Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18052 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 18052 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
18052
Datum beslissing
10 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van mevrouw Y, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun drie kinderen, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen / Omschrijving van de goederen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens :

  • de Heer X, […] en zijn echtgenote Mevrouw Y, […], samenwonende te […].
  • Mevrouw V, […], echtgenote van de Heer W, […].
    Gehuwd onder het beheer der wettelijke gemeenschap van goederen bij gebrek aan huwelijkscontract, zonder enige wijziging tot op heden.
  • Mevrouw T, […], echtgenote van de Heer U, […].
    Gehuwd onder het beheer der wettelijke gemeenschap van goederen bij gebrek aan huwelijkscontract, zonder enige wijziging tot op heden.
  • de Heer R, […], echtgenoot van Mevrouw S, […].
    Gehuwd onder het beheer der wettelijke gemeenschap van goederen bij gebrek aan huwelijkscontract, zonder enige wijziging tot op heden.

3. De betrokken goederen zijn :

  • […]
    Een woonhuis op en met grond en alle aanhorigheden, […].
    Pro fisco geschat op 410.000,00 Eur.
  • […]
    Een woonhuis op en met grond en alle aanhorigheden, […].
    Pro fisco geschat op 180.000,00 Eur
  • […]
    Een woonhuis op en met grond en alle aanhorigheden, gelegen Heivelden 12, volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer 1125VP0000, voor een oppervlakte van 3a46ca.
    Pro fisco geschat op 180.000,00 Eur

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De echtgenoten X-Y zijn in 1966 gehuwd onder het wettelijk stelsel, bij gebrek aan huwelijkscontract.

5. Mevrouw Y verwierf de onder punt 3 vermelde eigendommen deels ingevolge de nalatenschap van haar vader; deels ingevolge een akte verzaking vruchtgebruik en schenking door haar moeder (dewelke overleed in 1983) en deels ingevolge een akte afstand door haar zussen.

6. Oorspronkelijk behoorden de goederen in volle eigendom toe aan de heer A en zijn echtgenote mevrouw B.

De Heer A is overleden […] op xx.xx.1980, nalatende voor enige wettige en reservataire erfgenamen zijn overlevende echtgenote mevrouw B, voor het vruchtgebruik ingevolge akte van gifte tussen echtgenoten verleden voor notaris […] op xx.xx.1936, en zijn vier kinderen, te weten 1) kind1, 2) kind2 (= Mevrouw Y), 3) kind3 en 4) kind4, ieder ten belope van één/vierde in blote eigendom.

Bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx. 1980, heeft Mevrouw B verzaakt aan haar vruchtgebruik hetwelk zij bezat in voormelde goederen en heeft zij haar onverdeelde helft in volle eigendom in voormelde goederen geschonken aan haar vier kinderen voornoemd, onder last van een lijfrente.

Bij akte verleden voor dezelfde notaris […] op xx.xx.1980 zijn 1) kind1, 2) kind2 (= Mevrouw Y), 3) kind3 en 4) kind4 overgegaan tot onderlinge verdeling van de goederen waarvan zij gezamenlijk eigenaar waren en werden de goederen voormeld, samen met andere goederen, toegekend aan Mevrouw Y, voor de geheelheid in volle eigendom.

Mevrouw B is overleden te […] op xx.xx.1983.

7. Bij akte wijziging huwelijkscontract, verleden op xx.xx.2015, heeft Mevrouw Y de voormelde eigendommen ingebracht in de tussen haar en haar echtgenoot bestaande huwgemeenschap.

8. De echtgenoten X-Y wensen thans over te gaan tot schenking van de goederen vermeld onder punt 3 aan hun drie gezamenlijke kinderen, met voorbehoud van vruchtgebruik.

III. Motivering van de aanvraag

9. Bij akte verleden op xx.xx.2015 heeft Mevrouw Y de onder punt 3 vermelde eigendommen ingebracht in de tussen haar en haar echtgenoot bestaande huwgemeenschap en werd een keuzebeding opgenomen in het huwelijkscontract, dit alles teneinde beide echtgenoten in de mogelijkheid te stellen de inkomsten uit voormelde eigendommen te kunnen aanwenden voor hun verder levensonderhoud en de langstlevende partner te beschermen tegen mogelijke vorderingen tot omzetting van het vruchtgebruik van de kinderen bij later overlijden van de echtgenote.

10. Thans wensen de echtgenoten X-Y toch over te gaan tot schenking van de voormelde eigendommen (met voorbehoud vruchtgebruik).

11. De aanvragers hebben kennis van het feit dat een inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking, als fiscaal misbruik kan worden beschouwd volgens de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 indien de keuze voor de rechtshandeling louter is ingegeven door fiscale motieven.

12. De aanvragers menen dat de voorgenomen rechtshandeling niet louter is ingegeven door fiscale motieven gezien de inbreng reeds geschiedde in 2015, destijds (louter) met het oog op de bescherming van de langstlevende partner en het kunnen voorzien in verder levensonderhoud voor de beide echtgenoten, en het toen niet de bedoeling was om de andere goederen nog te schenken.

IV. Relevante bepalingen van de VCF

13. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

14. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

15. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

16. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

17. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.