Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20035 - Wijziging huwelijksstelsel - Kanscontract Vlaamse Belastingdienst

VB 20035 - Wijziging huwelijksstelsel - Kanscontract

Voorafgaande beslissing
Nummer
20035
Datum beslissing
7 september 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen hun huwgemeenschap te ontbinden en over te gaan naar een stelsel van scheiding van goederen. Aan het vermogen dat zij verkrijgen ingevolge de ontbinding van hun huwgemeenschap wensen zij een beding van aanwas te koppelen. Vooraf wensen zij bevestiging te krijgen dat:

1.1. de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen – voorafgaand aan het afsluiten van een beding van aanwas – in combinatie met een beding van aanwas geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF;

1.2. het beding van aanwas kwalificeert als een kanscontract onder bewarende titel;

1.3. bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de schenkbelasting overeenkomstig de artikelen 2.8.1.0.1. VCF en 2.8.4.1.1., §2 VCF;

1.4. bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de erfbelasting overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.3., 3° VCF en 2.7.1.0.5 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heren […], te […] namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1969, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1972, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];

3. De heer en mevrouw X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1996 onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan een huwelijkscontract, laatst gewijzigd bij huwelijkscontract van xx.xx.2008, verleden voor meester […], notaris te […], zonder dat deze wijziging de vereffening van het stelsel tot gevolg heeft gehad.

4. De heer en mevrouw X-Y hebben drie gemeenschappelijke kinderen, te weten:

4.1. kind A, geboren te […] op xx.xx.1998;

4.2. kind B, geboren te […] op xx.xx.2000;

4.3. kind C, geboren te […] op xx.xx.2003.

Daarnaast is de heer X de vader van een niet-gemeenschappelijk kind, te weten kind D, geboren op xx.xx.2013. De juridische afstammingsband ten aanzien van kind D werd evenwel nooit vastgesteld.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer en mevrouw X-Y zijn ongeveer 25 jaar gehuwd. Het vermogen waarover zij op vandaag beschikken, bestaat hoofdzakelijk uit gemeenschappelijk vermogen dat zij hebben opgebouwd gedurende hun huwelijk. Hun voornaamste gemeenschappelijk vermogen betreft:

  • de volle eigendom van hun gezinswoning te […];
  • de volle eigendom van een vakantiewoning te […];
  • een onverdeeld vierde deel in blote eigendom van een appartement; het vruchtgebruik van dit appartement behoort toe aan de moeder van de heer X; de overige onverdeelde blote eigendom aan zijn broers/zussen. Op de hoorzitting van xx.xx.2020 werd door meester […] toegelicht dat voormeld goed een aankoop betrof voor het gemeenschappelijk vermogen. Bij de aankoop werd er door de broers/zussen gekocht in blote eigendom en door de moeder in vruchtgebruik;
  • de vermogenswaarde van alle aandelen van de vennootschap Z;
  • een groepsverzekering;
  • spaargelden.

Naast het gemeenschappelijk vermogen beschikt mevrouw Y zelf over diverse spaargelden afkomstig van haar familie. De heer X heeft nagenoeg geen eigen vermogen.

6. De aanvragers wensen vooreerst hun huwgemeenschap te ontbinden en over te gaan naar een stelsel van scheiding van goederen. Het hierboven vermelde vermogen dat op vandaag tot hun huwgemeenschap behoort, zullen zij na de overgang in onverdeeldheid aanhouden, ieder van hen voor een gelijke onverdeelde helft in volle eigendom (resp. blote eigendom wat het appartement betreft).

7. Na de overgang wensen de aanvragers met betrekking tot de roerende goederen, de vakantiewoning te […] en het appartement een kanscontract onder bezwarende titel af te sluiten. Meer bepaald wensen de aanvragers dat dit onverdeelde vermogen bij het vóóroverlijden van de eerststervende van hen in volle eigendom (resp. blote eigendom) zal toekomen aan de langstlevende onder hen. Elk van de aanvragers zal aldus zijn of haar voormelde aanspraak op voormelde goederen in volle eigendom (resp. blote eigendom) afstaan aan de andere partij, onder de opschortende voorwaarde van vóóroverlijden, en elk van de aanvragers verkrijgt als tegenprestatie voor deze afstand een gelijke kans om de voormelde aanspraak op voormelde goederen toebehorend aan de andere partij, te verwerven indien hij of zij het langst leeft.

