Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19031 - Oprichting maatschap en schenking deelbewijzen Vlaamse Belastingdienst

VB 19031 - Oprichting maatschap en schenking deelbewijzen

Voorafgaande beslissing
Nummer
19031
Datum beslissing
19 augustus 2019
Publicatiedatum
17 september 2019

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De heer en mevrouw X-Y wensen een inbreng te doen van de hierna vermelde aandelen in een samen met hun dochters op te richten maatschap, gevolgd door de schenking van de blote eigendom van de delen door de ouders aan de dochters. Deze schenkingsakte zal worden verleden voor een Belgische notaris. Zij vragen in dat verband de bevestiging dat:

  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF (vraag 1);
  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.9 VCF (vraag 2);
  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF (vraag 3); de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen omwille van het frustreren van artikel 2.7.1.0.7 VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF en/of artikel 2.7.1.0.3,3° VCF (vraag 4)

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvragers en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, […], en zijn echtgenote mevrouw Y, […] (hierna ook genoemd ‘de heer en mevrouw X-Y’ of ‘de echtgenoten’), en hun twee gemeenschappelijke dochters mevrouw A, […] en mevrouw B, […] (hierna ook genoemd ‘dochters’).

3. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden op […].

De echtgenoten hebben hun fiscale woonplaats sedert meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

Overige betrokken partij is ‘NV Z’, ondernemingsnummer […], […] (hierna ook genoemd ‘naamloze vennootschap’).

De aandelen van de naamloze vennootschap behoren voor de helft tot het eigen vermogen van de heer X en voor de helft tot het eigen vermogen van mevrouw Y.

Tot slot is ook de op te richten maatschap partij bij de voorgenomen verrichtingen.

4. De statuten van de op te richten maatschap worden niet voorgelegd. Evenmin wordt het ontwerp van de schenkingsakte voorgelegd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer en mevrouw X-Y wensen de aandelen van de naamloze vennootschap te schenken aan hun beide dochters. Hierbij wensen zij:

  • De gelijke behandeling van de kinderen te waarborgen;
  • De kinderen stapsgewijs voor te bereiden op het aandeelhouderschap;
  • De continuïteit en behoud van het familievermogen te verzekeren;
  • Een zekere controle over de geschonken goederen te behouden;
  • Een bepaalde inkomensgarantie na de schenking te behouden.

6. De heer en mevrouw X-Y wensen de volgende maatregelen te treffen in het kader van hun successieplanning, in chronologische volgorde:

1. De gezamenlijke oprichting van de maatschap

a) De oprichting en inbreng

7. De heer en mevrouw X-Y hebben de intentie om samen met hun dochters een maatschap op te richten.

8. In de maatschap zal worden ingebracht:

  • Door elk van de dochters telkens een geldsom ten belope van 347 euro;
  • Door vader en moeder telkens hun aandelen in het kapitaal van de naamloze vennootschap.

9. Elke aanvrager zal als tegenprestatie voor de door hem of haar verrichte inbreng een aantal delen ontvangen, in verhouding tot de waarde van ieders inbreng.

10. Doordat de dochters mee de maatschap oprichten, stemmen zij zelf en expliciet in met de statuten van de maatschap.

b) Doel

11. De heer en mevrouw X-Y kiezen ervoor om de maatschap op te richten, om zodoende nu reeds het familiaal vermogen juridisch te structureren, mede op vraag van hun kinderen.

12. De maatschap laat toe tijdens het leven van de ouders op een juridisch onderbouwde manier, gestructureerd en weloverwogen, enerzijds vermogen en anderzijds zeggenschap over te dragen aan de volgende generatie. Zodoende worden de dochters stapsgewijs voorbereid op het aandeelhouderschap en worden zij stelselmatig bekend en vertrouwd met het bezit en beheer van een omvangrijk roerend vermogen. Totdat de dochters het aandeelhouderschap geheel zelfstandig waarnemen, blijft het bestuur van het vermogen centraal gehouden. Op deze manier trachten de ouders de continuïteit en stabiliteit van het familievermogen te verzekeren.

c) Statuten

Burgerlijk doel

13. De maatschap is een vennootschap (zonder rechtspersoonlijkheid), met een zuiver burgerlijk doel, meer bepaald om in een familiale sfeer, waarin gestreefd wordt naar samenwerking, continuïteit en het verstevigen van de familiale banden tussen ouders en kinderen, het familiaal vermogen te beheren als een goede huisvader en het met andere woorden in stand te houden en te vergroten.

