelsel naar het stelsel van zuivere scheiding van goederen werd het gehele gemeenschappelijke vermogen vereffend en verdeeld tussen beide echtgenoten, waarbij alle gemeenschappelijke goederen in onverdeeldheid werden toebedeeld aan ieder van de echtgenoten, voor de onverdeelde helft. Op die manier worden doelstellingen een en twee gerealiseerd.

12. Aan dit basisstelsel van scheiding van goederen hebben zij een beding van toebedeling toegevoegd voor deze onverdeelde goederen. Deze onverdeelde goederen zijn ontstaan uit de ontbinding van de toenmalige huwelijksgemeenschap. Dit beding garandeert hen bescherming als langstlevende echtgenoot. Daarmee wordt doelstelling drie gerealiseerd.

13. Het beding van toedeling is ten slotte verbonden met een fideï-commissaire regeling om de vierde doelstelling te realiseren.

14. De aanvragers wensen met betrekking tot dit beding van toebedeling voor de onverdeelde goederen zekerheid te verkrijgen over de fiscale behandeling ervan bij overlijden, met name verzoeken zij met betrekking tot het beding van toebedeling te horen bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het beding van toebedeling als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

  • Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

15. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag genoemde verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de wet Huwelijksvermogensrecht omschreven.

16. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet worden geleverd (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

Deze kwalificatie werkt volkomen indien, zoals in het geval dat aanvragers voorleggen, het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op aanwinsten, en in een situatie waar er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot zouden komen (art. 1464 BW en, a contrario, art. 1465 BW).

17. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van bv. enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 1469, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).

Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de wijziging van huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 1464 BW gesteld niet overschreden zijn.

18. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de fictieve of hereditaire massa (art. 922 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap, en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

19. Het feit dat aan het toebedelingsrecht een optionele uitoefening is verbonden, wijzigt de kwalificatie niet. Het verbinden van een optie aan een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk overigens niet betwist, zoals blijkt uit de praktijk van de optionele keuzebedingen in stelsels van gemeenschap of optionele bedingen van verrekening in stelsels van scheiding van goederen.

Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

20. De overgang/toebedeling op grond van het beding van toebedeling (door de verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

• Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF

21. Wegens de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3,3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

22. Het beding van toebedeling zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).

23. De overgang/toebedeling op grond van het beding van toebedeling (door de verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.

• Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

24. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

25. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap meer. Ze zijn nu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een beding van toebedeling toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

26. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

27. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen beding van toebedeling (door de verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen).

• Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

28. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

29. Het voorgenomen beding van toebedeling verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

30. Het voorgenomen beding van toebedeling wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerst stervende echtgenoot. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

31. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen beding van toebedeling (door de verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen).

• Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

32. De uitwerking van het beding van toebedeling verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

Er is met betrekking tot het overwogen beding van toebedeling dus geen sprake van een beding van aanwas.

33. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

34. Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn als de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en als de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

In casu zijn de kansen van beide partijen evenwichtig, aangezien de inleg gelijkaardig is, alsook de levenskansen zijn gelijkwaardig.

Dit is echter in hun geval irrelevant. Het beding van toebedeling dat de aanvragers sluiten moet inderdaad niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden, en die de Vlaamse Belastingdienst heeft uiteengezet in haar SP 17044.

35. Het door de aanvragers overwogen beding van toebedeling kwalificeert immers niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.

Het valt dus niet onder de vereisten van SP 17044.

• Geen misbruik

36. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvragers overwogen verrichting frustreert geen toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

1. Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

37. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3,3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

38. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF. De aanvragers zijn overgegaan van een stelsel met gemeenschap van aanwinsten naar een stelsel van scheiding van goederen als basisstelsel omdat ze niet langer onderworpen wilden zijn aan een stelsel waarin de regels inzake beheer van hun goederen en de regels inzake verhaal van schuldeisers hun niet meer als de meest geschikte voorkwamen, alsook omwille van de wens om een eigen vermogen te creëren om over de dood van hun respectievelijke echtgenoot/echtgenote een begunstigde van ieders vermogen aan te stellen.

Verder willen de echtgenoten naast hun autonomie en hun wil om begunstigden aan te stellen, elkaar toch een vorm van vermogensrechtelijke bescherming geven in geval van overlijden van een van de partners in plaats van een verbintenisrechtelijke vordering in de vorm van een verrekenbeding. Zij wensen om in geval van overlijden toch het beschikkingsrecht over het vermogen zelf te kunnen behouden als langstlevende echtgenoot, zonder dat zij enkel een vordering op het vermogen van de langstlevende hebben ten aanzien van diens naaste familie, bij toepassing van een eventueel verrekenbeding. Op die manier willen zij niet in samenloop komen met schuldeisers van de familieleden van de eerststervende echtgenoot, en evenmin het risico lopen dat de uitbetaling van die verbintenisrechtelijke vordering problemen veroorzaakt in geval van onmin met de familie van de eerststervende, in geval van handelingsonbekwaamheden, edm. De toedeling in eigendom garandeert een soepele afwikkeling bij het eerste overlijden.