8. Met betrekking tot de vermelde onverdeelde goederen wensen de aanvragers dus een beding van aanwas af te sluiten. Deze overeenkomst zal worden afgesloten volgens de volgende modaliteiten:

8.1. de verwerving ten voordele van de langstlevende echtgenoot zal gebeuren met ingang van het overlijden van de eerststervende, zonder terugwerkende kracht;

8.2. de verwerving ten voordele van de langstlevende echtgenoot zal optioneel zijn. De langstlevende echtgenoot heeft met andere woorden de keuze om zich niet op de aanwas te beroepen;

8.3. de overeenkomst wordt aangegaan voor een onbepaalde duur. De partijen sluiten de overeenkomst evenwel af onder de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde van beëindiging van hun huwelijk. Gelet op de duurzaamheid van hun relatie kan dit niet als een zuiver potestatieve voorwaarde worden gezien (Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, afl. 10, 517, noot PUELINCKX-COENE, M.; R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 968 e.v., 1636);

8.4. zolang het kanscontract geldt en beide partijen in leven zijn, mogen zij hun aanspraken op de onverdeelde goederen, voorwerp van het kanscontract, niet vervreemden (noch onder bezwarende titel, noch om niet), in pand geven, in betaling geven of op enigerlei andere wijze (met zakelijke rechten) bezwaren, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van de andere partij. Wel kunnen zij, mits het akkoord van de andere partij, overgaan tot vervreemding van de vermogensbestanddelen en de vervanging ervan door andere vermogensbestanddelen die in de plaats van de vervreemde goederen zullen treden en aan het kanscontract onderworpen zijn.

III. Motivering van de aanvraag

9. Problematiek van het buitenechtelijk kind

9.1. De aanvragers zijn bijna 25 jaar gehuwd en hebben samen drie gemeenschappelijke kinderen. De heer X is evenwel tevens de biologische vader van een niet-gemeenschappelijk kind, te weten kind D, die werd geboren op xx.xx.2013. Als bijlage voegen de aanvragers een kopie van het verzoekschrift tot het bekomen van een uitkering voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding in de zin van artikel 336 e.v. BW., alsook de akkoordconclusie die ter homologatie aan de rechtbank werd voorgelegd. De heer X heeft met andere woorden niet betwist dat hij de biologische vader is van kind D. De juridische afstammingsband ten aanzien van kind D werd evenwel nooit officieel vastgesteld.

9.2. Ondanks het akkoord omtrent de bijdrage van de heer X in het levensonderhoud van kind D (zie akkoordconclusie gevoegd bij de aanvraag) maakt mevrouw Y zich zorgen over haar positie en de rechten die kind D zou kunnen laten gelden in de nalatenschap van de heer X indien hij als eerste zou overlijden. Het feit dat partijen een akkoord hebben gesloten doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor kind D om een vordering tot vaststelling van afstamming in te stellen. Van dit vorderingsrecht kan immers niet worden afgezien (artikel 334quater BW). Bovendien verjaart het vorderingsrecht tot vaststelling van afstamming bij gebrek aan bezit van staat pas na dertig jaar te rekenen vanaf de geboorte. Hoewel de heer X financieel zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen (partijen waren het enkel oneens over de omvang van de financiële bijdrage, niet over het principe), heeft hij zich nooit gedragen als ouder ten aanzien van kind D, en de buitenwereld erkent de heer X ook niet als de vader van kind D. Kind D heeft met andere woorden geen bezit van staat ten aanzien van de heer X. Aangezien kind D werd geboren op xx.xx.2013, verjaart de vordering overeenkomstig artikel 331ter BW pas op xx.xx.2043.

9.2. De aanvragers wensen absoluut te vermijden dat mevrouw Y het vermogen dat zij tezamen met haar echtgenoot gedurende haar huwelijk heeft opgebouwd, moet ‘delen’ met kind D indien de heer X als eerste zou overlijden. Zij willen dan ook iedere vorm van ‘samenloop’ tussen mevrouw Y en kind D in de nalatenschap van de heer X vermijden. In de hypothese dat de heer X als eerste overlijdt, wensen de aanvragers de rechten van kind D dan ook maximaal te beperken.

9.3. Het gegeven dat de aanwas optioneel zal worden bedongen, is ingegeven vanuit het risico dat niet de heer X maar mevrouw Y als eerste echtgenoot overlijdt. In dat geval zal het betrokken vermogen immers via aanwas toekomen aan de heer X. Bijgevolg zal dit vermogen dus allicht – behoudens vertering en devaluatie – deel uitmaken van zijn fictieve massa en, in geval van vaststelling van afstamming, van de reserve van kind D.

Het optionele karakter van de aanwasovereenkomst zal de heer X met andere woorden de mogelijkheid bieden om het vermogen deel te laten uitmaken van de nalatenschap van mevrouw Y en dit te laten vererven. Enkel op die manier kan hij het vermogen van mevrouw Y vrijwaren van een eventuele erfrechtelijke vordering van kind D.

