Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20010 - Uitbreng roerende goederen uit gemeenschappelijk vermogen en beding van aanwas Vlaamse Belastingdienst

VB 20010 - Uitbreng roerende goederen uit gemeenschappelijk vermogen en beding van aanwas

Voorafgaande beslissing
Nummer
20010
Datum beslissing
11 mei 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

  1. De aanvragers wensen de volgende drie verrichtingen te doen:
  • de opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen tussen hun gemeenschappelijk vermogen en hun respectieve eigen vermogens, en de afrekening van eventueel verschuldigde vergoedingen (fase 1);
  • de uitbreng van een deel van hun roerende vermogen uit het gemeenschappelijk vermogen (fase 2);
  • het afsluiten van een beding van aanwas met betrekking tot het vermogen dat ingevolge de eerdere twee verrichtingen in onverdeeldheid tot hun eigen vermogen behoort (fase 3).
  1. Voorafgaand wensen de aanvragers bevestiging te krijgen dat:
  • de opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen en de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen – voorafgaand aan het afsluiten van het beding van aanwas – in combinatie met het beding van aanwas geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;
  • het beding van aanwas kwalificeert als een kanscontract onder bezwarende titel;
  • bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de schenkbelasting overeenkomstig de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2 VCF;
  • bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de erfbelasting overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.3, 3° VCF en 2.7.1.0.5 VCF.
  1. Op xx.xx.2019 heeft […] namens de aanvragers een verzoek tot een voorafgaande beslissing ingediend in de zin van artikel 3.22.0.0.1 VCF. Op xx.xx.2019 heeft het besluitvormingsorgaan een beslissing genomen en geoordeeld dat artikel 3.17.0.0.2 VCF toepassing vindt (gekend onder nummer VFP0735/005209071061 - VB 19036).

Op xx.xx.2019 heeft […] namens de aanvragers een tweede verzoek tot een voorafgaande beslissing ingediend. Omwille van discretieredenen hadden cliënten in de initiële aanvraag geen uitdrukkelijke melding gemaakt van een belangrijk niet-fiscaal motief, doch hier slechts op gealludeerd. Gelet op de genomen beslissing zagen cliënten zich genoodzaakt dit niet-fiscale motief alsnog te expliciteren. Op xx.xx.2019 heeft het besluitvormingsorgaan evenwel opnieuw geoordeeld dat artikel 3.17.0.0.2 VCF toepassing vindt op de voorgenomen verrichting en dat het kanscontract onder bezwarende titel niet tegenstelbaar zal zijn aan de Vlaamse Belastingdienst (gekend onder nummer VFP0735/005213247014 - VB 19056).

4. Gelet op de genomen beslissingen zien de aanvragers zich genoodzaakt om hun niet-fiscale motief nog verder te verduidelijken. Aanvragers hernemen grotendeels hun initiële aanvraag, maar verduidelijken aan de hand van meer feitelijke gegevens hun niet-fiscale motief in de passages tussen vierkante haakjes (‘[‘ resp. ‘]’)[1].

[1] Er worden tevens bewijsstukken voorgelegd.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend namens:

  • de heer X, geboren te […] op xx.xx.1941, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];
  • mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1944, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];

De heer X en mevrouw Y worden hierna ook gezamenlijk genoemd de “aanvragers”.

6. De aanvragers zijn gehuwd onder een gemeenschapsstelsel beperkt tot de aanwinsten (“communauté des biens réduite aux acquêts”) ingevolge huwelijkscontract verleden voor meester […], gewezen notaris te […], op xx.xx.1968.
Zij hebben samen twee kinderen, te weten:

  • De heer A, geboren te […] op xx.xx.1970, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […].
  • Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1973, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […].

7. De aanvragers wonen sedert meer dan vijf (5) jaar in het Vlaamse Gewest.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

8. De aanvragers zijn onder andere eigenaar van:

  • twintig (20) aandelen van de naamloze vennootschap […], met maatschappelijke zetel te […], met ondernemingsnummer […], opgericht ingevolge akte van xx.xx.1991, verleden voor meester […], gewezen notaris te […] (hierna de “aandelen […]”);
  • een verzameling kunstvoorwerpen (hierna de “kunstcollectie”);
  • drie (3) spaarrekeningen bij […], één (1) effectenrekening bij […] en één (1) effectenrekening bij […] (hierna gezamenlijk de “effectenportefeuille”).

