Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20019 - Verblijvingsbeding onverdeelde goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 20019 - Verblijvingsbeding onverdeelde goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
20019
Datum beslissing
8 juni 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichtingen (wijziging huwelijksvermogensstelsel met verblijvingsbeding) niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

I.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de echtgenoten X-Y, wonende te […] :

a) X, geboren te […] op xx.xx.1957, NN: […], beroep: gepensioneerde (vroeger zaakvoerder van vennootschap “A” en “B”);

b) Y, geboren te […] op xx.xx.1958, NN: […], beroep: zaakvoerder volgende vennootschappen:

  • “A”., […], BTW NR […] ;
  • “B”, […], BTW NR […].

3. De aanvragers hebben hun woonplaats te […] sedert meer dan 5 jaar.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De aanvragers zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel, zonder huwelijkscontract (huwelijk gesloten op xx.xx.1979).
Zij hebben een wijziging aan hun huwelijksstelsel aangebracht door een keuzebeding toe te voegen zonder een ander stelsel aan te nemen. Deze akte werd verleden op xx.xx.2012 voor notaris […] met standplaats te […].

5. De aanvragers willen hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen en willen daarbij overgaan van het wettelijk stelsel naar een basisstelsel van scheiding van goederen. Aan dit basisstelsel van scheiding van goederen willen ze een verplichte verrekening van aanwinsten opnemen voor het geval van echtscheiding, en een beding tot optionele verrekening van aanwinsten en niet-aanwinsten voor het geval van overlijden toevoegen.

6. Voor het geval van overlijden willen zij bedingen dat de onverdeeldheden die tussen hen zouden bestaan, gelijk tussen hen worden verdeeld[1], weliswaar met overeenkomstige toepassing van artikel 1446 BW (toewijzing bij voorrang van de gezinswoning) en van artikel 1448 BW (heling).

7. Zij wensen tevens een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn, en met name door de toevoeging van een verblijfsbeding voor deze onverdeelde goederen, die ontstaan is als gevolg van de ontbinding van de gemeenschap.

8. Vooraleer zij deze wijziging doorvoeren willen zij zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden.

9. De voorziene wijziging van het huwelijksstelsel zal tot de vereffening van het vorig stelsel leiden, vermits de aanvragers zullen overgaan van een gemeenschapsstelsel naar een stelsel van scheiding van goederen. Daartoe zullen ze, zoals door de wet opgelegd (art. 1394, § 2 Burgerlijk Wetboek), een boedelbeschrijving laten opmaken van al hun eigen, roerende en onroerende goederen, en van al hun schulden. Deze boedelbeschrijving zal gebeuren door notaris […] met standplaats te […].

10. Door deze overgang naar het stelsel van scheiding van goederen zal het gemeenschappelijk vermogen, dat tussen hen bestaat, ontbonden worden, en zullen de gemeenschapsgoederen van rechtswege opgenomen worden en een 'post-communautaire' onverdeeldheid. Al deze gemeenschapsgoederen waren aanwinsten van beide echtgenoten, zoals uitdrukkelijk in de akte van wijziging van het huwelijksstelsel zal opgenomen worden.

11. De echtgenoten willen deze onverdeelde goederen, afkomstig van de ontbonden gemeenschap, voor het geval van overlijden van één van hen, niet langer onderwerpen aan het verrekenbeding[2]. Ze willen deze onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen.

Ze willen daartoe in de huwelijksovereenkomst een verblijvingsbeding laten opnemen. Hierdoor zullen al deze onverdeelde goederen bij overlijden van één van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de nieuwe huwelijksovereenkomst te bepalen modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.

12. Voor het geval van echtscheiding, blijft de regel gelden dat de onverdeeldheid bij gelijke delen zal worden verdeeld, zoals bepaald zal worden in het nieuwe huwelijkscontract.

13. Voor goederen die niet onverdeeld zijn, maar exclusief aan één echtgenoot toebehoren, blijft de regel gelden dat ze in geval van echtscheiding opgenomen worden in een dwingend verrekenbeding, voor zover het om aanwinsten van de echtgenoten gaat.

