Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19035 - Partiële splitsing Vlaamse Belastingdienst

VB 19035 - Partiële splitsing

Voorafgaande beslissing
Nummer
19035
Datum beslissing
19 augustus 2019
Publicatiedatum
19 november 2019

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.3. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat gelet op de economische zelfstandigheid van de activiteit van de […] en de over te dragen bestanddelen de partiële splitsing van de activiteit van […] kwalificeert als een inbreng van een bedrijfstak in de zin van 2.9.1.0.3., derde lid, Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF genoemd).

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heren […]., te […] namens:

Vennootschap A, met zetel te […], ondernemingsnummer […].

3. De zaakvoerders van de vennootschap zijn:

3.1. De heer X, RR […], geboren te […] op xx.xx.1986, wonende te […]; en

3.2. De heer Y, RR […], geboren te […] op xx.xx.1988, wonende te […].

4. Vennootschap A werd opgericht op xx.xx.2009 als […] met een maatschappelijk kapitaal van € […] vertegenwoordigd door 200 aandelen.

Voormelde aandelen komen voor de ene helft toe aan de heer X (100 aandelen ofwel 50% van de aandelen) en voor de andere helft aan de heer Y (100 aandelen ofwel 50% van de aandelen).

5. Zoals ook blijkt uit het maatschappelijk doel is de activiteit van de vennootschap enerzijds […] en anderzijds […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. De aanvrager neemt zich voor een partiële splitsing van vennootschap A te verwezenlijken. Deze vennootschap heeft als activiteit enerzijds […] en anderzijds (vrij recent) […].

7. Het risico bestaat dat […] minder geneigd zijn om zich te beroepen op de […], aangezien men op die manier de concurrentie steunt. Om hieraan tegemoet te komen overweegt men om de activiteit van […] af te scheiden van de activiteit van […].

8. Bovendien zou men op die manier een beter zicht krijgen op de financiële resultaten van de onderscheiden activiteiten, waardoor de evolutie van de respectievelijke activiteiten beter op te volgen is en er betere investeringsbeslissingen kunnen worden genomen op basis van de rendabiliteit van de onderscheiden activiteiten.

Op vandaag schat men de kosten en opbrengsten van de onderscheiden activiteiten als volgt in:

per xx.xx.2018 Totaal […] […]

Opbrengsten 1.409.859,08 50.000,00 1.359.859,08

Kosten -813.347,29 -27.922,14 -785.425, 15

Boekhoudkundig

resultaat 596.511,79 22.077,86 574.433,93

De marges op de […] zullen in de toekomst (nu nog niet aangezien het nog een vrij jonge activiteit betreft) veel hoger zijn dan die van de […].

Zodoende wordt overwogen om het geheel van activa en passiva dat betrekking heeft op de activiteit van […] af te splitsen (inclusief de gehuurde gronden alsook de in eigendom aangehouden gronden).

9. Als activa zouden de volgende bestanddelen worden overgedragen die betrekking hebben op de activiteit van de […]:

9.1. Een perceel grond gelegen te […] dat in volle eigendom wordt aangehouden door de vennootschap (samen met de aankoopkosten die hierop betrekking hebben);

9.2. Een perceel grond gelegen te […] dat in volle eigendom wordt aangehouden door de vennootschap (samen met de aankoopkosten die hierop betrekking hebben);

9.3. De huurcontracten van de overige gronden die worden aangewend voor de […];

9.4. De waterput die in 2017 werd geboord voor de activiteit van […];

9.5. De liggende voorraad met betrekking tot de […].

De aan voormelde activa gekoppelde schulden zouden eveneens mee overgaan:

  • Investeringskrediet […] ten bedrage van € […];
  • Investeringskrediet […] ten bedrage van € […].

Er wordt geen personeel mee overgedragen (hoewel het wel de bedoeling is om op termijn een arbeider aan te werven voor de […]).

