Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18041 - Wijziging huwelijksstelsel gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 18041 - Wijziging huwelijksstelsel gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
18041
Datum beslissing
18 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe uitsluitsel te krijgen over de toepassing van de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF inzake de voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel naar een stelsel van algehele gemeenschap gevolgd door een schenking van de blote eigendom van een onroerend goed te […], aan de kinderen.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] in naam van:

2.1. De heer […], en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw […],

samenwonende te […] en gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1972.

Hierna ‘de echtgenoten’.

3. Andere betrokken partijen: de kinderen van de echtgenoten:

3.1. […]

3.2. […].

4. Betrokken onroerende goederen (in onverdeeldheid):

4.1. […]:

Huis, […], hierna ‘Goed1

Huis, […], hierna ‘Goed2

4.2. […]:

Woonhuis met aanhorigheden, […], hierna ‘Goed3

Daarnaast bezitten de echtgenoten elk nog eigen aandelen in onroerende goederen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Bij brief van xx.xx. 2016 werd reeds voor de echtgenoten […] een voorafgaande beslissing genomen met referte VB 16060.

6. Gezien de gevolgen van het niet eerst inbrengen van de te schenken onroerende goederen in een gemeenschap van goederen voor de echtgenoten onaanvaardbaar zijn, herhalen zij hun vraag een rechtszekere oplossing uit te werken. De feiten zijn ongewijzigd gebleven.

7. De echtgenoten […] wensen een schenking te doen als voorschot op erfenis met voorbehoud van vruchtgebruik aan hun beide gemeenschappelijke kinderen, te weten […].

8. Zij beschikken over drie onverdeelde onroerende goederen, met name hun gezinswoning met aangrenzende opbrengsteigendom te […], nl. ‘Goed1’ en ‘Goed2’, en een opbrengsteigendom te […], ‘Goed3’.

9. Gezien zij binnen afzienbare tijd ‘Goed3’ wensen te verkopen en ‘Goed1’ en ‘Goed2’ zolang mogelijk persoonlijk wensen te bewonen is de logische keuze ‘Goed1’ en ‘Goed2’ nu reeds in blote eigendom te schenken aan de kinderen.

10. Zij gingen ervan uit dat de te schenken eigendommen hen elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom toebehoren. Na onderzoek door de notaris van de eigendomstitel(s) blijkt dat de echtgenoten (in tegenstelling tot wat zij dachten) toch geen gelijke rechten bezitten in de te schenken onroerende goederen.

11. De moeder van de echtgenoot verzaakt bij notariële akte verleden voor genoemde notaris […] op xx.xx. 1986 aan het recht van natrekking betreffende ‘Goed1’. Zij geeft bij deze akte dan ook uitdrukkelijk een toelating tot bouwen zodat de nieuwe gebouwen die de echtgenoten oprichten (of de verbouwingen die zij doen) hen elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom zullen toebehoren.

12. De beide echtgenoten baten sedert de jaren '80 samen een handelszaak uit in het voormeld onroerend goed en wonen er gedurende de volledige duur van hun huwelijk tot op heden.

13. De moeder van de echtgenoot schenkt bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx. 2007 aan haar 5 kinderen en de 3 kinderen van een vooroverleden zoon elk 1/6de onverdeeld deel in volle eigendom van voormeld onroerend goed ter uitzondering van de gebouwen en constructies opgericht door de echtgenoten op basis van de verzaking aan het recht van natrekking. Vervolgens neemt de echtgenoot in een akte verleden voor genoemde notaris […]op dezelfde dag de 5/6de van zijn broers, zussen, neven en nichten over alweer ter uitzondering van de gebouwen en constructies opgericht door de echtgenoten op basis van de verzaking aan het recht van natrekking.

14. Bijgevolg werd genoemde heer volle eigenaar van de grond en bestaande gebouwen ter uitzondering van gebouwen en constructies gezamenlijk opgericht door de echtgenoten. De akte afstand stelt dat de oplegsom tussen partijen onderling werd geregeld. De echtgenoten hebben aan de notaris verklaard dat zij deze opleg voldaan hebben met gelden die hen in onverdeeldheid toebehoren.