III. Motivering van de aanvraag

14. Uit het huwelijk van de echtgenoten X-Y is een zoon […] geboren op xx.xx.1983, die spijtig genoeg op xx.xx.2017 te […] is overleden na een verkeersongeval.

[…] was gehuwd met […] (Zwitserse nationaliteit). Uit hun huwelijk werden 2 kinderen geboren, namelijk […] ([…] xx.xx.2012) en […] ([…] xx.xx.2017). De kinderen hebben zowel de Belgische als de Zwitserse nationaliteit, de oudste heeft ook nog de Amerikaanse nationaliteit omdat hij in de Verenigde Staten is geboren en moet deze nationaliteit minstens tot zijn 18e verjaardag behouden.

Indien één van de aanvragers mocht te komen overlijden dan zal dit voor heel wat moeilijkheden zorgen omdat:

  • de oudste kleinzoon Amerikaan is en dat hij alles wat hij erft en bezit jaarlijks zal moeten doorgeven aan de Amerikaanse autoriteiten en hier al dan niet belasting zal moeten op betalen. Dit is een heel moeilijke en kostelijke procedure.
  • er na het overlijden van de zoon in Zwitserland een instantie (KESB, Kinder und Erwachsenen Schütz Behörden) is aangeduid, die beslist en waakt over de financiële belangen van de kinderen. Zonder hun toestemming kan er door de overblijvende echtgenoot geen actie ondernomen worden met de door de kleinkinderen geërfde goederen in naakte eigendom. Dit zou het voor de overblijvende aanvrager bijzonder moeilijk maken om over de roerende goederen te kunnen beschikken.

Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

15. De aanvragers verzoeken te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door toepassing van het verblijvingsbeding, niet zal onderworpen worden aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

* Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag vermelde verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de wet Huwelijksvermogensrecht omschreven.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H.CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976: deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW)

17. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass.24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

18. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

19. Deze kwalificatie werkt volkomen indien, zoals in het geval dat aanvragers voorleggen, het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op aanwinsten, en in een situatie waar er geen niet gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot zouden komen (art 1464 BW en, a contrario, art. 1465 BW).

20. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval zal zijn. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan.

De artikelen 1492bis, 1458, 1464 en 1465 zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art.1469, §1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).

21. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 1464 BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerste stervende zullen komen).

22. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden.

Ze worden zelfs niet opgenomen in de fictieve of hereditaire massa (art.922 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap, en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

23. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

24. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding (door dit in te lassen in de huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

* Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF

25. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende echtgenoten zouden verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3,3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van schenker.

26. Het verblijvingsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven)

27. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding (door de eerste verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.

* Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

28. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

29. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap meer. Ze zijn nu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een verblijvingsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

30. De voorwaarden voor toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

31. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op grond van het overwogen verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst in te lassen.

* Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

32. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

33. Het voorgenomen verblijvingsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

34. Het voorgenomen verblijvingsbeding wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerst stervende echtgenoot. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

35. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding in de huwelijksovereenkomst in te lassen.

* Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044.

36. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

37. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas.

Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst , zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

38. In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art.1100/1 § 4 BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

39. In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn.

Daarvan kan slechts sprake zijn als de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en als de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

40. Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval wel degelijk gelijk is. De onverdeeldheid waarop het verblijvingsbeding toegepast zal worden is afkomstig van de ontbonden maar niet verdeeld gemeenschap waarin ze volkomen gelijk gerechtigd waren.

41. De levensverwachtingen tussen de aanvragers zijn gelijk, ook al is de echtgenote een jaar jonger dan haar echtgenoot.

42. Aan de voorwaarden voor het sluiten van een beding van aanwas dat op grond van SP 17044 niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen zou zijn, voldoen de aanvragers.

43. Dit is in hun geval irrelevant. Het verblijvingsbeding dat ze sluiten moet inderdaad niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden, en die de Vlaamse Belastingdienst heeft uiteengezet in haar SP 17044.

44. Het door de aanvragers overwogen verblijvingsbeding kwalificeert immers niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk -en erfbelasting onderworpen te zijn.

