Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19057 - Toebedeling van een onroerend goed in het kader van een decertificering van een stichting naar Nederlands recht dan wel ontbinding Vlaamse Belastingdienst

VB 19057 - Toebedeling van een onroerend goed in het kader van een decertificering van een stichting naar Nederlands recht dan wel ontbinding

Voorafgaande beslissing
Nummer
19057
Datum beslissing
19 december 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.4. VCF
  • art. 2.9.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:

1.1. de toebedeling van onroerend goed in het kader van een decertificering van certificaten van een Stichting naar Nederlands recht dan wel bij ontbinding niet geviseerd wordt door de artikelen 2.9.1.0.1, 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF en geen aanleiding kan geven tot vestiging van het verkooprecht;

1.2. indien de voorgenomen verrichting geviseerd zou worden door de Vlaamse codex fiscaliteit, deze valt onder het uitzonderingsregime van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, VCF en er naar aanleiding van decertificering dan wel ontbinding geen verkooprecht zal verschuldigd zijn;

1.3. het geheel van de verrichtingen alsook elk van de transacties afzonderlijk niet ressorteert onder het toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling in de registratiebelasting zoals bepaald in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend mevrouw […], te […], namens:

2.1. de Stichting naar Nederlands recht […] waarvan de zetel gevestigd is te […], aldaar ingeschreven in de kamer van koophandel KvK-nummer […] (hierna aangeduid als Stichting);

2.2. de heer X, geboren te […] op xx.xx.1965, RR […], wonende te […].

3. De betrokken onroerende goederen zijn:

3.1. Een perceel bouwgrond te […], kadastraal gekend onder […], eerste afdeling, met perceelcode […], groot 40 aren 37 centiaren 37 decimilliaren.

3.2. een woning gelegen te […], kadastraal gekend onder

[…], eerste afdeling, met perceelcode […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De Stichting werd opgericht op xx.xx.2015. Een statutenwijziging heeft plaatsgevonden op xx.xx.2017.

De Stichting heeft geen economische activiteit.

Het vermogen van de Stichting wordt gevormd door hetgeen ter certificering aan de stichting wordt overgedragen.

5. De Stichting werd opgericht door de heren Y en Z. Beide voormelde personen werden eveneens aangesteld als bestuurder.

De Stichting is vervolgens via certificering eigenaar geworden van de volgende roerende goederen:

  • 50 aandelen van de vennootschap A, met maatschappelijke zetel te […], overeenstemmend met 50 % van het kapitaal;
  • 8 aandelen van de in totaal 752 van de vennootschap B, met maatschappelijke zetel te […];
  • 100 aandelen van de vennootschap C, met maatschappelijke zetel te […], overeenstemmend met 100 % van de aandelen.

Naast de juridische eigendom van de aandelen, is de Stichting eveneens eigenaar van (1) een grond gelegen te […], waarop een recht van opstal werd verleend waarvoor zij geen vergoeding ontvangt en (2) eigenaar van 5 % van het onroerend goed gelegen aan de […].

6. De Stichting is eigenaar geworden van de onroerende goederen op de volgende wijze :

6.1. Het onroerend goed vermeld onder punt 3.1. werd aangekocht op xx.xx.2017 door de Stichting voor een bedrag van 447.500,- EUR. Deze gelden werden ter beschikking gesteld van de Stichting door de heer X.

Met akte dd. xx.xx.2017 werd een opstal verleend aan de heer X. Hiervoor wordt geen vergoeding betaald (zie bijlage 3 bij de aanvraag).

6.2. Het onroerend goed vermeld onder punt 3.2. werd door de Stichting bekomen ingevolge een toebedeling van de activa van de vennootschap D (vereffend) aan de vennoten ingevolge waarvan de Stichting 5 % heeft bekomen (was eigenaar van 5 % van de aandelen van de vennootschap D) en de overige 95 % door de heer X (was eigenaar van 95 % van de aandelen van de vennootschap D.