9. Deze goederen behoren tot het gemeenschappelijk vermogen van de aanvragers. De aanvragers beschikken met uitzondering van de gezinswoning en het daar aanwezige huisraad over geen ander noemenswaardig eigen of gemeenschappelijk vermogen.

Fase 1 – Opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen

10. In een eerste fase wensen de aanvragers over te gaan tot de opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen tussen hun gemeenschappelijk vermogen en hun respectieve eigen vermogens. Zoals hierna zal blijken, is het gemeenschappelijk vermogen nog een vergoeding verschuldigd aan het eigen vermogen van mevrouw Y. De aanvragers wensen over te gaan tot de aflossing van deze schuld door de onverdeelde helft van de aandelen […], van de kunstcollectie en van de effectenportefeuille over te dragen aan het eigen vermogen van mevrouw Y.

11. Ingevolge deze verrichting zullen de aandelen […], de kunstcollectie en de effectenportefeuille voor de ene onverdeelde helft toebehoren aan het eigen vermogen van mevrouw Y, en voor de andere onverdeelde helft aan het gemeenschappelijk vermogen.

Fase 2 – Asymmetrische uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen

12. In een tweede fase wensen de aanvragers bij wijze van huwelijksvoordeel over te gaan tot een asymmetrische uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen van de onverdeelde helft van de aandelen […], van de kunstcollectie en van de effectenportefeuille, en tot de toebedeling hiervan aan het eigen vermogen van heer X.

13. Ingevolge deze verrichting zullen de aandelen […], de kunstcollectie en de effectenportefeuille voor de onverdeelde gelijke helft toebehoren aan de respectieve eigen vermogens van de aanvragers, en dus niet meer tot hun huwgemeenschap.

Fase 3 – Beding van aanwas

14. In een derde fase wensen de aanvragers onderling een overeenkomst af te sluiten betreffende de onverdeelde aandelen […], de onverdeelde kunstcollectie en de onverdeelde effectenportefeuille, waarbij zij bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel overeenkomen dat bij het overlijden van de eerststervende van hen, zijn of haar (onverdeeld) deel van de voormelde vermogensbestanddelen in volle eigendom zal toekomen aan de langstlevende onder hen. Elk van de aanvragers zal aldus zijn of haar voormelde aanspraak op voormelde goederen in volle eigendom afstaan aan de andere aanvrager, onder de opschortende voorwaarde van vóóroverlijden, en elk van de aanvragers verkrijgt als tegenprestatie voor deze afstand een gelijke kans om de voormelde vermogensbestanddelen toebehorend aan de andere aanvrager, te verwerven indien hij of zij het langst leeft.

15. Met betrekking tot de aandelen […], de kunstcollectie en de effectenportefeuille wensen de aanvragers dus een beding van aanwas af te sluiten. Deze overeenkomst zal worden afgesloten volgens de volgende modaliteiten (een ontwerp van overeenkomst wordt toegevoegd als bijlage):

  • de verwerving ten voordele van de langstlevende echtgenoot zal gebeuren met ingang van het overlijden van de eerststervende, zonder terugwerkende kracht;
  • de overeenkomst wordt aangegaan voor een onbepaalde duur. De partijen sluiten de overeenkomst evenwel af onder de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde van beëindiging van hun huwelijk. Gelet op de duurzaamheid van hun relatie kan dit niet als een zuiver potestatieve voorwaarde worden gezien (Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, afl. 10, 517, noot PUELINCKX-COENE, M.; R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 968 e.v., 1636).
  • zolang het kanscontract geldt en beide partijen in leven zijn, mogen zij hun onverdeelde aanspraken op de aandelen […], of hun onverdeelde aanspraken in de kunstcollectie of effectenportefeuille, voorwerp van het kanscontract, niet vervreemden (noch onder bezwarende titel, noch om niet), in pand geven, in betaling geven of op enigerlei andere wijze (met zakelijke rechten) bezwaren, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van de andere partij. Wel kunnen zij, mits het akkoord van de andere partij, overgaan tot vervreemding van de vermogensbestanddelen en de vervanging ervan door andere vermogensbestanddelen die in de plaats van de vervreemde goederen zullen treden en aan het kanscontract onderworpen zijn.