45. Het valt dus niet onder de vereisten van SP 17044.

46. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting omdat het als een huwelijksvoordeel kwalificeert en op grond van de bepalingen van het BW geen schenking is, en niet erfrechtelijk verkregen wordt (zoals hoger toegelicht).

47. Zelfs met ongelijke levensverwachtingen valt de overgang/toebedeling op grond van het voorgenomen verblijvingsbeding (door de eerste verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) dus niet onder de hierboven vermelde decretale bepalingen.

48. Aanvragers verwijzen naar de voorafgaande beslissing nummer 19053 van 21 oktober 2019 en hopen dat ook voor hen een gunstige beslissing kan genomen worden.

IV. Beslissing

49. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

50. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

51. Voorgenomen verrichtingen.

Aanvragers stellen over te willen gaan naar een basisstelsel van scheiding van goederen met volgende toevoegingen:

  • een verplichte verrekening van aanwinsten voor het geval van echtscheiding;
  • een beding tot optionele verrekening van aanwinsten en niet-aanwinsten voor het geval van overlijden;
  • voor het geval van overlijden willen zij bedingen dat de onverdeeldheden die tussen hen zouden bestaan, gelijk tussen hen worden verdeeld, weliswaar met overeenkomstige toepassing van artikel 1446 BW (toewijzing bij voorrang van de gezinswoning) en van artikel 1448 BW (heling).

Zij wensen tevens een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn, en met name door de toevoeging van een verblijfsbeding voor deze onverdeelde goederen, die ontstaan is als gevolg van de ontbinding van de gemeenschap.

52. Vraagstelling.

Er zijn een aantal tegenstrijdigheden in deze opgesomde wijzigingen (zie de voetnoten 1 en 2). Vermoedelijk wenst aanvrager uiteindelijk te weten wat de gevolgen zijn van het verblijvingsbeding gekoppeld aan een stelsel van scheiding van goederen, aangezien hij uitdrukkelijk verwijst naar de VB 19053, welke specifiek daarover gaat en gelet op de vraag gesteld in randnummer 15. Het is dan ook deze vraag die onderzocht zal worden.

Het verblijvingsbeding zal betrekking hebben op de goederen in onverdeeldheid die voortkomen uit de voordien bestaande gemeenschap. Deze gemeenschap moet nog worden ontbonden, aangezien aanvrager het huwelijksstelsel nog zal wijzigen naar een stelsel van scheiding van goederen. Er wordt niet meegedeeld welke de aard is van de goederen die thans gemeenschappelijk zijn en na de wijziging van het huwelijksstelsel in onverdeeldheid zullen behouden blijven.

53. Onderzoek fiscaal misbruik.

Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

In de voorgenomen verrichting wordt een overstap van een wettelijk stelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen onmiddellijk gevolgd door de toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeeldheid die ingevolge de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is ontstaan.

Deze voorgenomen verrichting maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is. Uit de voorgenomen verrichting kan worden afgeleid dat deze tot doel heeft de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF en bijgevolg finaal de erfbelasting op de toebedeling aan de langstlevende te ontwijken en dat het ontwijken van de erfbelasting de enige/overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen. De aangehaalde niet-fiscale motieven wegen niet op tegen de fiscale motieven. Partijen hadden immers al een stelsel van gemeenschap van goederen met keuzebeding, dat burgerrechtelijk tot hetzelfde resultaat leidde.

Bijgevolg zal bij overlijden van een van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, het art. 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast op de toebedeling aan de langstlevende. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de wijziging van het stelsel met toepassing van het verblijvingsbeding immers niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.4 VCF.

54. De artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3,3° en 2.7.1.0.5 VCF zijn niet van toepassing op de huidige verrichting.

55. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Dit klopt niet met hetgeen volgt. Vermoedelijk is dit een regeling voor het geval van echtscheiding en niet voor het geval van overlijden, zoals vermeld in randnr. 12.

[2] Het is niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt: eerst een verrekenbeding toevoegen om het onmiddellijk daarna niet van toepassing te verklaren. Vermoedelijk is dit een overbodige overname uit VB 19053.