7. Al het vermogen van de Stichting werd ingebracht door de heer X, enerzijds de aandelen, zowel de aandelen waarvan de vennootschap nog juridische eigenaar is (zijnde de aandelen venn. A , B en C voornoemd) alsmede de nog aanwezige gronden, zowel te […] (ingevolge aankoop met gelden ingebracht door X) als te […] (ingevolge toebedeling ingevolge vereffening van de vennootschap D, waarvan de aandelen eveneens werden ingebracht en gecertificeerd door de heer X).

Het voormelde houdt in dat gans het vermogen waarvan de Stichting op heden juridisch eigenaar van is, werd bekomen via certificering van vermogen, eigendom van de heer X. De certificaten zijn allen op naam.

Op heden is de heer X nog steeds eigenaar van alle uitgereikte certificaten. Er werd geen enkel certificaat overgedragen aan een derde.

8. Thans wenst het bestuur over te gaan tot voorstel tot ontbinding van de Stichting, minstens tot decertificering van de certificaten die overeenstemmen met de onroerende goederen.

In geval van decertificering van de certificaten die overeenstemmen met de onroerend goederen, houdt dit in dat X terug eigenaar wordt van de onroerende goederen in eigen naam.

De heer X zou hiermee kunnen instemmen.

III. Motivering van de aanvraag

9. Artikel 2.9.1.0.1 VCF is niet van toepassing en kan dus geen aanleiding geven tot heffing van het verkooprecht.

9.1. Artikel 2.9.1.0.1 VCF luidt als volgt:

"Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van de akten of geschrift ten die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten."

9.2. Cliënten zijn van oordeel dat de voorgenomen verrichting niet ressorteert onder artikel 2.9.1.0.1 VCF aangezien noch de verkrijging ten gevolge van de ontbinding van de stichting noch ingevolge de decertificering van de certificaten vertegenwoordigende het onroerend goed kan gelden als een overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen.

Een overeenkomst is onder bezwarende titel gesloten wanneer aan elke partij de verplichting wordt opgelegd om iets te geven of te doen, dit in tegenstelling met de overeenkomst uit vrijgevigheid waarbij de ene partij aan de andere geheel om niet een voordeel verschaft zonder dat een tegenprestatie in haar voordeel werd verstrekt of bedongen (Art. 1105 en 1106 BW). Een decertificering of ontbinding kan niet begrepen worden als een verrichting onder bezwarende titel.

9.3. Cliënten verzoeken dan ook te bevestigen dat de voorgenomen verrichting niet wordt geviseerd door artikel 2.9.1.0.1 VCF.

10. De artikelen 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF zijn niet van toepassing en kunnen dan ook geen aanleiding geven tot de heffing van het verkooprecht.

10.1. De (oude) artikelen 129 en 130 W. Reg. die in de Vlaamse codex fiscaliteit werden opgenomen als de artikelen 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF, worden geacht van toepassing te zijn op de verkrijging door vennoten van in België gelegen onroerende goederen die voortkomen van buitenlandse vennootschappen (F. WERDEFROY, Registratierechten 2014-2015, Kluwer, deel 2, 1679; zie o.m. Besliss. 18 november 1999, Rep. RJ., R 129/23-01 inzake een Nederlandse BV, Besliss. 11 januari 2008, Rep. RJ, R 129/20-01 inzake een Engelse Private Company Ltd. by shares).

10.2. Artikel 2.9.1.0.4 VCF luidt als volgt:

"Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, daar een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.

De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.

In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten."

Voormelde tekst is zo goed als de herneming van het vroegere artikel 129 W. Reg.

10.3. Artikel 2.9.1.0.5 VCF luidt als volgt:

"Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging op welke wijze ook, door één of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een naamloze vennootschap, van een Europese vennootschap of van Europese coöperatieve vennootschap.

Het eerste lid is niet van toepassing bij een verkrijging bij wijze van inbreng in een vennootschap. "

10.4. Cliënten zijn van oordeel dat in casu geen van voormelde artikelen toepassing kan vinden aangezien deze artikelen de stichting, noch de Belgische private stichting noch de stichting naar Nederlands recht, niet viseren.