Ter illustratie werd bij de aanvraag een ontwerp van de splitsingsbalans bezorgd op tussentijdse cijfers per xx.xx.2018 (dewelke dus nog te actualiseren is op het moment van het indienen van het splitsingsvoorstel).

10. In principe is de inbreng van een onroerend goed in een burgerlijke vennootschap onderworpen aan het inbrengrecht van 0% (artikel 115bis W.Reg.) zolang deze volledig vergolden wordt in aandelen (artikel 2.9.1.0.3 VCF).

Indien een onroerend goed wordt ingebracht samen met bijhorende schulden is er sprake van een gemengde inbreng, waardoor het verkooprecht van toepassing is over de mee ingebrachte schulden (artikel 2.9.1.0.3 VCF).

Dit is evenwel niet het geval indien er sprake is van een inbreng van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfstak overeenkomstig artikel 117 W.Reg. (artikel 2.9.1.0.3 VCF, derde lid VCF).

11. Het begrip "bedrijfstak"

De voorwaarden voor een inbreng van een bedrijfstak conform artikel 2.9.1.0.3, derde lid VCF juncto 117, §2 W.Reg. werden nader uitgewerkt in artikel 1 van het Koninklijk Besluit dd. 18 juli 1972.

Dit artikel gaat onder meer dieper in op het begrip "bedrijfstak" (eigen onderlijning):

"De vrijstelling van het evenredig recht voorzien in artikel 117, § 2, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, alsook de uitzondering gevestigd in artikel 120, lid 3, 2°, van hetzelfde wetboek, zijn ondergeschikt aan de voorwaarde:
1° dat de inbreng het geheel omvat van de goederen die door de inbrengende vennootschap worden aangewend tot een of meer afdelingen van haar onderneming welke, uit technisch oogpunt. ieder een onafhankelijk uitbatingsgeheel vormen;
[. ..]."
De vraag of er sprake is van een "geheel dat een onafhankelijk uitbatingsgeheel vormt" is dus sterk feitenafhankelijk.

11. Beoordeling van de bedrijfstak: duiding op Europees niveau

In haar arrest Commerz-Credit-Bank dd. 13 oktober 1992 bracht het Hof van Justitie niet alleen het begrip "bedrijfstak" en de doelstelling van de vrijstellingsregeling in herinnering, maar stelde ze ook dat het volstaat dat de bedrijfstak als zelfstandig economisch geheel kan worden uitgebaat in hoofde van de inbrenggenietende vennootschap:

"[" .] Blijkens de preambule van die richtlijnen is het doel van deze afwijkingsregeling, te voorkomen dat de overdracht van vermogensbestanddelen tussen vennootschappen door fiscale belemmeringen wordt bemoeilijkt, en de reorganisatie van ondernemingen, met name de hergroepering van verschillende eenheden binnen een onderneming die gelijke of elkaar aanvullende werkzaamheden verrichten, te vergemakkelijken

Wil dit doel in de praktijk bereikbaar zijn, dan moet het begrip tak van bedrijvigheid in artikel 7 van richtlijn 691335 aldus worden omschreven, dat het mede een deel van een onderneming omvat dat bestaat uit een georganiseerd geheel van vermogensbestanddelen en personen die tot de uitoefening van een bepaalde bedrijvigheid kunnen bijdragen."

"[...] Dienaangaande moet erop worden gewezen, dat de gunstige fiscale regeling voor de inbreng van een of meer takken van bedrijvigheid niet afhangt van het aantal activiteiten die de vennootschap waartoe de overgedragen eenheid behoorde, ten tijde van de overdracht uitoefende, maar van de vraag of die eenheid door haar bedrijvigheid kan bijdragen tot de ontwikkeling van de onderneming waaraan zij is overgedragen."

