Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20009 - Wijziging huwstelsel - Toevoeging TIGV en huwvoordelen Vlaamse Belastingdienst

VB 20009 - Wijziging huwstelsel - Toevoeging TIGV en huwvoordelen

Voorafgaande beslissing
Nummer
20009
Datum beslissing
11 mei 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Partijen wensen een wijziging aan hun huwelijksvermogensstelsel aan te brengen [1], meer bepaald door:

a) de toevoeging van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) aan het stelsel der scheiding van goederen, met inbreng door de beide echtgenoten van de gezinswoning met inboedel

b) de toevoeging van huwelijksvoordelen bij overlijden met betrekking tot de andere onverdeeldheden die tussen de echtgenoten reeds bestaan of zullen bestaan.

2. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat, ingevolge deze wijziging, bij overlijden van de eerststervende echtgenoot/echtgenote:

2.1. de gezinswoning met toebehoren ingevolge art 2.7.1.0.4 VCF volgens de regels van het erfrecht zal worden belast; de facto dat de gezinswoning met inboedel zal worden vrijgesteld van belasting in hoofde van de langstlevende echtgenoot met toepassing van artikel 2.7.4.1.1, §2, tweede lid VCF [2];

2.2 de andere onverdeelde goederen zullen worden belast als huwelijksvoordelen, dus onder bezwarende titel; en niet zullen onderworpen worden aan schenkbelasting noch aan erfbelasting ingevolge de artikelen 2.7.1.0.3, 3° en 2.7.1.0.4 VCF, aangezien:

  • het geen schenking betreft doch een huwelijksvoordeel dat als niet- schenking kwalificeert, en
  • deze goederen zich niet in een gemeenschap bevinden (SP 19053 dd. 21.10.2019), waardoor:
    • voor de onverdeelde roerende goederen die na overlijden toekomen aan de langstlevende de facto géén belasting zal worden geheven;
    • voor de onverdeelde onroerende goederen die na overlijden toekomen aan de langstlevende ofwel verdeelrecht zal worden geheven ofwel verkooprecht al naar gelang hoe de onverdeeldheid tussen de echtgenoten is ontstaan.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], handelend voor rekening van de […] met zetel te […], BTW […], namens:
De heer X, geboren te […] op xx.xx.1950, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote, mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1948, rijksregisternummer […], samen wonende te […].
Gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1973 onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen met huwelijkscontract verleden op xx.xx.1973 voor notaris […] te […], niet gewijzigd tot op heden.

4. Beschrijving van de betrokken goederen:

4.1. GEMEENTE […], vijfde afdeling, deelgemeente […]:
Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden met inboedel gelegen […], volgens titel nummers […], volgens titel een deel van buurtweg nummer […], en volgens kadaster nummers […] met een oppervlakte volgens titel van twee hectare negenenvijftig are drieëndertig centiare (2ha 59a 33ca) en volgens kadaster van twee hectare tweeëndertig are zevenentachtig centiare (2 ha 32a 87ca).

4.2. GEMEENTE […], vijfde afdeling, deelgemeente […]:
Een perceel bouwgrond gelegen […], volgens titel nummer […] deel en volgens kadaster nummer […], met een oppervlakte volgens titel en kadaster van duizend negenentwintig (1.029) vierkante meter.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

a) De toevoeging van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) aan het stelsel der scheiding van goederen

5. Er wordt een TIGV toegevoegd aan het huwelijkscontract van scheiding van goederen, zoals verleden op xx.xx.1973 voor notaris […] te […], niet gewijzigd tot op heden, waarin wordt ingebracht door beide partijen:

6. GEMEENTE […], vijfde afdeling, deelgemeente […]:
Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden met inboedel gelegen […], volgens titel nummers […] volgens titel een deel van buurtweg nummer […], en volgens kadaster nummers […] met een oppervlakte volgens titel van twee hectare negenenvijftig are drieëndertig centiare (2ha 59a 33ca) en volgens kadaster van twee hectare tweeëndertig are zevenentachtig centiare (2 ha 32a 87ca).