De Vlaamse codex fiscaliteit voorziet in het geval van een stichting niet in specifieke regels voor de terugname van de ingebrachte - of daarvan in de plaats gestelde goederen. De algemene regels inzake de registratiebelasting zijn dan ook van toepassing, met name dat ook bij een terugname van het ingebrachte vastgoed bij de ontbinding van de stichting door de oorspronkelijke stichter of zijn erfgenamen er geen verkooprecht verschuldigd is doch enkel het algemeen vast recht. Er is immers geen overdracht onder bezwarende titel, verdeling noch schenking (J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2019-2020 Successieplanning, Knokke-Heist, 2019, 892).

In casu kan er dan ook geen sprake zijn van de verschuldigdheid van het verkooprecht naar aanleiding van de verkrijging van het vastgoed door de heer X. Alle in de stichting ingebrachte activa werden ingebracht door de heer X tegen uitgifte van certificaten dan wel betreffen zij de zaken die in de plaats kwamen van de ingebrachte zaken (lees: zaakvervanging). Bij ontbinding dan wel bij decertificering keren de door de heer X ingebrachte - of daarvoor in de plaats gekomen goederen naar hem terug.

10.5. Cliënten verzoeken U dan ook te bevestigen dat de voorgenomen verrichting niet wordt geviseerd door de artikelen 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF.

11. In ondergeschikte orde: Indien de voorgenomen verrichting geviseerd zou worden door de Vlaamse codex fiscaliteit, vindt het uitzonderingsregime van artikel 2.9.1.0.4 VCF toepassing.

11.1. Artikel 2.9.1.0.4 VCF luidt als volgt:

"Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.

De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om

1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;

2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg. In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten."

Voormelde tekst is zo goed als de herneming van het vroegere artikel 129 W. Reg.

11.2. Cliënten menen dat indien de stichting zou moeten worden aangezien als een vennootschap in de zin van voormelde bepalingen deze kwalificeert als een personenvennootschap. Het komt hen ook voor dat in voorkomend de voorgenomen verrichting ressorteert onder het uitzonderingsregime van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, VCF.

Volgens artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF is het verkooprecht niet van toepassing zo het gaat om onroerende goederen welke door de vennootschap met betaling van het voor de verkopingen bepaald registratierecht verkregen werden, wanneer het vaststaat dat de vennoot, die eigenaar van de die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.

11.3. De Nederlandse Stichting heeft op zich rechtspersoonlijkheid, wat eveneens reeds door uw diensten werd bevestigd in de beslissing dd. 5 juli 2017 (Besliss. 05.07.2017, nr. 17022), beslissing waarin gesteld werd dat de Stichting naar Nederlands recht rechtspersoonlijkheid bezit. Als er onroerende goederen in de Stichting worden ingebracht, tegen uitreiking van certificaten aan de inbrenger, is het onroerend goed juridisch gezien de eigendom van de Stichting. De certificaathouder is juridisch gezien eigenaar van roerende goederen.

Met betrekking tot het artikel 129 W. Reg. werd reeds diverse malen beslist dat dit ook van toepassing is op buitenlandse vennootschappen (zie o.m. Besliss. 18 november 1999, Rep. RJ., R 129/23-01 inzake een Nederlandse BV, Besliss. 11 januari 2008, Rep. RJ, R 129/20-01 inzake een Engelse Private Company Ltd. by shares).

Het huidige artikel 2.9.1.0.4 VCF is eveneens van toepassing op buitenlandse vennootschappen

11.4. In casu zijn cliënten de mening toegedaan dat de decertificering van de certificaten die betrekking hebben op de onroerende goederen voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF :

  • De Stichting betreft in feite een personenvennootschap, aangezien de stichting persoonsgebonden is;
  • De Stichting heeft haar onroerende goederen verkregen mits de betaling van de verschuldigde registratierechten, meer bepaald :
    • Voor wat betreft het onroerend goed te […] : dit werd aangekocht met betaling van de registratierechten van 10 %;
    • Voor wat betreft het onroerend goed te […] : dit werd bekomen naar aanleiding van de vereffening van de vennootschap D, naar aanleiding waarvan weliswaar wel de enkel het vast recht werd geheven maar waarbij de vennootschap D oorspronkelijk wel de 10 % registratierechten heeft betaald.
  • De heer X is degene die de nodige gelden heeft voorzien voor de aankoop van het onroerend goed;
  • De heer X heeft de aandelen van de vennootschap D ingebracht en is steeds eigenaar gebleven van deze certificaten;
  • De certificaten staan op naam;
  • De certificaten zijn steeds de eigendom geweest en zijn nog steeds de eigendom van de heer X.

