Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18043 - Inbreng onroerend goed in een TIGV gevolgd door een schenking aan de kinderen Vlaamse Belastingdienst

VB 18043 - Inbreng onroerend goed in een TIGV gevolgd door een schenking aan de kinderen

Voorafgaande beslissing
Nummer
18043
Datum beslissing
1 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X-Y aan hun kinderen niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De “heer X” […],

en zijn echtgenote

“Mevrouw Y”, […],

samen wonende te […].

3. De betrokken partijen zijn de drie kinderen van de echtgenoten Mertens-Martens, zijnde:

  • de heer […], ongehuwd,
  • mevrouw […], echtgenote van de heer […],
  • mevrouw […], echtgenote van de heer […].

4. Het betrokken onroerend goed is:

[…]

In een appartementsgebouw op en met grond en aanhorigheden gelegen […], voor een totale oppervlakte van 355 m², te weten :

- Het appartement op het achtste verdiep, […] :

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: privaathall, doorgang en vestiaire, living aan voorgevel, keuken, badkamer, twee slaapkamers, slaapkamer met badkamer, lavatory, terras aan voorgevel, terras aan achtergevel, bergkast en een kelder,

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: tienduizend tweehonderdzevenentwintig / honderdduizendsten (10.227/100.000sten) van en in de gemeenschappelijke delen van het gebouw, waaronder de grond

(K.I. : € 1.296).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer en mevrouw X-Y zijn gehuwd in 1980 (beiden in tweede echt) onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijkens (oorspronkelijk) huwelijkscontract de dato xx.xx. 1980, verleden voor […].

6. Uit hun huwelijk werd één zoon geboren. Mevrouw Y had twee dochters uit haar eerste huwelijk, welke beiden gewoon geadopteerd werden door de heer X op xx.xx. 1987.

7. In 2013 hebben de echtgenoten X-Y een (tot nu toe laatste) wijziging aangebracht aan hun huwelijkscontract, inhoudende onder meer de toevoeging van een beperkt gemeenschappelijk vermogen met bijhorende verdelingsregeling en inbreng in dit beperkt gemeenschappelijk vermogen door mevrouw Y van (onder andere) haar (op dat ogenblik) eigen onroerend goed, vermeld onder punt 4.

Dat onroerend goed was eigen van mevrouw Y, aangezien ze het tijdens haar eerste huwelijk (met de heer […]), in eigen naam en met gelden die haar persoonlijk toebehoorden, had aangekocht (akte verleden voor […] op xx.xx.1977).

8. Het doel van de inbreng in de huwelijksgemeenschap bestond in de bescherming van de langstlevende echtgenoot, zoals ook blijkt uit het keuzebeding dat op zelfde ogenblik in het huwelijkscontract is opgenomen..

9. De aanvragers hebben nu de intentie om een schenking te doen aan de drie kinderen van het onroerend goed vermeld onder punt 4.

III. Motivering van de aanvraag

10. De aanvragers hebben kennis genomen van het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst over een inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking, met name dat deze handeling als fiscaal misbruik kan worden beschouwd volgens de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 indien de keuze voor de rechtshandeling louter is ingegeven door fiscale motieven.

11. De aanvragers menen dat de rechtshandeling niet louter is ingegeven door fiscale motieven De inbreng is immers reeds enkele jaren geleden, met name in 2013, gebeurd, destijds (louter) met het oog op de bescherming van de langstlevende partner (zie punt 8).

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

13. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.