Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19016 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 19016 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
19016
Datum beslissing
27 mei 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te verkrijgen dat de inbreng, gedaan door de heer X, in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hemzelf en mevrouw Y, beiden hieronder vernoemd, van de hierna beschreven goederen niet ingegeven was door fiscale motieven en niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.02 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvrager wordt ingediend door notaris […], namens:

2.1. de heer X, geboren te […] op xx.xx.1937 en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1943, samen wonende te […].

3. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1968, onder het beheer der gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1968, een laatste maal gewijzigd, met behoud van het stelsel, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.2016.

4. De betrokken partijen zijn de 3 kinderen geboren uit het huwelijk tussen de heer X en mevrouw Y, te weten:

4.1. De heer kind 1, geboren te […] op xx.xx.1973, gehuwd, wonende te […] ;

4.2. Mevrouw kind 2, geboren te […] op xx.xx.1975, overleden op xx.xx.1980;

4.3. De heer kind 3, geboren te […] op xx.xx.1981, gehuwd, wonende te […].

5. Betrokken onroerende goederen:

Ingevolge vermelde akte wijziging huwelijkscontract, verleden voor notaris […] op xx.xx.2016, werden onder andere volgende onroerende goederen ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen de heer X en mevrouw Y :

[…]

1/ Een woonhuis met bijgebouwen en grond, gelegen […], met een oppervlakte van twee are éénenvijftig centiare (2a 51ca).

2/ een woonhuis met bijgebouwen en grond, gelegen […], met een oppervlakte van twee are zevenenzestig centiare (2a 67ca).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. De echtgenoten, de heer X en mevrouw Y, wensen één of meerdere van bovenvermelde onroerende goederen te schenken aan hun kinderen, allen voornoemd onder punt 4.

III. Motivering van de aanvraag

7. De aanvrager wenst bevestiging dat op de hierboven beschreven schenking de antimisbruikbepaling voorzien in art. 3.17.0.0.2 van de VCF niet zou worden toegepast.

8. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 wordt beschouwd als fiscaal misbruik, ‘de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten’, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling verantwoord is door andere dan fiscale motieven. De aanvrager is om volgende redenen van de overtuiging dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gebeurd is om andere dan fiscale motieven:

8.1. De schenking volgt niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de goederen in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Er is in onderhavig geval namelijk sprake van een tijdspanne van net geen drie jaar tussen inbreng en schenking.

8.2. De gronden waarop bovenvermelde huizen opgericht werden, waren voor de inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, eigen goederen van de heer X. De er op opgerichte gebouwen waren dus door het recht van natrekking ook eigen goederen van de heer X. De woningen werden echter opgericht met gemeenschappelijke gelden van de heer X en mevrouw Y. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen van deze onroerende goederen werd dus door partijen – reeds in 2016 – beschouwd als vergoeding voor het feit dat deze woningen juridisch gezien een eigen karakter in hoofde van de heer X hebben, hoewel deze met gelden toebehorend aan beide partijen zijn opgericht. Dit geldt des te meer aangezien er in de akte wijziging huwelijkscontract geen vergoedingsregeling werd voorzien voor wat betreft de ontbinding van het huwelijk in geval van overlijden van een van de echtgenoten of om enige andere reden.

Bovenstaande redenen – de lange tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen en de vergoedende beweegreden van de inbreng – tonen naar het inzicht van de aanvrager aan dat de inbreng gebeurd is om andere dan fiscale motiveringen.

Bovendien is er recente rechtspraak die stelt dat een recht van opstal impliciet en stilzwijgend kan ontstaan, indien de aanvraag en de bouw gedaan en gefinancierd worden door twee personen, ook al is de grond van één van hen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

10. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.