11.5. Cliënten zijn eveneens de mening toegedaan dat indien niet louter zou worden geopteerd voor decertificering doch toch ontbinding van de Stichting, artikel 2.9.0.1.4, laatste lid, VCF van toepassing is, met name dat in geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten (lees: certificaathouders) ten gevolge van de ontbinding en vereffening van de stichting in verhouding tot hun aandelenbezit er geen verkooprecht verschuldigd is.

Pas bij een latere verdeling stelt zich dan de vraag of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, VCF, hetgeen in casu het geval zou zijn.

11.6. Cliënten verzoeken in ondergeschikte orde dan ook te bevestigen dat indien de voorgenomen verrichtingen zou worden geviseerd door de Vlaamse codex fiscaliteit deze geen aanleiding zal geven tot heffing van het verkooprecht aangezien deze ressorteert onder de uitzondering van artikel 2.9.0.1.4, tweede lid, VCF al dan niet na toepassing van artikel 2.9.0.1.4, derde lid, VCF.

12. Artikel 3.17.0.0.2 VCF vindt geen toepassing op de voorgenomen verrichting.

12.1. Cliënten menen ook dat artikel 3.17.0.0.2. VCF in casu niet van toepassing is.

Voormeld artikel luidt als volgt :

"Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij. hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft. Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.".

12.2. Er kan geen sprake zijn van een toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien cliënten zich met de voorgenomen verrichting niet buiten de toepassing plaatsen van een bepaling dan wel in strijd met de doelstelling van een bepaling aanspraak maken van een belastingvoordeel. Er is geen sprake van een frustratie van enige bepaling van de Vlaamse codex fiscaliteit. Dit geldt zowel in geval van ontbinding als bij loutere decertificering.

Specifiek inzake de decertificiering merken cliënten ten overvloede op dat bij nader inzien het beheer van het onroerend goed het doel van de stichting voorbijschiet. Het doel van de Stichting is het beheer van roerend vermogen waarbij de heer X de wens heeft dat het beheer binnen de vennootschappen waarvan hij aandelen heeft overgedragen via certificering, kan gebeuren door personen waarvan hij de mening is dat deze hiertoe in staat zijn, enerzijds Z, zijnde een neef werkzaam in het bedrijf en anderzijds Y, reeds jarenlang raadsman van het bedrijf. Immers, geen van zijn kinderen is op vandaag betrokken bij het beheer van het bedrijf en zijn daarenboven nog te jong.

Het feit dat de verwerving van de onroerende goederen en de thans voorgenomen decertificering van de certificaten die betrekking hebben op de onroerende goederen op vrij korte termijn plaatsvindt, vindt niet plaats vanuit enig fiscaal oogmerk. Immers, door de aankoop/verwerving te laten gebeuren door de Stichting werden geen registratierechten vermeden.

12.3. Cliënten verzoeken dan ook te bevestigen dat in casu artikel 3.17.0.02 VCF niet van toepassing is.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Nederlandse stichtingen worden, naast de private stichting, door rijks-inwoners gebruikt voor het certificeren van aandelen. De techniek van het certificeren van aandelen houdt in dat de aandeelhouder niet langer eigenaar is van de aandelen, die aan de stichting werden overgedragen, maar eigenaar van certificaten die in de plaats komen van de aandelen. De aandelen worden overgedragen aan de stichting (juridische eigenaar) die hiervoor certificaten verstrekt. Het bestuur van de stichting neemt het beheer waar van de activa van de stichting. De certificaathouders zijn geen juridische eigenaars meer van de stichting maar hebben een ‘economisch’ vorderingsrecht tegenover de stichting, wat impliceert dat zij van de stichting kunnen eisen dat zij onmiddellijk de dividenden, kapitaalverminderingen en liquidatie-opbrengsten van de vennootschap kunnen ontvangen. Bovendien is het administratiekantoor fiscaal transparant zodat de inkomsten worden belast bij de certificaathouders.