7. Volgende clausules in geval van ontbinding van het stelsel worden toegevoegd:

Verdeling van het TIGV

Verschijners komen overeen dat, wanneer hun huwelijksstelsel wordt ontbonden door het overlijden van één van hen het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zal toebedeeld worden als volgt – en zulks naar keuze van de langstlevende echtgenoot – en dit zowel bij bestaan als bij niet bestaan van kin­deren of afstammelingen:
1) ofwel dat het TIGV voor de geheelheid in volle eigendom zal toebehoren aan de overlevende echtgenoot overeenkomstig artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel zij hierbij van toepassing verklaren, die gehouden is het volledige passief ervan te voldoen (verblijvingsbeding);
2) ofwel dat de langstlevende echtgenoot zijn rechten zal beperken tot de onroerende goederen (of het deel ervan) die hij zal aanwijzen om hem toe te behoren in volle ei­gendom en/of in levenslang vruchtgebruik. De niet aangewezen goederen zullen dan toekomen aan de andere rechthebbenden van de eerststervende echtgenoot. De langstlevende echtgenoot en de andere rechthebbenden van de eerststervende echtgenoot zullen naar evenredigheid van de waarde van de goederen die hen res­pectievelijk toekomen, bijdragen in het passief van het TIGV.

b) De toevoeging van huwelijksvoordelen bij overlijden met betrekking tot de andere onverdeeldheden die tussen de echtgenoten reeds bestaan of zullen bestaan

8. Er worden huwelijksvoordelen toegevoegd bij overlijden aan alle andere onverdeeldheden die tussen de echtgenoten reeds bestaan of zullen bestaan, en dit als volgt:
Verdeling van de onverdeeldheden die exclusief bestaan tussen de beide echtgenoten
Verschijners komen overeen dat, wanneer hun huwelijksstelsel wordt ontbonden door het overlijden van één van hen de onverdeelde goederen zullen toebedeeld worden als volgt – en zulks naar keuze van de langstlevende echtgenoot – en dit zowel bij bestaan als bij niet bestaan van kin­deren of afstammelingen:

1) ofwel dat alle onverdeelde goederen voor de geheelheid in volle eigendom zullen toebehoren aan de overlevende echtgenoot overeenkomstig artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek, dat zij van overeenkomstige toepassing verklaren, die gehouden is het volledige passief ervan te voldoen (verblijvingsbeding);

2) ofwel dat de langstlevende echtgenoot zijn rechten zal beperken tot de goederen (of het deel ervan) die hij zal aanwijzen om hem toe te behoren in volle ei­gendom en/of in levenslang vruchtgebruik. De niet aangewezen goederen zullen dan toekomen aan de andere rechthebbenden van de eerststervende echtgenoot. De langstlevende echtgenoot en de andere rechthebbenden van de eerststervende echtgenoot zullen naar evenredigheid van de waarde van de goederen die hen res­pectievelijk toekomen, bijdragen in het passief dat betrekking heeft specifiek op de onverdeelde goederen.

III. Relevante bepalingen VCF

9. Aanvrager verwijst naar volgende bepalingen [3]:

  • artikel 3.17.0.0.2 VCF
  • art. 2.7.1.0.4 VCF
  • art. 2.7.4.1.1, §2, tweede lid VCF [4]

IV. Motivering van de aanvraag

10. De inbreng in de TIGV van de woning gebeurt om de partijen te beschermen en te bekomen dat beëindiging ervan tijdens het huwelijk niet kan afgedwongen worden, en slechts mogelijk is met toestemming van beide echtgenoten. In afwijking van artikel 1468 van het Burgerlijk Wetboek komen partijen dus uitdrukkelijk overeen dat de verdeling van de goederen die behoren tot het TIGV niet kan gevorderd worden tijdens het huwelijk, noch voor het geheel noch voor een deel van de goederen. Er wordt tevens in zaakvervanging voorzien.

11. Het behoud in onverdeeldheid van de overige goederen -zonder inbreng in de TIGV- zorgt ervoor dat partijen hieromtrent hun autonomie behouden, waarop zij erg gesteld zijn. Echter bij ontbinding van het stelsel van het overlijden, wensen zij mekaar ook met betrekking tot deze onverdeelde goederen maximaal te beschermen door toevoeging van huwelijksvoordelen, hetgeen thans mogelijk wordt door toepassing van artikel 1469 BW.

IV. Beslissing

12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de mogelijke toepassing van de door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF, met name:

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° …

2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

Artikel 2.7.4.1.1, §2 VCF dat luidt als volgt:

§ 2. Tabel I, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners.

Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op de nettoverkrijging in de onroerende goederen enerzijds en op de nettoverkrijging in de roerende goederen anderzijds, volgens de overeenstemmende gedeelten in kolom A.