III. Motivering van de aanvraag

a. Algemeen

16. De aanvragers zijn sedert meer dan vijftig (50) jaar gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten (“communauté des biens réduite aux acquêts”). Zij verklaren dat zij op vandaag geen goederen meer hebben die tot hun respectieve eigen vermogen behoren. Het eigen vermogen dat zij hadden, is door vermenging of anderszins omwille van het feit dat zij het eigen karakter hiervan niet (meer) kunnen aantonen, gemeenschappelijk vermogen geworden (dit in toepassing van (oud) artikel 1405, 4e resp. (nieuw) artikel 1405, §2 BW). De aandelen […], de kunstcollectie en de effectenportefeuille behoren dan ook uitsluitend tot hun gemeenschappelijk vermogen. Het vermogen dat zij gedurende hun vijftig (50) jaar huwelijk hebben opgebouwd en hebben doen groeien, is in oorsprong evenwel afkomstig van het vermogen dat mevrouw Y destijds van haar ouders heeft verkregen. Haar vader heeft immers het transportbedrijf […] opgericht (weliswaar onder de naam van diverse vennootschappen, wat pas in een latere fase is verworden tot het huidige […]).

17. De aanvragers hebben op vandaag slechts één bekommernis, met name de bescherming van de langstlevende echtgenoot. Zij weten dat er in principe verschillende technieken bestaan om de betrokken goederen aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen. Echter, geen van de ‘klassieke’ planningstechnieken zal volstaan om het betrokken vermogen op een definitieve (onaanvechtbare) manier toe te kennen aan de langstlevende echtgenoot. Dit komt omwille van de volgende dubbele reden:

  • […]
  • de planning uit het verleden.

[...]

De planning uit het verleden

20. [..]

21. Gelet op de waarde van de aandelen van de NV […] en het overige vermogen van de aanvragers, zal de herkwalificatie in een schenking buiten deel tot gevolg hebben dat de aanvragers geen overig vermogen meer reservebestendig kunnen toebedelen.

Geen alternatieve planningstechniek voorhanden

22. Omwille van de verzuurde relatie met één van de kinderen en de planning uit het verleden kunnen de aanvragers enkel beroep doen op rechtshandelingen onder bezwarende titel om elkaar te beschermen. Rechtshandelingen om niet zullen immers steeds stranden op het reeds uitgeputte beschikbaar deel van de fictieve massa van de eerstoverleden aanvrager. Een toekenning via schenking, contractuele erfstelling of via testament is dus uitgesloten, aangezien elk van deze toekenningen hoe dan ook een beschikking buiten erfdeel betreft en bijgevolg integraal aanrekenbaar is op het (reeds uitgeputte) beschikbaar deel en dus voor inkorting vatbaar (a contrario lezing van artikel 858bis, §1 B.W.).

23. Maar ook een planning via huwelijksvoordelen (zowel van gemeenschapsgoederen als van eigen goederen, cfr. artikel 1469 §1 B.W.) is niet wenselijk. Zoals gemeld, is het vermogen van de aanvragers op vandaag (ondanks vermenging) onmogelijk integraal als een aanwinst te beschouwen, aangezien het in belangrijke mate in haar oorsprong afkomstig is van de familie van mevrouw Y. Welnu, artikel 1464 B.W. (en artikel 1458 B.W.) bepaalt dat elke toekenning van meer dan de helft van de niet-aanwinsten een op het beschikbaar deel aanrekenbaar huwelijksvoordeel is, met een mogelijke inkorting tot gevolg. Enerzijds is het beschikbaar deel waarover de aanvragers nog kunnen beschikken uitgeput (cfr. supra). Anderzijds kan ieder kind als algemene rechtsopvolger het eigen dan wel gemeenschappelijk karakter van bepaald vermogen aantonen dan wel betwisten met alle middelen van recht, inclusief getuigen en vermoedens, en zelfs de algemene bekendheid (R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 57, nrs. 97-99). Indien één van de kinderen zou aantonen dat er sprake is van een verkrijging van meer dan de helft van ‘tegenwoordige of toekomstige goederen’, zal dit leiden tot een ‘inkortbaar huwelijksvoordeel’, met alle onzekerheid voor de langstlevende echtgenoot tot gevolg. Gelet op het feit dat het vermogen van de aanvragers in oorsprong afkomstig is van de familie van mevrouw Y, is een discussie over de kwalificatie van het vermogen van de aanvragers als eigen dan wel gemeenschappelijk niet uit te sluiten.

24. [...]

