Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19019 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 19019 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
19019
Datum beslissing
24 juni 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van de heer X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun twee kinderen, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door Notaris […], namens :

  • de heer X, geboren te […] op xx.xx.1948, en zijn echtgenote
  • mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1951, samenwonende te […].
  • de heer kind 1, geboren te […] op xx.xx.1971, wonende te […].
  • mevrouw kind 2, geboren te […] op xx.xx.1976, wonende te […].

3. De betrokken goederen zijn :

Stad […]
A. Een woonhuis [...]
B. Een woonhuis [...]

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1969 onder het beheer van’ het stelsel der wettelijke gemeenschap van goederen’ ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1969, gewijzigd op xx.xx.2006 bij akte verleden voor notaris […], en nogmaals gewijzigd op xx.xx.2016 bij akte verleden voor notaris […], telkenmale het stelsel zelf niet wijzigend.

5. De onder sub 3 beschreven onroerende goederen behoorden aanvankelijk toe aan de heer X ingevolge de samengesmolten nalatenschappen van zijn ouders, de echtgenoten […], respectievelijk overleden te […] op xx.xx.2004 en te […] op xx.xx.2009.

6. Bij de laatste wijziging huwelijkscontract op xx.xx.2016 werden deze eigen goederen van de heer X ingebracht in de huwgemeenschap.

7. Thans hebben de echtgenoten X-Y het voornemen om deze goederen [eventueel samen met nog (een) ander(e) goed(eren)] met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan hun twee kinderen 1 en 2.

III. Motivering van de aanvraag

1/ tijdspanne tussen de inbreng en de schenking

8. De inbreng vond plaats bij akte de dato xx.xx.2016.
De aanvragers zijn zinnens om de schenking te verrichten na een antwoord van Uw diensten, wellicht dus in het najaar van 2019.
Derhalve volgt de schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de goederen in de huwgemeenschap.

2/niet – fiscale motieven

9. Op het moment van de inbreng hadden de aanvragers nog niet de intentie om de goederen te schenken. De inbreng had tot doel de goederen te kunnen koppelen aan het keuzebeding dat bij akte wijziging huwelijkscontract dd. xx.xx.2006 werd gekoppeld aan het gemeenschappelijk vermogen en werd dus verricht met het oog op de bescherming van de langstlevende echtgenote. De inbreng van destijds was dus ingegeven door niet-fiscale motieven.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

10. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

11. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

12. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.