14. Naar Nederlands recht kan de certificering plaatsvinden zowel op roerende en onroerende goederen als op lichamelijke en onlichamelijke goederen. Dit maakt het mogelijk om vastgoed te certificeren.

15. Certificering van in België gelegen onroerend goed leidt tot heffing van het verkooprecht. Het gaat hier immers om de inbreng van activa (in casu onroerend goed) in een STAK die als tegenprestatie certificaten uitgeeft en is dus ten bezwarende titel.

De inbreng ten bewarende titel van onroerende goederen gelegen in het Vlaamse Gewest is onderworpen aan het verkooprecht van 10%.

16. De royeerbaarheid of omwisselbaarheid van de certificaten tegen het gecertificeerde onroerende goed brengt het einde van de certificering mee (overdracht onder bezwarende titel). De certificaathouder wordt hierdoor vastgoedeigenaar. Het verkooprecht van 10% zal verschuldigd zijn indien het gaat om in het Vlaamse Gewest gelegen onroerend goed. Er zal rekening worden gehouden met de actuele waarde van het onroerend goed op het moment van decertificering.

17. De ontbinding van de STAK leidt ertoe dat ingeval er zich nog onroerende goederen in het Vlaamse Gewest gelegen in de stichting bevinden en deze overgedragen worden aan een natuurlijke persoon het verkooprecht van 10% verschuldigd is.

18. Op de verkrijging door de heer X van het onroerend goed vermeld onder punt 3.1. zal bijgevolg het verkooprecht worden geheven.

19. De artikelen 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF luiden:

19.1. Artikel 2.9.1.0.4 VCF:

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.

19.2. Artikel 2.9.1.0.5 VCF

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een naamloze vennootschap, van een Europese vennootschap of van een Europese coöperatieve vennootschap.
Het eerste lid is niet van toepassing bij een verkrijging bij wijze van inbreng in een vennootschap.”.

20. De artikelen 2.9.1.0.4 en 2.9.1.0.5 VCF betreffen de verkrijging door een vennoot van zijn vennootschap. Deze artikelen kunnen geen toepassing vinden bij de verkrijging van een STAK. Een STAK is immers geen vennootschap.

21. Evenwel werd het onroerend goed vermeld onder punt 3.2. door de STAK verkregen ingevolge de vereffening van de vennootschap D waarbij het onroerend goed aan alle vennoten werd toegekend in verhouding tot hun rechten in de bvba. Volgens art. 2.9.1.0.4, derde lid, wordt in dat geval de wachtregeling toegekend. Dit wil zeggen dat de van toepassing zijnde Vlaamse registratiebelasting slechts wordt toegepast bij de latere toebedeling van het onroerend goed, vermeld onder 3.2. aan een of meer vennoten. De decertificering/ontbinding van de STAK heeft zulke toebedeling tot gevolg. Bijgevolg zal het verkooprecht worden geheven op de toebedeling van het onroerend goed, vermeld onder 3.2., tenzij de heer X kwalificeert als historische vennoot volgens het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF. In dat geval zal het verdeelrecht (gemeenrechtelijke aard) worden geheven. Of de heer X kwalificeert voor één van de twee uitzonderingen kan uit de aanvraag niet worden afgeleid.

22. Artikel 3.17.0.0.2 luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

23. Bij hetzij de decertificering, hetzij bij de ontbinding van de STAK zal het verkooprecht worden geheven op de overdracht van de onroerende goederen (artikel 2.9.1.0.1 en 2.9.1.0.4, eerste lid, VCF), tenzij voor het onroerend goed, vermeld onder 3.2. het tweede lid van art 2.9.1.0.4 VCF kan worden toegepast. In het laatste geval zal voor het onroerend goed, vermeld onder 3.2. het verdeelrecht van toepassing zijn. De heffingsgrondslag is de actuele waarde van de onroerende goederen op het ogenblik van hetzij decertificering, hetzij ontbinding. Artikel 3.17.0.0.2 zal niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.