Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19021 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 19021 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
19021
Datum beslissing
24 juni 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de wijziging van huwelijksvermogensstelsel door de heer X en mevrouw Y door de inbreng van onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen en toevoeging van een keuzebeding gevolgd door een schenking van de onroerende goederen aan hun kinderen en kleinkinderen die in de plaats komen van hun vooroverleden dochter niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens;

2.1. de Heer X, geboren te […] op xx.xx.1945; en

2.2. zijn echtgenote Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1945, samenwonend te […].

Gehuwd onder het stelsel der gemeenschap van aanwinsten, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1968 gewijzigd blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2016.

3. Het betrokken onroerende goed is:

Een woning op en met grond, […]

4. De betrokken partijen zijn de kinderen en de kleinkinderen die in de plaats komen van hun vooroverleden dochter, zijnde:

4.1. mevrouw dochter 1, geboren te […] op xx.xx.1973, gehuwd met de heer schoonzoon 1, wonende te […]; dochter van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

4.2. mevrouw dochter 2, geboren te […] op xx.xx.1969, gehuwd met de heer schoonzoon 2 ; wonende te […];

dochter van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

4.3. de heer zoon 1, geboren te […] op xx.xx.1980, gehuwd met mevrouw schoondochter 1, wonende te […];

Zoon van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

4.4. Juffrouw kleindochter 1, geboren te […] op xx.xx.2006, wonende te […];

kleindochter van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

4.5. jongeheer kleinzoon 1, geboren te […] op xx.xx.2002, wonende te […];

kleinzoon van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

4.6. jongeheer kleinzoon 2, geboren te […] op xx.xx.2000, wonende te […];

kleinzoon van de echtgenoten, vermeld onder punt 2.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Bij voormelde akte wijziging huwelijksvermogensstelsel heeft mevrouw Y voormelde onroerende goederen, vermeld onder punt 3 ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen en werd een keuzebeding ingevoegd.

6. Op heden wensen zij over te gaan tot de schenking van deze onroerende goederen aan hun drie kinderen en de kleinkinderen die in de plaats komen van hun vooroverleden dochter.

7. Aangezien "de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten" opgenomen is in de zogenaamde `zwarte lijst' van de omzendbrief 2015/1, stelt de aanvrager zich de vraag of de periode tussen de datum van inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen (zijnde xx.xx.2016) en de datum van de schenking aan de kinderen (binnenkort) als `een korte tijdspanne' kan worden beschouwd.

III. Motivering van de aanvraag

8. De aanvrager wijst op de volgende gegevens eigen aan dit dossier die moeten aantonen dat de destijds gerealiseerde inbreng in het gemeenschappelijk vermogen ingegeven was door andere dan fiscale motieven:

8.1. De goederen die de echtgenote heeft ingebracht in de gemeenschap vormen de gezinswoning van de echtgenoten X-Y. De echtgenoten wilden derhalve sowieso dat de langstlevende van hen beiden over deze goederen zou kunnen beslissen via keuzebeding en dit kan enkel met betrekking tot goederen van de gemeenschap.

8.2. Bovendien werd de gezinswoning verbouwd met gelden afkomstig van de gemeenschap dus was de inbreng ook om deze redenen meer dan gerechtvaardigd.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en

2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

10. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.