25. In conclusie zullen de aanvragers ingevolge de voorgenomen verrichtingen over een bijzonder adequate verdediging beschikking indien één van hen zou overlijden en één van de kinderen een toebedeling van vermogen aan de langstlevende zou trachten aan te vallen op grond van zijn of haar reservataire erfrechten.

b. Fase 1 – Opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen

26. De aanvragers wensen over te gaan tot de opmaak van tussentijdse vergoedingsrekeningen tussen het gemeenschappelijk vermogen en hun respectieve eigen vermogen. Zoals vermeld, is het vermogen waarover de echtgenoten op vandaag beschikken ingevolge vermenging en ingevolge het gebrek aan tegenbewijs (in de zin van (oud) artikel 1405, 4e BW resp. (nieuw) artikel 1405, §2 BW) gemeenschappelijk vermogen. De vermenging van eigen en gemeenschappelijk vermogen en het vermoeden van gemeenschap sluiten evident niet uit dat er een verplichting tot vergoeding kan bestaan lastens het gemeenschappelijk vermogen indien dit vermogen is verrijkt door opname van goederen die initieel tot het eigen vermogen van één van de echtgenoten behoorden (artikel 1434 BW). Dit is in casu het geval. Het vermogen dat de echtgenoten gedurende hun huwelijk hebben uitgebouwd en doen groeien is in oorsprong afkomstig van de familie van mevrouw Y. Doordat dit vermogen in het gemeenschappelijk vermogen is gevallen zonder belegging of wederbelegging, is het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd aan het eigen vermogen van mevrouw Y. De aanvragers begroten de nog verschuldigde vergoeding op de waarde van de helft van de aandelen […], de helft van de kunstcollectie en de helft van de effectenportefeuille. De vergoeding zal worden afgelost met de vermelde goederen zelf.

c. Fase 2 – Asymmetrische uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen

27. De aanvragers wensen bij wijze van huwelijksvoordeel over te gaan tot een asymmetrische uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen van de helft van de aandelen […], de helft van de kunstcollectie en de helft van de effectenportefeuille en tot toebedeling hiervan aan het eigen vermogen van de heer X. De heer X is immers gedurende decennia actief geweest binnen ‘[…]’, en heeft gedurende vele jaren belangrijke aanwinsten gerealiseerd ten voordele van de huwgemeenschap. De tegenwaarde van de uitgebrachte goederen zijn dan ook uitsluitend aanwinsten gerealiseerd tijdens het huwelijk.

28. Deze uitbreng is een reservebestendig huwelijksvoordeel in de zin van artikel 1464, 2 B.W.

d. Fase 3 – Beding van aanwas

29. Om een kanscontract onder bezwarende titel af te sluiten, moet er sprake zijn van evenwichtige kansen. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn (Standpunt nr. 17044 dd. 19.09.2018).

Gelijkaardige levensverwachting

30. De aanvragers hebben een gelijke overlevingskans. De heer X is momenteel achtenzeventig (78) jaar; mevrouw Y is momenteel vierenzeventig (74) jaar. Zij beschikken over eenzelfde goede gezondheid. Het leeftijdsverschil van minder dan vier (4) jaar kwalificeert onder de vigerende rechtspraak als een kansengelijkheid aangezien deze moet worden beoordeeld in de feiten en niet enkel mag gesteund worden op een objectieve leeftijd (Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, afl. 5, 364; Rb. Leuven 7 december 2007, TFR 2008, afl. 338, 322; Rb. Turnhout 7 januari 2005, CABG 2006, afl. 6, 60, noot MICHIELS, D.).

Gelijkwaardige inbreng

31. Ingevolge de opmaak van vergoedingsrekeningen en de aflossing van de vergoedingsschuld ten voordele van het eigen vermogen van mevrouw Y (fase 1) en ingevolge de asymmetrische uitbreng van vermogen ten voordele van het eigen vermogen van de heer X, behoort het betrokken vermogen tot de respectieve eigen vermogens van de aanvragers, aan ieder van hen voor de onverdeelde gelijke helft. De inbreng van de aanvragers is bijgevolg gelijkwaardig want gelijk.