Delen

14. In ruil voor hun inbreng verkrijgen vader, moeder en de dochters een aantal delen van de maatschap, in verhouding tot de waarde van hun inbreng.

Duur

15. De maatschap wordt aangegaan voor een bepaalde duur, die eindigt op 31 december 2040, behoudens stilzwijgende verlenging met één of meer periode(s) van telkens 3 jaar.

16. Elke maat zal het recht hebben om bij het verstrijken van een lopende periode, en dus ten vroegste op 31 december 2040, met of zonder het akkoord van de overige maten, uit de maatschap te treden, mits tijdige opzegging van de maatschapsovereenkomst. In dat geval zal de betrokken maat zijn scheidingsdeel ontvangen uit het maatschapsvermogen conform artikel 14.

College van zaakvoerders

17. Tot statutaire zaakvoerders van de maatschap worden de heer en mevrouw X-Y aangeduid. Daarnaast worden beide dochters ook al tot zaakvoerder benoemd, zij het zonder stemrecht. Zij vormen samen een college van zaakvoerders. De ouders vinden het belangrijk dat de dochters al juridisch het mandaat van zaakvoerder bekleden, net zoals de dochters dat belangrijk vinden. Door hun aanwezigheid op de vergaderingen kunnen zij geïntroduceerd worden in de werking van de maatschap en het beheer van de activa. Bovendien worden zij op die manier optimaal voorbereid om het opvolgend zaakvoerderschap waar te nemen.

18. Onverminderd de bevoegdheden van de algemene vergadering, heeft het college van zaakvoerders de meest ruime bevoegdheid met betrekking tot het bestuur, het beheer, de interne en externe vertegenwoordiging van de maatschap en de beleggingsbeslissingen.

Het college van zaakvoerders is daarbij exclusief, en met uitsluiting van alle andere maten, bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het doel van de maatschap, daarbij optredend voor alle maten.

Zo is het college van zaakvoerders onder meer, niet limitatief, bevoegd om de hiernavolgende daden van behoud, beheer en beschikking te stellen:

  • het innen van interesten, opbrengsten en vruchten van het vermogen van de maatschap;
  • het herbeleggen van roerende waarden, bekomen hetzij op de vervaldag, hetzij tussentijds;
  • het beslissen om de toekenning of de betaalbaarstelling van niet-gereserveerde winsten aan één of meerdere maten uit te stellen of te spreiden;
  • het huren/openen van een bankkluis;
  • het openen van een rekening bij banken of andere kredietinstellingen in naam van de maatschap;
  • het in discretionair beheer geven van een beleggingsportefeuille aan een bankinstelling;
  • het kopen, verkopen, verhuren of het afstaan van het gebruik aan derden van goederen van de maatschap;
  • het uitoefenen van het stemrecht en andere lidmaatschapsrechten verbonden aan aandelen/certificaten die deel uitmaken van het vermogen van de maatschap;
  • het onderschrijven van kapitaal in een maatschap;
  • het in rechte vertegenwoordigen van de maatschap;
  • het vervreemden met het oog op (weder)belegging, het beleggen en het weder beleggen van bestanddelen, die in de maatschap vallen, zelfs wanneer deze bestanddelen substantieel zijn voor de maatschap.

Algemene vergadering

19. De beslissingen op de algemene vergaderingen worden genomen met gewone meerderheid van stemmen. Een aantal belangrijke beslissingen kunnen echter enkel genomen worden met unanimiteit van stemmen ter gelegenheid van een algemene vergadering waarin alle stemgerechtigde maten aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

20. Het stemrecht van de delen bezwaard met vruchtgebruik, komt in principe toe aan de vruchtgebruiker.

21. Met betrekking tot enkele belangrijke beslissingen heeft elke maat één stem, onafhankelijk van het aantal delen dat deze maat bezit. Het betreft volgende beslissingen:

  • wijziging van de statuten;
  • vroegtijdige ontbinding van de maatschap;
  • omzetting van de maatschap;
  • uittreding van een maat;
  • zekerheidsstelling van het vermogen van de maatschap.