Het standpunt in de Europese rechtspraak is ondertussen gevolgd door het Hof van Beroep (Brussel 21 juni 2002, zoals besproken door P. VAN MELKEBEKE, "Begrip 'bedrijfstak' op het vlak van de registratierechten", TFR 2003, afl. 233, 28.) en wordt bijgetreden door SPRUYT (E. SPRUYT, "Herstructurering van vennootschappen en registratierechten: artikel 117 W.Reg. "revisited”, AFT
2012, afl. 8-9, 55) die zelf verwijst naar BEHAEGHE.

Het voorgaande betekent dat de bedrijfstak voorafgaandelijk aan de inbreng niet noodzakelijk als een zelfstandig economische geheel moet worden uitgebaat, maar het volstaat dat ze hiertoe in staat is.

12. Feitelijke beoordeling

In voorliggend geval bestaat de centrale vraag er dus in of de afgesplitste bestanddelen in hoofde van de nieuw op te richten vennootschap als zelfstandig economisch geheel wordt uitgebaat.

Zoals blijkt uit de hierboven geschetste feiten is de […] één van de activiteiten die de te splitsen vennootschap uitvoert, dewelke vanzelfsprekend als een zelfstandige economische activiteit kan worden aanzien zowel voor als na de inbreng ervan.

Het feitelijke bewijs wordt niet alleen geleverd door het feit dat beide activiteiten na de splitsing naast elkaar zullen bestaan als onafhankelijke activiteiten. Bovendien bestaan de activiteiten op vandaag ook al los van elkaar. Een klant kan een afnemer zijn van ofwel de […] ofwel van de […] maar dat hoeft nooit van de beide samen te zijn. Een kleine vergelijking met de markt levert ook op dat die activiteiten zelden of nooit door eenzelfde bedrijf worden uitgeoefend. De omvang van het over te dragen patrimonium en de over te dragen kredieten wijzen ook op een activiteit met een behoorlijke omvang ([…]).

III. Motivering van de aanvraag

13. De motivering van de voorgenomen partiële splitsing is te vinden in de punten 7 en 8.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing

14. Wat het Vlaamse gewest betreft wordt in wat volgt de voorgenomen afsplitsing/inbreng van de in punt 9 vermelde goederen beoordeeld in het licht van art. 2.9.1.0.3, derde lid VCF.

Art. 2.9.1.0.3 VCF luidt:

“Met behoud van de toepassing van artikel 2.9.1.0.1, wordt, behoudens vestiging van de belasting, vermeld in hoofdstuk 10 en 11, het verkooprecht gevestigd op een inbreng van onroerende goederen als vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten in een Belgische vennootschap naarmate die inbreng anders vergoed wordt dan bij toekenning van maatschappelijke rechten.

Als een inbreng als vermeld in het eerste lid meteen onroerende goederen als vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten en goederen van een andere aard omvat, worden, niettegenstaande elk strijdig beding, de maatschappelijke rechten en de andere lasten die de vergoeding van de vermelde inbreng uitmaken, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende goederen is toegekend en de waarde die aan de andere goederen is toegekend, bij de overeenkomst. De te vervallen huurprijzen van de huurcontracten waarvan de rechten worden ingebracht, worden evenwel geacht alleen op de laatstvermelde rechten betrekking te hebben.

Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de inbreng van de universaliteit van de goederen of van een bedrijfstak, vermeld in artikel 117, § 1 en § 2, van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”.

13. Art. 2.9.1.0.3, derde lid, VCF bevat een uitzondering op de heffing van het verkooprecht op de afsplitsing/inbreng van onroerende goederen in het Vlaamse Gewest gelegen. Het verkooprecht zal immers niet geheven worden als de (af)splitsing betrekking heeft op een universaliteit van goederen of een bedrijfstak.

14. Gelet op het feit dat de voorgenomen afsplitsing betrekking heeft op de gehele activiteit van […] (inclusief de onroerende goederen) kan deze (af)splitsing gezien worden als een bedrijfstak en is de uitzondering van het derde lid van artikel 2.9.1.03 VCF van toepassing.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.