15. In 2010 breken de echtgenoten de alsdan bestaande constructies op voormeld onroerend goed af en bouwen zij met onverdeelde gelden twee halfopen nieuwbouwwoningen. De ene woning bewonen zij persoonlijk en de andere verhuren ze om met deze huurgelden mede in hun levensonderhoud te voorzien.

16. Gezien het in casu geen accessoir recht van natrekking betreft, staat volgens vaste cassatierechtspraak (zie onder meer Cass. 13 mei 1970) deze verzaking aan het recht van natrekking gelijk aan de vestiging van een zelfstandig recht van opstal. Gelet op de maximumduur van 50 jaar dooft het opstalrecht uit op xx.xx. 2036. Indien beide echtgenoten op dat ogenblik nog in leven zijn, bezit mevrouw alsdan geen zakelijk eigendomsrechten meer in voorschreven onroerend goed en moet zij genoegen nemen met een (in casu geen evident te bepalen) vergoeding.

17. Gelet op de leeftijd van de echtgenote is de kans reëel dat zij dan nog in leven is bij de beëindiging van de verzaking aan het recht van natrekking. Ten informatieve titel wordt weergegeven dat de echtgenote 83 jaar zal zijn bij het verstrijken van de 50 jarige duur en zij de notaris verklaard hebben in goede gezondheid te verkeren.

18. Gezien het in casu onder meer de gezinswoning betreft waar zij reeds sedert de jaren '70 wonen en de naastliggende opbrengsteigendom die samen één geheel vormen, is dit voor hen ondenkbaar.

19. De echtgenoten waren zich niet bewust van de gevolgen van de hen in de jaren '80 geadviseerde verzaking aan het recht van natrekking. Zij deelden ook mee dat zij noch in 2007 noch in 2010 hierover geïnformeerd waren en zich dan ook op geen enkel ogenblik bewust waren van bovenstaande gevolgen. Hadden zij zich hiervan bewust geweest hadden zij deze situatie reeds vroeger geregulariseerd. Zij zijn er altijd van uitgegaan dat de grond en gebouwen hen beiden toebehoorden.

20. Na voor het eerst door ondergetekende notaris geïnformeerd te zijn over de rechtsgevolgen van de situatie waarin zij zich bevinden wensen de echtgenoten deze situatie te regulariseren alvorens tot de schenking aan hun kinderen over te gaan.

21. Zij willen de juridische werkelijkheid in overeenstemming brengen met de reële werkelijkheid en wensen dat de rechten van de echtgenote op de constructies niet langer beperkt worden in de tijd. Zij wensen dat de langstlevende van hen minstens een vruchtgebruik kan uitoefenen op de geheelheid van de grond en de constructies. Tot slot willen zij ook elke mogelijk discussie betreffende verschuldigde vergoeding bij ontbinding van het huwelijk vermijden.

22. Bijgevolg is het voor de gemoedsrust van de echtgenoten essentieel dat er een oplossing geboden wordt aan deze situatie alvorens zij tot de geplande schenking overgaan.

23. Zoals in de voorafgaande beslissing VB 16060 uiteengezet is en blijft het geen oplossing dat genoemde heer zijn aandeel in het goed schenkt (dus de grond en zijn aandeel in de constructies) met voorbehoud van vruchtgebruik aan hun 2 kinderen met een beding van terugval van vruchtgebruik in voordeel van zijn echtgenote. In deze hypothese blijft de onzekerheid bestaan dat indien beide echtgenoten nog in leven zijn op xx.xx.2036 mevrouw geen zakelijk eigendomsrecht meer bezit op het goed en genoegen moet nemen met een vergoeding. Beide echtgenoten hebben verklaard nog steeds in goede gezondheidstoestand te verkeren waardoor de kans reëel is dat zij beiden nog in leven zijn in het jaar 2036. Daarnaast kan de echtgenoot zolang hij in leven is het beding van terugval herroepen.

24. Gezien de echtgenoten inmiddels 46 jaar gehuwd zijn en leven alsof alles wat zij bezitten van hen beiden is, is de logische stap voor hen om het stelsel van de algehele gemeenschap van goederen aan te nemen en hierbij al hun bezittingen gemeenschappelijk te maken. Zij zullen in een akte wijziging huwelijksstelsel al hun eigen goederen (tegenwoordige en toekomstige, roerende en onroerende) inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen. De echtgenoten zullen in deze akte uitdrukkelijk verklaren dat zij absoluut wensen gehuwd te zijn onder het stelsel van algemene gemeenschap, en dat zij alle gevolgen van dit stelsel wensen en aanvaarden .