10. Geen alternatieve planningstechniek voorhanden

10.1. De aanvragers zien de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen, in combinatie met een beding van aanwas als enige mogelijkheid om hun doelstellingen te bereiken.

Indien kind D een vordering zou instellen om de juridische afstammingsband ten aanzien van de heer X te laten vaststellen, zal zij in de nalatenschap van de heer X immers dezelfde erfrechten kunnen laten gelden als de overige drie gemeenschappelijke kinderen van de aanvragers. Zij zal met andere woorden recht hebben op een vierde van de nalatenschap, maar zal bovendien ook reservataire rechten kunnen laten gelden. Deze reservataire rechten beknotten de planningsmogelijkheden van de aanvragers aanzienlijk.

10.2. Zo beantwoordt een planning via schenking, contractuele erfstelling of testament niet aan de doelstelling van de aanvragers, omdat alle beschikkingen ‘om niet’ overeenkomstig artikel 922 BW tot de fictieve massa moeten worden gerekend. Deze giften bepalen mee de grootte van de reservataire rechten die kind D kan laten gelden in de nalatenschap van de heer X, en vermijden geenszins het risico op een samenloop tussen mevrouw Y en kind D. Een toebedeling van vermogen aan mevrouw Y onder bezwarende titel dringt zich dan ook op om de doelstelling van de aanvragers te bereiken.

10.3. Maar ook een toebedeling via de techniek van huwelijksvoordelen biedt mevrouw Y geen bescherming tegen een potentiële inkortingsvordering van en dus samenloop met kind D. Hoewel het Hof van Cassatie intussen uitdrukkelijk heeft bevestigd dat huwelijksvoordelen geen schenkingen zijn (Cassatie 5 januari 2017), bepaalt artikel 1465 BW immers dat een toebedeling van meer dan de helft van de huwelijkse aanwinsten in geval van niet-gemeenschappelijke kinderen als een schenking zal worden beschouwd. Een dergelijke toebedeling moet worden aangerekend op het beschikbaar gedeelte, en is bijgevolg potentieel inkortbaar. Ook de techniek van huwelijksvoordelen biedt mevrouw Y met andere woorden geen garantie tegen een aanspraak van kind D.

10.4. De aanvragers stellen vast dat het beding van aanwas de enige overblijvende techniek betreft om vermogen onder bezwarende titel toe te bedelen (dus zonder geldelijke tegenprestatie). Het beding van aanwas is immers een overeenkomst onder bezwarende titel, op voorwaarde dat er sprake is van een werkelijk kanscontract (zie hierna punt 11.). De Vlaamse belastingadministratie heeft echter reeds veelvuldig gewezen op het feit dat een aanwascontract niet kan worden afgesloten met betrekking tot vermogen dat tot de huwgemeenschap behoort (zie o.a. standpunt nr. 17044 dd. 19.09.2018). Daarom zien de aanvragers zich genoodzaakt om hun huwgemeenschap te ontbinden en over te gaan naar een stelsel van scheiding van goederen. Met betrekking tot het vermogen dat zij vervolgens in onverdeeldheid zullen bezitten, kunnen zij een beding van aanwas afsluiten. Een toebedeling aan mevrouw Y van dit vermogen via het beding van aanwas sluit iedere aanspraak van kind D bij het overlijden van de heer X uit.

10.5. De gezinswoning behoeft niet noodzakelijk een contract van aanwas om de rechten van mevrouw Y als potentieel langstlevende echtgenote te vrijwaren. Immers, een erfrechtelijke vordering vanwege kind D zal haar weliswaar een blote eigendomsrecht in de gezinswoning verschaffen, maar geeft haar geenszins het recht om mevrouw Y in haar rustig genot te storen. Het blote eigendomsrecht van kind D is immers het recht tot omzetting ontzegd (artikel 745quater §4 BW), dit in tegenstelling tot de andere goederen van de aanvragers.

11. Het beding van aanwas

11.1. Om een kanscontract onder bezwarende titel af te sluiten, moet er sprake zijn van evenwichtige kansen. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn (standpunt nr. 17044 dd. 19.09.2018).