Omdat deze beslissingen een verregaande impact hebben op het vermogen van de maatschap, wensen de maten dat het stemrecht uitgeoefend kan worden door elke maat en niet enkel door de vruchtgebruikers. Het is dus geenszins de bedoeling van de heer en mevrouw X-Y om na de schenking van de blote eigendom alleen alle stemrechten op de delen uit te oefenen.

Uittreding

22. Elke maat zal, overeenkomstig artikel 4, het recht hebben om bij het verstrijken van een lopende periode, en dus ten vroegste op 31 december 2040, met of zonder het akkoord van de overige maten, uit de maatschap te treden, mits tijdige opzegging van de maatschapsovereenkomst.

Voor het overige heeft geen enkele maat het recht om geheel of gedeeltelijk uit de maatschap te treden, tenzij na unaniem akkoord van de overige maten.

2. Schenking van de blote eigendom van de delen

23. In een volgende fase willen de heer en mevrouw X-Y de blote eigendom van hun delen van de maatschap schenken aan hun dochters.

24. Zowel vader als moeder zal aan elk van de dochters een gelijk aantal delen schenken. Deze schenking zal worden gedaan in blote eigendom, met voorbehoud van vruchtgebruik, voor een Belgische notaris.

III. Motivering van de aanvraag

III.A. Artikel 2.7.1.0.7 VCF

25. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. Het gaat zowel om goederen die ten bezwarende titel gesplitst worden aangekocht als om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven. Desondanks het feit dat het vruchtgebruik is ingeschreven op naam van de erflater en de blote eigendom op naam van een derde, wordt er vermoed dat de volle eigendom zich in de nalatenschap van de erflater bevindt en wordt de blote eigenaar gezien als legataris.

26. Met betrekking tot de gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, volstaat een loutere materiële inschrijving van effecten voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde, opdat het wettelijk vermoeden van artikel 2.7.1.0.7 VCF speelt.

27. Wel kan het tegenbewijs geleverd worden door aan te tonen dat er geen sprake is van een bedekte bevoordeling.

28. De heer en mevrouw X-Y wensen na de oprichting van de maatschap, de blote eigendom van delen met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan hun dochters. Bijgevolg zullen de delen gesplitst worden ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de ouders en voor de blote eigendom op naam van de dochters.

29. In de huidige situatie is er evenwel duidelijk geen sprake van een bedekte bevoordeling, vermits er een schenking aan de gesplitste inschrijving voorafgaat, die bovendien verleden zal worden voor een Belgische notaris. Bijgevolg is het tegenbewijs geleverd. (1)

30. Artikel 2.7.1.0.7 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen volgens aanvragers.

III.B Artikel 2.7.1.0.9 VCF

31. Artikel 2.7.1.0.9 VCF viseert de verrichting ten bezwarende titel, waarbij de erflater een goed aan één van zijn erfgenamen, legatarissen, begiftigden of aan een tussenpersoon heeft afgestaan, en zich het vruchtgebruik of om het even welk ander levenslang recht heeft voorbehouden. (2)

32. De bedoelde verrichtingen hebben betrekking op overeenkomsten ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel. Artikel 2.7.1.0.9 VCF viseert dus bedekte bevoordelingen, en laat daarom ook een tegenbewijs toe dat er geen bedekte bevoordeling is.

33. De voorgenomen verrichting, die openlijk gekwalificeerd wordt als een schenking, kan niet worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.

34. Een overeenkomst ten bezwarende titel vereist immers dat er sprake is van een wederkerige overeenkomst die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Dat is hier niet het geval. Integendeel, de voorgenomen rechtshandeling in dit geval is een rechtshandeling onder kosteloze titel, waarbij een vermogensbestanddeel zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestatie van het ene vermogen naar het andere gaat.

35. Aangezien de heer en mevrouw X-Y met de intentie om hun dochters te begunstigen de blote eigendom van de delen zullen overdragen en hiervoor geen enkel voordeel, en al zeker geen voordeel van economische aard, zullen ontvangen, wordt de voorgenomen rechtshandeling terecht gekwalificeerd als een schenking. Gelet op het begiftigingsoogmerk en het gebrek aan tegenprestatie, kan er geen herkwalificatie zijn naar een overeenkomst ten bezwarende titel en kan artikel 2.7.1.0.9 VCF geen toepassing vinden.