Ze zijn nu tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018, mogelijk is om gelijkaardige huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die verrekenbedingen niet bieden. Met betrekking tot onverdeeldheden laat het burgerlijk recht nu immers toe dat een beding van toebedeling daaraan wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten zullen toehoren in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende, als de langstlevende gebruik maakt van zijn recht. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een verrekenbeding wordt gecreëerd. Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Dit is dus juist hetgeen de echtgenoten willen voorkomen. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het beding van toebedeling zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die hem/haar in natura verblijven. Juist hierdoor is er voor de langstlevende op civielrechtelijk vlak een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

39. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen in eerste instantie voor de helft in de nalatenschap van de eerst stervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen.

3. Niet-fiscale motieven

40. Uit wat voorafgaat, blijkt dat de aanvragers de verrichtingen uitvoeren wegens niet fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er wegens deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de verrichting die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

Conclusie

41. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de invoeging van het beding van toebedeling met betrekking tot de onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers zijn zich ervan bewust dat - aangezien de aanvraag (mede) betrekking heeft op onroerende goederen - op de toebedeling van deze onroerende goederen het verdeelrecht van toepassing zal zijn.

IV. Beslissing

42. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

43. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de fiscale behandeling van het verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en de mogelijke toepassing van de door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF, met name:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

    Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

    Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
    1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
    2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

    Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

44. Vermits het wijzigend huwcontract, waarin het verblijvingsbeding werd opgenomen, is gesloten na 1 juni 2012, kan het worden afgetoetst aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

45. In dit dossier wordt een overstap van een wettelijk stelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen gecombineerd met de toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeeldheid die ingevolge de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is ontstaan, met toevoeging van een fideïcommis de residuo.

46. Deze verrichting maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is. Uit de voorgenomen verrichting kan worden afgeleid dat deze tot doel heeft de erfbelasting op de toebedeling aan de langstlevende te ontwijken en dat het ontwijken van de erfbelasting de enige/overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen. De aangehaalde niet-fiscale motieven wegen niet op tegen de fiscale motieven zoals hierna zal worden aangetoond. Partijen hadden bovendien al een stelsel van gemeenschap van goederen met een afzonderlijke gift tussen echtgenoten, wat burgerrechtelijk in grote mate tot hetzelfde resultaat leidde.

47. Partijen verklaren ook uitdrukkelijk dat zij “net willen vermijden dat de onverdeelde goederen in eerste instantie voor de helft in de nalatenschap van de eerst stervende terecht komen” (zie randnummer 38).

48. Om een onherroepelijke gift te bekomen, zou het volstaan hebben om een gift tussen echtgenoten te doen bij (wijzigend) huwcontract. Of nog: een verblijvingsbeding maken m.b.t. het gemeenschappelijk vermogen. Dus het “onherroepelijk maken van de gift” via de huidige verrichting is geen valabel argument.

49. Aangezien de goederen in onverdeeldheid blijven, zijn de argumenten van het autonoom beheer en de bescherming tegen beroepsschulden evenmin terzake dienend. Integendeel, gedurende de ruime (actievere) beroepsloopbaan was dit “probleem” blijkbaar niet aan de orde.

50. Voor wat de koppeling van een fideïcommis de residuo aan het verblijvingsbeding (een beding onder bezwarende titel) betreft, wordt geen uitspraak gedaan over de burgerrechtelijke geldigheid van dergelijke constructie. Wel kan worden opgemerkt dat aan de hogervermelde mogelijkheid van een onherroepelijke schenking tussen echtgenoten bij wijzigend huwcontract (zonder wijziging van het stelsel zelf) dergelijk fideï commis de residuo evenzeer zou kunnen gekoppeld worden om hetzelfde doel te bereiken dat nu als niet-fiscaal argument naar voor wordt geschoven voor huidige verrichting, nl. een regeling over de dood heen. Het is dus alleszins geen valabel argument, ongeacht de beoordeling van de burgerrechtelijke geldigheid.

51. Bijgevolg zal bij overlijden van een van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, het art. 2.7.1.0.2 en/of 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de wijziging van het stelsel met toepassing van het verblijvingsbeding immers niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.2 en/of 2.7.1.0.4 VCF.

52. De artikelen 2.7.1.0.3,3° en 2.7.1.0.5 VCF zijn niet van toepassing op de huidige verrichting.

53. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] De akte van wijziging van huwelijkscontract van 2 juli 2020 werd voorgelegd.