11.3. Gelijkaardige levensverwachting

De aanvragers hebben een gelijke overlevingskans. De heer X is momenteel 50 jaar; mevrouw Y is momenteel 48 jaar. Zij beschikken over eenzelfde goede gezondheid. Het leeftijdsverschil van minder dan drie jaar kwalificeert onder de vigerende rechtspraak als een kansengelijkheid aangezien deze moet worden beoordeeld in de feiten en niet enkel mag gesteund worden op een objectieve leeftijd (Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, afl. 5, 364; Rb. Leuven 7 december 2007, TFR 2008, afl. 338, 322; Rb. Turnhout 7 januari 2005, CABG 2006, afl. 6, 60, noot MICHIELS, D.).

11.4. Gelijkwaardige inbreng

Ingevolge de vereffening en verdeling van de huwgemeenschap en overgang naar een stelsel van scheiding van goederen, zal het betrokken vermogen tot de respectieve eigen vermogens van de aanvragers behoren, aan ieder van hen voor de onverdeelde gelijke helft. De inbreng van de aanvragers is bijgevolg gelijkwaardig want gelijk.

11.5. Kanscontract onder bijzondere titel.

Het kanscontract moet onder bijzondere titel zijn. Het beding van aanwas is onder bijzondere titel wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die een partij zal nalaten, noch al zijn onroerende, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

De aanvragers wensen enkel een beding van aanwas te koppelen aan de hierboven vermelde goederen die op vandaag tot hun huwgemeenschap behoren. Bijgevolg is het aanwasbeding onder bijzondere titel.

12. Geen fiscaal misbruik

De overgang naar een stelsel van scheiding van goederen, voorafgaand aan de afsluiting van het beding van aanwas, maakt geen gecombineerde constructie uit die kwalificeert als fiscaal misbruik. De combinatie van beide verrichtingen is er immers enkel op gericht om de rechten van mevrouw Y te maximaliseren in de hypothese dat de heer X als eerste overlijdt, en om iedere samenloop tussen mevrouw Y en kind D in de nalatenschap van de heer X te vermijden. Omdat de aanvragers niet kunnen uitsluiten dat kind D erfrechten zal kunnen laten gelden in de nalatenschap van de heer X, is een planning via giften (onder de levenden of via testament) uitgesloten. Om dezelfde reden biedt een planning via huwelijksvoordelen geen oplossing. In aanwezigheid van niet-gemeenschappelijke kinderen geldt immers de bijzondere regeling van artikel 1465 BW.

Enkel een toebedeling van vermogen via een beding van aanwas (en dus onder bezwarende titel) kan een sluitende toebedeling vormen zonder risico op inkorting door kind D. Omdat een aanwasbeding evenwel niet mogelijk is voor goederen die tot de huwgemeenschap behoren (zie o.a. standpunt nr. 17044 dd. 19.09.2018), zien de aanvragers zich verplicht om eerst over te gaan naar een stelsel van scheiding van goederen.

13. Geen verboden erfovereenkomst over een niet opengevallen nalatenschap

Overeenkomstig artikel 1100/1, § 4 BW zijn overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel altijd toegelaten als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt. In casu is het beding van aanwas zowel onder bezwarende titel als onder bijzondere titel, zodat er geen sprake is van verboden erfovereenkomsten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

14. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

15. De aanvraag tot voorafgaande beslissing is ontvankelijk indien één van de aanvragers zijn fiscale woonplaats in de vijf jaren die de overeenkomst van aanwas voorafgaan het langst in het Vlaamse Gewest had gevestigd. Hieraan is voldaan.

16. Het te sluiten beding van aanwas zal uitwerking krijgen bij het overlijden van één van de echtgenoten tenzij de langstlevende er van afziet.

17. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
    “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”
  • Artikel 2.8.4.1.1, §2 VCF dat luidt als volgt:
    Ҥ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
    1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
    2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
    Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
    “Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

    3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
    “§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
    Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
    § 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
    De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

  • Artikel 3.17.0.02 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

18. Het beding van aanwas

18.1. Het feit dat een beding van aanwas tussen echtgenoten wordt afgesloten maakt dit contract op zich niet ongeldig. Wanneer een dergelijk beding van aanwas wordt afgesloten tussen echtgenoten, zoals in onderhavig geval, moet het slaan op de eigen goederen van de echtgenoten die ze in onverdeeldheid bezitten, in casu de roerende goederen, de vakantiewoning te […] en 1/4de deel van de blote eigendom van het appartement na uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen. Het beding van aanwas moet in een notariële akte zijn opgenomen indien het beding betrekking heeft op onroerende goederen.