36. In de mate toch zou worden geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.9 VCF toepassing kan vinden, kan het tegenbewijs geleverd worden dat er geen bedekte bevoordeling voorligt. Er kan immers geenszins sprake zijn van een bedekte bevoordeling, indien uit de handeling zelf duidelijk de bevoordeling blijkt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF is dus niet mogelijk indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd. (3)

37. Artikel 2.7.1.0.9 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen volgens aanvragers.

III.C Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

38. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden belast met erfbelasting.

39. In casu zal er aan de schenking van de blote eigendom van de delen geen opschortende termijn of voorwaarde worden verbonden, die vervuld wordt ingevolge het overlijden van beide schenkers of één van hen. De blote eigendom van de delen zal onmiddellijk worden overgedragen en deze eigendomsoverdracht wordt aldus onmiddellijk gerealiseerd. Dit vertaalt zich zeer concreet in de rechten die de begiftigden kunnen uitoefenen. (4) Zo kunnen zij op de algemene vergadering van de maatschap stemrecht uitoefenen en bepaalde vragen stellen.

40. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen volgens aanvragers.

III.D Artikel 3.17.0.0.2 VCF

41. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts toegepast worden indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden. (5) Ook het Grondwettelijk Hof stelt in die zin dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend. (6)

42. Aanvragers verzoeken te bevestigen dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF enkel kan worden ingeroepen indien de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van een specifieke antimisbruikbepaling (artikel 2.7.1.0.7 VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF of artikel 2.7.1.0.3,3° VCF) frustreren.

1. Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF?

43. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. De doelstelling bestaat erin te vermijden dat erfbelasting zou worden ontweken door de blote eigendom rechtstreeks in te schrijven op naam van diegene die men bij zijn overlijden wil begiftigen, op een manier waarbij de bevoordeling van de begiftigde wordt bedekt. Dit blijkt duidelijk uit de wettekst zelf, het tegenbewijs kan namelijk geleverd worden indien “wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is”.

44. In de voorgenomen verrichtingen wordt er voor een Belgische notaris een schenking gedaan, weliswaar met voorbehoud van vruchtgebruik, maar er is geen bedekte bevoordeling.

45. De schenking valt dus noodzakelijkerwijze volledig buiten de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF. De doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF wordt door de voorgenomen verrichtingen niet gefrustreerd.

46. Aanvragers verzoeken te willen bevestigen dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, omdat de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF niet frustreren.

2. Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.9 VCF?

47. Artikel 2.7.1.0.9 VCF heeft tot doel om rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. Met andere woorden, de doelstelling bestaat erin om overeenkomsten die in het vooruitzicht van het overlijden van de schenker onder het mom van een vervreemding ten bezwarende titel werden gedaan, maar waarbij het eigenlijk om schenkingen gaat, te onderwerpen aan erfbelasting.

48. Ook hier blijkt dit duidelijk uit de wettekst zelf, die bepaalt dat het tegenbewijs kan geleverd worden indien “wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer”.

49. In casu zal de begiftiging van de dochters op geen enkele manier verborgen worden gehouden. Net integendeel, er zal een schenkingsakte worden verleden voor een Belgische notaris. Bijgevolg is er kennelijk geen sprake van bedrog.

50. Aanvragers verzoeken te willen bevestigen dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, omdat de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.9 VCF niet frustreren.

3. Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF?

51. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd ingevoerd met het doel te vermijden dat de gunstigere tarieven voor schenkingen van roerende goederen ook zouden kunnen worden toegepast ten aanzien van schenkingen onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker. De doelstelling is met andere woorden het belasten van voorwaardelijke schenkingen, waarvan de uitvoering van de schenking wordt uitgesteld tot aan het overlijden van de schenkers.
52. De blote eigendom van de deelbewijzen in het vermogen van de op te richten maatschap zal onmiddellijk worden overgedragen. Dit vertaalt zich zeer concreet in de rechten die de begiftigden kunnen uitoefenen. (7) Zo kunnen zij op de algemene vergadering van de maatschap stemrecht uitoefenen en bepaalde vragen stellen.

53. Eenmaal de schenking zal zijn verricht, zullen de schenkers niet langer de bevoegdheid hebben om als eigenaar te beschikken over het voorwerp van de schenking (deelbewijzen in het maatschapsvermogen). De schenkers kunnen enkel beschikken over deze deelbewijzen mits akkoord van de begiftigden.