Kanscontract onder bijzondere titel

32. Het kanscontract moet onder bijzondere titel zijn. Het beding van aanwas is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die een partij zal nalaten, noch al zijn onroerende, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

33. De aanvragers wensen enkel een beding van aanwas te koppelen aan de aandelen […], aan de kunstcollectie en aan de effectenportefeuille. Bijgevolg is het aanwasbeding onder bijzondere titel.

e. Geen fiscaal misbruik

34. De opmaak van vergoedingsrekeningen en de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen, voorafgaand aan de afsluiting van het beding van aanwas, maakt geen gecombineerde constructie uit die kwalificeert als fiscaal misbruik. De voorafgaande verrichtingen (fase 1 en 2) zijn er immers enkel op gericht om de toebedeling van het voormelde vermogen aan de langstlevende echtgenoot te garanderen, elk mogelijk inkortingsrisico uit de weg te gaan en om iedere discussie met de kinderen te vermijden. De aanvragers beschikken dan ook over voldoende niet-fiscale motieven om de voorafgaande uitbreng in combinatie met een beding van aanwas te rechtvaardigen.

f. Geen verboden erfovereenkomst over een niet opengevallen nalatenschap

35. Overeenkomstig artikel 1100/1, § 4 BW zijn overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel altijd toegelaten als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt. In casu is het beding van aanwas zowel onder bezwarende titel als onder bijzondere titel, zodat er geen sprake is van verboden erfovereenkomsten.

Conclusie

36. De aanvragers zien de hierboven beschreven dubbele verrichting (fase 1 en 2), in combinatie met een beding van aanwas (fase 3), als enige mogelijkheid om er met een sluitende zekerheid voor te zorgen dat dit vermogen zonder discussie of inmenging van hun kinderen aan de langstlevende van hen toekomt.

37. De toebedeling aan mevrouw Y gebeurt in toepassing van de regels betreffende de (tussentijdse) vergoedingsrekeningen en op grond van de vergoeding die het gemeenschappelijk vermogen nog verschuldigd is aan het eigen vermogen van mevrouw Y. Een dergelijke verrichting is geen gift, en ook geen huwelijksvoordeel dat als gift kan worden beschouwd (in de zin van artikel 1458 en 1464 B.W.).

38. De toebedeling aan de heer X gebeurt bij wijze van huwelijksvoordeel en betreft een asymmetrische uitbreng van vermogen. Aangezien deze uitbreng uitsluitend aanwinsten betreft, vormt dit een volkomen (reservebestendig) huwelijksvoordeel (artikel 1464, 2 B.W.).

39. Het beding van aanwas zorgt voor een definitieve toebedeling onder bezwarende titel aan de langstlevende echtgenoot, die volledig buiten het bereik blijft van vorderingen tot aanrekening op het beschikbaar deel en tot inkorting.

IV. Beslissing

40. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

41. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

42. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

43. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

  • Artikel 2.8.4.1.1, §2 VCF dat luidt als volgt:

“Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”

  • Artikel 2.7.1.0.3 VCF dat luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;
2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

44. Een kanscontract (ten bezwarende en ten bijzondere titel) valt onder dezelfde fiscale regeling als een beding van aanwas, waarvoor onderstaande redenering kan worden gevolgd.

45. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het contract beperkt is, via beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

46. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

47. Het kanscontract is in casu onder bijzondere titel aangezien het kanscontract betrekking heeft op de aandelen van […], de kunstcollectie en de effectenportefeuille. Vermits een effectenportefeuille beschouwd wordt als een universaliteit, aanvaardt Vlabel dat het contract betrekking heeft op de effectenportefeuille in haar geheel, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de vereiste dat het contract onder bijzondere titel moet zijn.

48. Zaakvervanging is mogelijk binnen een dergelijk contract. Het vervanggoed volgt dan dezelfde regels/bestemming als het goed dat het vervangt. Hetzelfde geldt voor meerwaarden.

In beide gevallen gelden volgende (bijkomende) voorwaarden:

  • er moet in de akte conventionele zaakvervanging voorzien worden;
  • als er zaakvervanging is, moet dit nog bevestigd worden op het moment van de verwerving van het nieuwe zaakvervangende goed.

Wat de beleggingsportefeuille betreft heeft de aanvaarding van de kwalificatie als feitelijke universaliteit tot gevolg dat er van rechtswege zaakvervanging optreedt. Het contract zal dus uitwerking krijgen op de beleggingsportefeuille zoals deze is samengesteld op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten ongeacht de gewijzigde samenstelling hiervan ingevolge transacties van wederbeleggingen.

49. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

50. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract etc...