25. De echtgenoten beschouwen alles wat zij bezitten als gemeenschappelijk. Ter bewijs hiervan wordt een boedelbeschrijving toegevoegd waaruit blijkt dat nagenoeg alle rekeningen op hun beider namen staan. Ook gelden die de heer geërfd heeft werden volgens verklaringen inmiddels vermengd en op rekeningen op hun beider namen geplaatst. Enige wat (nog) niet vermengd werd zijn de roerende en onroerende goederen die nog in hun respectievelijke families in onverdeeldheid zijn. Ook van deze goederen hebben zij verklaard dat van zodra deze ten gelde kunnen worden gemaakt het altijd hun bedoeling was deze gelden op rekeningen hen in onverdeeldheid toe te behoren te plaatsen.

Merk ook op dat echtgenoten toen zij nog beroepsactief waren als zelfstandigen gedurende gans de duur van hun huwelijk samengewerkt in de bakkerij en algemene voedingswinkel die zij met hun 2 uitgebaat hebben te […].

26. Het ontwerp van de boedelbeschrijving en van het wijzigend huwelijkscontract werden bijgevoegd. In het ontwerp van wijzigend huwelijkscontract werden de motieven die hen tot deze beslissing brachten grondig uiteengezet.

III. Motivering van de aanvraag

27. De echtgenoten wensen dat er op het vlak van hun huwelijksvermogensstelsel een maximale solidariteit tussen hen tot stand wordt gebracht, zodat dit ook strookt men hun huidige economische realiteit.

28. Zij wensen dat alle goederen die zij op vandaag bezitten tot het gemeenschappelijk vermogen zouden behoren, en ook alle goederen die zij in de toekomst nog zouden verwerven gezien zij reeds gedurende de ganse tijd van hun huwelijk al hun goederen gemeenschappelijk beschouwen en thans hun feitelijke situatie willen gelijkstellen met de juridische werkelijkheid.

29. Zij wensen dat de gezinswoning en de naastliggende woning (Goed1 en Goed2) (zowel grond als constructies) tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, gezien zij de constructies samen tijdens het huwelijk, elk voor de helft, met eigen gelden hebben opgericht alsook de oplegsom voor de overname van de grond door de heer met onverdeelde gelden door hen beiden werd voldaan.

30. Zij willen vermijden dat er bij de ontbinding van het stelsel vergoedingsrekeningen moeten worden opgemaakt gezien er in het verleden verschillende vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden en zij wensen dat hier géén rekening mee wordt gehouden bij de latere ontbinding.

31. Zij wensen te vermijden dat er bij de ontbinding van het stelsel discussie bestaat over het al dan niet gemeenschappelijk karakter van de goederen, gezien zij dit reeds gedurende hun ganse huwelijk gemeenschappelijk hebben beschouwd.

32. Zij wensen dat al hun goederen (huidige of toekomstige) gemeenschappelijk zijn, inclusief deze verkregen uit schenking of nalatenschap, zodat zij bij eventuele successieplanning later geen rekening moeten houden met het eigen dan wel gemeenschappelijk karakter hiervan doch wel beiden kunnen beschikken over de grootste vrijheid hieromtrent.

33. Zij wensen dat de langstlevende van hen beide bij ontbinding van het stelsel bij overlijden over de ruimst mogelijke keuzemogelijkheid beschikt om de goederen die zij samen bezitten te bekomen, geheel ten dele, in vruchtgebruik, blote dan wel volle eigendom, dit ook met betrekking tot de goederen die tot op heden tot het eigen vermogen behoren als met betrekking tot de goederen die zij in de toekomst nog zullen erven of geschonken krijgen.

De echtgenoten wensen aldus, wegens bovenstaande motieven, hun huwelijksstelsel te wijzigen naar dot van de algehele gemeenschap en aanvaarden de gevolgen van dit stelsel.