54. Dat de schenkers nog enige beheersbevoegdheid behouden is niet relevant. De deelbewijzen in het vermogen van de maatschap mogen niet worden gelijkgesteld met de bestanddelen die deel uitmaken van het maatschapsvermogen. Als statutaire zaakvoerders van de maatschap zullen de heer en mevrouw X-Y het maatschapsvermogen kunnen beheren, en in die context dan ook beheersdaden kunnen stellen, maar de bevoegdheid om als statutaire zaakvoerders van de maatschap deze beheersdaden te stellen verleent hen geenszins de bevoegdheid om te beschikken over het voorwerp van de schenking, met name de blote eigendom van de deelbewijzen in het vermogen van de maatschap.

55. Bovendien stellen de statutaire zaakvoerders van de maatschap hun beheersdaden steeds in naam en voor rekening van alle maten van de maatschap en dienen zij voor de uitoefening van hun mandaat rekening en verantwoording af te leggen aan de maten van de maatschap. Zij kunnen dan ook aansprakelijkheid gesteld worden voor hun beheer. In de rechtspraak werd bovendien reeds aanvaard dat er een voorlopige bewindvoerder aangesteld kan worden wanneer een zaakvoerder zijn bevoegdheid miskent. (8)

56. Alleen al om die redenen kunnen de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3°, naar de mening van de aanvragers, niet frustreren.
In elk geval is het zo dat de schenking niet wordt verricht onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van beide schenkers of van één van hen. Voorts is het zo dat de duurtijd van de maatschap principieel zal verstrijken op 31 december 2040.

57. Weliswaar wordt in de statuten in een mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van de maatschapsduur voorzien. Zie artikel 4 van de ontwerp-statuten van de maatschap:
“De maatschap wordt aangegaan voor een bepaalde duur, die eindigt op 31 december 2040, behoudens stilzwijgende verlenging met één of meer periode(s) van telkens 3 jaar. Elke maat zal het recht hebben om bij het verstrijken van een lopende periode, en dus ten vroegste op 31 december 2040, met of zonder het akkoord van de overige maten, uit de maatschap te treden, mits tijdige opzegging van de maatschapsovereenkomst. In dat geval zal de betrokken maat zijn scheidingsdeel ontvangen uit het maatschapsvermogen.”.

58. Bijgevolg is het in de praktijk wel mogelijk dat de maatschap nog zal bestaan bij het overlijden van de heer en mevrouw X-Y, of van de langstlevende van hen, voornamelijk in twee omstandigheden:

  • De heer en mevrouw X-Y overlijden beiden voor 31 december 2040
  • De maten nemen bij het verstrijken van een lopende periode – zie artikel 4 van de ontwerp-statuten – niet het initiatief om uit de maatschap te treden, wat tot stilzwijgende verlenging van de duurtijd zal leiden. Aldus kan niet worden uitgesloten dat de maatschap nog bestaat, bijvoorbeeld bij overlijden van de heer en mevrouw X-Y, of van de langstlevende van hen, na 31 december 2040. Dit is dan echter een vrije keuze van de maten van de maatschap, of van sommige onder hen.

59. Gelet op de beperkte duurtijd van de maatschap en de mogelijkheid voor de maten tot periodieke uittreding zoals uiteengezet in artikel 4 van de ontwerp-statuten, kunnen de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° niet frustreren en kan er dan ook geen sprake zijn van fiscaal misbruik. Dit zelfs niet indien de maatschap bij overlijden van de schenkers (vóór, op of na 31 december 2040) nog zou bestaan.

60. Aanvragers verzoeken te willen bevestigen dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, omdat de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet frustreren.

4. Niet-fiscale motieven

61. Indien uw Dienst toch van oordeel zou zijn dat er sprake is van fiscaal misbruik en de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF of artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF frustreren, stellen de aanvragers dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn.

62. De heer en mevrouw X-Y wensen een onherroepelijke schenking te doen aan hun dochters, waarbij de gelijke behandeling van de kinderen wordt gewaarborgd en de continuïteit van het familievermogen verzekerd is. Verder wensen zij een zekere inkomstenstroom te behouden.