18.2. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan de schenkbelasting maar voor onroerende goederen wel aan het verkooprecht mits het contract beperkt is, via beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

18.3. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

In de aanvraag werden de goederen (vermeld onder punt 5) niet specifiek genoeg omschreven om deel uit te maken van een beding onder bijzondere titel. In het ontwerp van overeenkomst houdende beding van aanwas dat op 18 augustus 2020 werd voorgelegd werden de goederen die deel uitmaken van het beding omschreven als volgt:

“- De volle eigendom van de woning te […];
- Een onverdeeld vierde deel in blote eigendom van een appartement te […];
- De vermogenswaarde van alle 186 aandelen van de vennootschap Z, met zetel te […], met ondernemingsnummer […]; - een groepsverzekering bij […];
- spaargelden bij […] op rekeningnummer […]; “.


Deze beschrijving zal na aanvulling specifiek genoeg zijn om het beding te kwalificeren als beding onder bijzondere titel.

18.4. Zaakvervanging is mogelijk binnen een beding van aanwas. Het vervanggoed volgt dan dezelfde regels/bestemming als het goed dat het vervangt. Hetzelfde geldt voor meerwaarden.

In beide gevallen gelden volgende (bijkomende) voorwaarden:

  • er moet in de akte conventionele zaakvervanging voorzien worden
  • als er zaakvervanging is, moet dit nog bevestigd worden op het moment van de verwerving van het nieuwe zaakvervangende goed

18.5. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

18.6. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract etc...

De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract.

Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er sprake is van een gelijkaardige levensverwachting.

18.7. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt de inleg van de aanvragers na uitbreng (ingevolge overstap naar een stelsel van scheiding van goederen) gelijk(waardig) is. De goederen die deel uitmaken van het contract behoren de aanvragers na voormelde uitbreng ieder voor de onverdeelde helft toe.

18.8. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing en hetgeen uiteengezet, kan worden besloten dat het om een kanscontract ten bezwarende titel gaat.

19. Fiscaal misbruik

19.1. Indien het contract is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan het afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

19.2. De aangehaalde niet-fiscale motieven wegen in casu niet op tegen de fiscale motieven. Mevrouw Y wordt immers voldoende beschermd t.o.v. aanspraken van (niet-)gemeenschappelijke kinderen door het wettelijk erfrecht. Bij overlijden van de heer X zal zij het vruchtgebruik over heel de nalatenschap bekomen. Bovendien is kind D tot op dit ogenblik niet erkend en is het dus louter hypothetisch dat ze aanspraak zou maken op een deel van de nalatenschap van de heer X.

Bovendien is de keuze van de echtgenoten niet consequent. Hun motief tot de voorgenomen verrichtingen is het gezinsvermogen te beschermen. Toch wordt de gezinswoning niet bij het beding van aanwas betrokken. De gezinswoning primeert nochtans als familiaal (onroerend) goed bij uitstek. Ook al heeft het niet-gemeenschappelijk kind, kind D, na erkenning, enkel recht op 1/4de blote eigendom dan nog worden zowel mevrouw Y als de kinderen met haar bestaan en erfrechten geconfronteerd.

Tijdens de hoorzitting van xx.xx.2020 gaf meester […] aan dat de keuze om de gezinswoning buiten het beding van aanwas te houden ingegeven was door de vrijstelling inzake erfbelasting. Deze vrijstelling woog voor het gezin niet op tegen de werking van het beding van aanwas.

Uit de aanvraag blijkt bovendien dat mevrouw Y al 7 jaar op de hoogte was van het bestaan van het buitenechtelijk kind. De echtgenoten geven geen verklaring waarom de voorgenomen verrichtingen nu, na 7 jaar, moeten plaatsvinden. De bezorgdheden van mevrouw Y in verband met het bestaan van kind D zijn immers dezelfde gebleven.

Bovendien is een regeling via een beding van aanwas voorbarig. Op dit ogenblik heeft kind D (7 jaar) geen potentieel erfrechtelijke aanspraken in het vermogen van de heer X, nu ze niet erkend is.

Daarenboven belet niets kind D, na erkenning, het beding van aanwas civielrechtelijk aan te vechten, ongeacht het feit of dit beding fiscaal al dan niet wordt aanvaard.

Evenwel kunnen de echtgenoten nu al overstappen naar een stelsel van scheiding van goederen zonder het sluiten van het voorgenomen beding van aanwas.

Hieruit volgt dat het tegenbewijs (d.i. niet-fiscale motieven die opwegen tegen de fiscale motieven) niet geleverd is. Het sluiten van een beding van aanwas voorafgegaan door een wijziging van huwelijksovereenkomst (overgang naar een stelsel van scheiding van goederen) wordt in casu onderworpen aan de belastingheffing overeenkomstig het doel van de VCF alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. De rechtshandelingen zijn m.a.w. niet-tegenstelbaar aan de Vlaamse Belastingdienst.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belasting