In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

14. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de fiscale behandeling van de toebedeling van de goederen bij overlijden van de eerststervende echtgenoot/ echtgenote ten gevolge van volgende voorgenomen rechtshandelingen:

a) de toevoeging van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) aan het stelsel der scheiding van goederen, met inbreng door de beide echtgenoten van de gezinswoning met inboedel:

15. Echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen kunnen ervoor opteren bepaalde goederen en/of inkomsten onder te brengen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Vermits het tussen echtgenoten gaat om een “gemeenschappelijk vermogen”, kunnen zij eveneens voorzien hoe dit vermogen, bij de ontbinding van het stelsel, zal worden verdeeld.

16. De bijgevoegde ontwerpakte stelt daarover het volgende: “Dit vermogen is een gemeenschappelijk vermogen in de interne verhouding tussen de echtgenoten, maar geldt ten aanzien van derden als een onverdeeldheid.

17. Voor de heffing van de erfbelasting is de fiscus in dit verband geen derde en is er bijgevolg sprake van een gemeenschappelijk vermogen.

18. Algemeen wordt aanvaard dat de voorgenomen toevoeging van een huwelijksvoordeel welke bij huwelijksovereenkomst zal plaatsvinden, een overeenkomst onder bezwarende titel is. De toebedeling van de goederen aan de langstlevende op grond van het huwelijksvoordeel is geen erfrechtelijke verkrijging, doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, en valt dus in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

19. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.4 VCF maakt hierop een uitzondering en treft de huwelijksvoordelen die de langstlevende verkrijgt op grond van een huwelijksovereenkomst waarbij aan de langstlevende meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld. Hieruit volgt dat de toebedeling van de gezinswoning overeenkomstig artikel 2.7.1.0.4 VCF onder het toepassingsgebied van de erfbelasting valt.

20. Aangezien het gaat om de toebedeling van de gezinswoning, is de vrijstelling voor de gezinswoning van artikel 2.7.4.1.1, §2, derde lid VCF in principe van toepassing.

21. Het besluitvormingsorgaan is echter van oordeel dat er in casu sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Uit de voorgelegde feiten blijkt dat partijen een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) toevoegen aan het stelsel der scheiding van goederen waarin zij vervolgens enkel de gezinswoning met inboedel inbrengen. Voor de andere goederen behouden ze een onverdeeldheid. Er kan worden vermoed dat de toevoeging van een TIGV gevolgd door een inbreng van de gezinswoning enkel gebeurt om van de vrijstelling voor de gezinswoning in de erfbelasting te kunnen genieten, en dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Het aangevoerde niet-fiscale motief weegt niet afdoende op tegen de fiscale motieven. De Vlaamse Belastingdienst zal bijgevolg geen rekening houden met deze rechtshandeling bij de taxatie.

b) de toevoeging van huwelijksvoordelen bij overlijden met betrekking tot de overige onverdeelde roerende en onroerende goederen (zowel de huidige als de toekomstige):

22. Zoals hoger gesteld wordt algemeen aanvaard dat de voorgenomen toevoeging van een huwelijksvoordeel welke bij huwelijksovereenkomst zal plaatsvinden, een overeenkomst onder bezwarende titel is. De toebedeling van de goederen aan de langstlevende op grond van het huwelijksvoordeel is geen erfrechtelijke verkrijging, doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

23. Voor een overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

24. Uit het voorgaande volgt dat de toebedeling van de onverdeelde goederen niet onder het toepassingsgebied valt van de artikelen 2.7.1.0.3, 3° en 2.7.1.0.4 VCF.

25. De algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht zijn dus van toepassing.

26. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • Op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd.
  • Op de toebedeling van de onroerende goederen, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn volgens de voor dit recht toepasselijke heffingsregels indien beide echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF.

27. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.

Voetnoten

[1] De ontwerpakte wordt bijgevoegd.

[2] Er wordt verwezen naar artikel 2.7.4.1.1,§2, tweede lid VCF i.p.v. artikel 2.7.4.1.1,§2, derde lid VCF.

[3] Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF wordt hier niet vermeld, doch wel onder randnummer 2.2.

[4] Er wordt verwezen naar artikel 2.7.4.1.1,§2, tweede lid VCF i.p.v. artikel 2.7.4.1.1,§2, derde lid VCF.