63. De maatschap is een vennootschap die toelaat om in familiaal verband het vermogen te beheren, met het oog op de instandhouding van het familiaal vermogen. Dit is één van de essentiële elementen van de maatschap. De structuur van de maatschap leent zich ertoe om de kinderen op termijn steeds meer zeggenschap toe te kennen, zodat de kinderen stapsgewijs worden voorbereid op het aandeelhouderschap en zodat zij stelselmatig bekend en vertrouwd worden met het bezit en beheer van een omvangrijk roerend vermogen. De statuten worden zo opgemaakt dat de kinderen en de ouders in eerste instantie samen het vermogen zullen blijven beheren, hetgeen tevens de familiale banden ten goede komt. Daarom worden de dochters ook reeds benoemd tot zaakvoerder, zij het zonder stemrecht. Totdat de kinderen geheel zelfstandig het aandeelhouderschap waar kunnen nemen, kan het bestuur van het vermogen aldus centraal gehouden blijven. Op deze manier trachten de ouders de continuïteit en stabiliteit van het familievermogen te verzekeren.

64. Verder wensen de heer en mevrouw X-Y zoals overigens zeer gebruikelijk is in het kader van een successieplanning, een zekere inkomstenstroom te behouden. Om deze reden schenken zij de delen aan de kinderen in blote eigendom, met voorbehoud van vruchtgebruik.

65. Aanvragers verzoeken te bevestigen dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn, waardoor in casu de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast kan worden.

66. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X-Y en hun dochters van de Dienst Voorafgaande Beslissingen een bevestiging te krijgen dat:

  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF;
  • de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen omwille van het frustreren van artikel 2.7.1.0.7 VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF en/of artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.

IV. Beslissing

67. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

Vraag 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

68. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 2.7.1.0.7 VCF:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

Artikel 3.17.0.0.2 VCF:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

69. Een burgerlijke maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en is fiscaal transparant. Wanneer er een overdracht van deelgerechtigdheden in een burgerlijke maatschap is, is er sprake van een overdracht van de achterliggende goederen die tot de maatschap behoren. De Vlaamse Belastingdienst beoordeelt de overdracht van deelgerechtigdheden in een burgerlijke maatschap in het kader van de registratie- en erfbelasting als een overdracht van de respectievelijke goederen die in de maatschap werden ingebracht waarbij de aard van die goederen de belastbaarheid bepaalt.

70. Er kan slechts toepassing zijn van artikel 2.7.1.0.7 VCF als de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap effecten of geldbeleggingen zijn.

Het moet bovendien gaan om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

71. Ingeval van toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en het mogelijk tegenbewijs kan worden verwezen naar het arrest 241.761 van de Raad van State van 12 juni 2018 in de zaak A. 219.405/XIV-37.059, waarbij het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en de gesplitste inschrijving (SP 15004) werd vernietigd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst het vernietigde standpunt niet langer toepast.

72. Concreet betekent dit dat artikel 2.7.1.0.7 VCF enkel nog zal kunnen worden toegepast als de bevoordeling tot stand is gebracht door de gesplitste inschrijving en niet als het bewijs kan worden geleverd dat er een openlijke bevoordeling (schenking) is voorafgegaan aan de gesplitste inschrijving (van de effecten/geldbeleggingen).

Vraag 2: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

73. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

74. Dit artikel is hier niet aan de orde, aangezien aanvragers stellen dat de voorgenomen verrichting om een schenking (van blote eigendom) gaat en er aan de begiftigden geen lasten werden opgelegd die de verrichting zouden kunnen laten kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel.

Vraag 3: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

75. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

(…)

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

76. Aangezien de schenkers zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehouden over de geschonken goederen, is artikel 2.7.1.0.3,3° VCF niet van toepassing, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
77. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

(1) B. VERDICKT, “De sniper van artikel 2.7.1.0.7 VCF en schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik”, TFR 2017, nr. 516, 154.

(2) J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 87.

(3) J. DECUYPER, Jaarboek successierechten 2016-2017, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 288; J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 87.

(4) B. VERDICKT, “Is er nog een toekomst voor de schenking van deelbewijzen van een burgerlijke maatschap?”, VIP 2017, nr. 2, 7.

(5) Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2081/001 (Memorie van Toelichting), 112-113; J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 369.

(6) B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen. Een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 25-26.

(7) B. VERDICKT, “Is er nog een toekomst voor de schenking van deelbewijzen van een burgerlijke maatschap?”, VIP 2017, nr. 2, 7.

(8) Gent 5 september 2018.