34. Alle tegenwoordige eigen onroerende goederen zullen ingebracht worden en meer precies zijn dit de volgende:

- Door de heer:

a) Het grondaandeel, samen met zijn onverdeelde helft in de constructies van de twee woningen ‘Goed1 en Goed2’, voorwerp van dit verzoekschrift;

b) Zijn onverdeelde helft in ‘Goed3’.

c) Zijn aandeel in een vakantieverblijf, verkregen uit nalatenschap;

d) Zijn aandeel in een perceel woeste grond, verkregen uit nalatenschap.

- Door mevrouw:

a) Haar onverdeelde helft in de constructies van de twee woningen’Goeed1 en Goed2’, voorwerp van dit verzoekschrift;

b) Haar onverdeelde helft in ‘Goed3’;

c) Haar aandeel in een hoeve en perceel bouwland te […], verkregen uit nalatenschap.

35. Door vermenging dooft de verzaking aan het recht van natrekking uit en wordt het gemeenschappelijk vermogen eigenaar van zowel de grond als de gebouwen ‘Goed1 en Goed2’

36. Vervolgens schenken de echtgenoten als voorschot op erfenis vanuit dit gemeenschappelijk vermogen, met voorbehoud van vruchtgebruik, de blote eigendom aan hun gemeenschappelijke kinderen met een beding van aanwas voor het vruchtgebruik in voordeel van de langstlevende van hen (zoals inmiddels reeds even gepland was). Aan deze schenking zullen zij evident de gebruikelijke lasten en voorwaarden koppelen (vervreemdingsverbod, verbod tot hypothekeren, verbod tot inbreng in huwgemeenschap, recht van terugkeer bij vooroverlijden). De ontwerpakte wordt bijgevoegd.

37. Éen van de voornaamste beweegredenen om voor deze werkwijze te kiezen is tevens dat deze inbreng niet meer herroepen kan worden dan met gezamenlijke akkoord van beide echtgenoten. Elke andere werkwijze die de bedoeling zou hebben om het vruchtgebruik op de grond en constructies bij de langstlevende te krijgen (testament, schenking, beding van terugval) kan te allen tijde eenzijdig herroepen worden door de echtgenoot.

38. De tussenstap van de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel alvorens de geplande schenking te realiseren is in casu vanuit burgerrechtelijk oogpunt absoluut noodzakelijk wil men vermijden dat mevrouw geen zakelijke rechten meer zou bezitten op voorschreven onroerend goed indien beide echtgenoten nog in leven zijn op het ogenblik dat het opstalrecht een einde neemt.

39. Bovendien worden door de wijziging van het stelsel meerdere onroerende goederen, dewelke niet het voorwerp zullen zijn van de schenking, gemeenschappelijk gemaakt, waaruit nogmaals duidelijk blijkt dat de wijziging van het stelsel andere dan fiscale motieven heeft.

40. Zoals reeds uitvoerig in de voorafgaande beslissing VB 16060 aangetoond hebben partijen wel degelijk niet fiscale motieven om alle onroerende goederen eerst in te brengen en nadien pas met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken.

Zij kunnen geenszins met de idee leven dat mevrouw geen rechten meer zou bezitten op de gezinswoning in 2036 indien zij alsdan nog in leven is zou zijn.

41. Bijgevolg is volgens aanvrager deze oplossing de enige die op burgerrechtelijk vlak aansluit bij de wil van partijen. In casu is er dan ook geen enkel rechtstreeks verband tussen deze wijziging van het stelsel en de daaropvolgende schenking van het onroerend goed. De wijziging van het stelsel is dan ook geenszins geïnspireerd op fiscale motieven.

42. Gelet op hogervermelde feitenrelaas en de argumentatie verzoekt aanvrager te bevestigen dat de wijziging van het stelsel gevolgd door voormelde schenking niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.02 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

IV. Beslissing

43. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

44. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

45. Uit de modaliteiten van de voorgenomen verrichting blijkt dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen, met de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel naar dat van algehele gemeenschap, voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

46. De antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF is bijgevolg niet van toepassing in deze stand van zaken. Partijen zullen echter consequent dienen te blijven in hun keuze. Indien partijen hun huwelijksstelsel na de schenking opnieuw wijzigen, zal de antimisbruikbepaling alsnog toepassing vinden.

47. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.