51. De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.

52. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting.

53. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

54. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers na de uitbreng van de betrokken roerende goederen uit het gemeenschappelijk vermogen gelijkwaardig is.

55. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing, kan worden besloten dat het in casu om een kanscontract ten bezwarende titel gaat.

56. Vermits het contract is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan het worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

57. Het besluitvormingsorgaan is van oordeel dat het niet-fiscale motief dat in de huidige aanvraag uitvoerig wordt toegelicht, en waarvan thans bewijsstukken worden voorgelegd, nog steeds niet afdoende opweegt tegen de fiscale motieven, om redenen hierna vermeld.

Vooreerst wordt opgemerkt dat de aanvragers hun huidige huwelijksvermogensstelsel niet wensen te ontbinden en niet wensen over te stappen naar een stelsel van scheiding van goederen. Zij behouden hun overige vermogen als gemeenschappelijk vermogen. De aanvragers hebben toegelicht dat dit gemeenschappelijk vermogen de gezinswoning bevat, die dus niet wordt betrokken in het beding van aanwas. Reden hiervoor is, volgens de aanvragers, dat het uitgangspunt is dat de echtgenoten, en dus ook de langstlevende, ongestoord hun leven kunnen verder zetten. Zelfs in het extreme geval van een vordering tot inkorting door één of meer kinderen, kan het ongestoorde genot van de gezinswoning niet in het gedrang komen. Het vruchtgebruik is immers reservatair beschermd (artikel 915bis BW), en omzetting kan niet worden gevorderd door de kinderen (artikel 745quinquies BW).

Het echtpaar wil zich, volgens de aanvraag, beschermen tegen een vordering tot inkorting en ziet daarom het afsluiten van een beding van aanwas met betrekking tot de roerende goederen als enige mogelijkheid om er met een sluitende zekerheid voor te zorgen dat dit vermogen zonder discussie of inmenging van hun kinderen aan de langstlevende van hen toekomt. Volgens de aanvragers is een planning via huwelijksvoordeel (art. 1458 of 1464 BW) niet mogelijk omdat in dat geval een vordering tot inkorting mogelijk zou zijn.

Het besluitvormingsorgaan volgt deze redenering niet. Een vordering tot inkorting is enkel mogelijk voor goederen die in het gemeenschappelijk vermogen zijn ingebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract. In casu zijn de goederen gemeenschappelijk geworden door vermenging. Indien de echtgenoten de goederen in het gemeenschappelijk vermogen behouden en een verblijvingsbeding maken, dan verkrijgt de langstlevende het volledig gemeenschappelijk vermogen door de uitwerking van het verblijvingsbeding. In dat geval kunnen de gemeenschappelijke kinderen geen beroep doen op de inkorting bij het openvallen van de nalatenschap.

Bovendien kunnen de kinderen hun reservatair deel, ten aanzien van de langstlevende echtgenoot, enkel opeisen voor de blote eigendom (1/2 blote eigendom voor alle kinderen samen). Het vruchtgebruik komt hoe dan ook toe aan de langstlevende. Uit de toelichting omtrent het lot van de gezinswoning, zoals hoger vermeld, blijkt dat de langstlevende blijkbaar genoegen neemt met een “ongestoord genot” onder de vorm van een vruchtgebruik. Voor andere goederen dan de gezinswoning hebben de kinderen weliswaar het recht om de omzetting te vragen, maar dit recht op omzetting kan door de ouders aan de kinderen (althans in het geval van gemeenschappelijke kinderen) worden ontnomen. Dus ook op dat vlak is bescherming mogelijk, ook zonder een beding van aanwas.

Tot slot biedt het afsluiten van een beding van aanwas geen garantie op het voorkomen van een eventuele discussie met één van de kinderen. Het is niet omdat er op fiscaal vlak zou geoordeeld worden dat het beding onder bezwarende titel is, dat één van de kinderen dit niet zou kunnen aanvechten op burgerrechtelijk vlak.

58. De voorgenomen verrichting waarbij eerst tussentijdse vergoedingsrekeningen worden opgemaakt en een deel van het roerend vermogen uit het gemeenschappelijk vermogen wordt gebracht en daaropvolgend met betrekking tot die roerende vermogensbestanddelen een kanscontract onder bezwarende titel wordt gesloten, maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het kanscontract onder bezwarende titel zal dus niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst.

59. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie-en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.