Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18027 - Inbreng van roerende goederen in maatschap en schenking deelgerechtigdheden maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 18027 - Inbreng van roerende goederen in maatschap en schenking deelgerechtigdheden maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
18027
Datum beslissing
5 september 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat de inbreng van liquiditeiten en diverse effecten in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap, in combinatie met de daaropvolgende schenking, door ouders aan kinderen, van deelgerechtigdheden in het vermogen van deze maatschap via akte te verlijden voor Nederlands notaris, bij overlijden van de ouders niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 (drie) jaar overleven na datum van de schenking;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zelfs bij overlijden van één of beide schenkers binnen een periode van 3 (drie) jaar na datum van de schenking, althans indien vóór het overlijden werd overgegaan tot aanbieding ter registratie of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

telkenmale al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2. Voor het geval het antwoord op minstens één van de sub randnummer 1 vermelde vragen niet bevestigend zou zijn, met andere woorden, voor het geval zou geoordeeld worden dat er uit hoofde van minstens één van de sub randnummer 1 vermelde gronden wél erfbelasting zou verschuldigd zijn, en enkel en alleen dan, strekt de aanvraag ertoe de bevestiging te krijgen dat de onrechtstreekse schenking, via bankoverboeking, door ouders aan kinderen, van liquiditeiten en diverse effecten, in combinatie met de daaropvolgende inbreng, door de kinderen, van deze liquiditeiten en effecten in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap waarin ook de ouders zullen participeren, bij overlijden van de ouders niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 (drie) jaar overleven na datum van de schenking;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zelfs bij overlijden van één of beide schenkers binnen een periode van 3 (drie) jaar na datum van de schenking, althans indien vóór het overlijden werd overgegaan tot aanbieding ter registratie of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

telkenmale al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt gezamenlijk ingediend door:

(i) de heer X, […];

(ii) mevrouw Y, […];

(iii) de heer A, […]; en

(iv) de heer B, […].

De aanvragers verzoeken om enige correspondentie omtrent onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing rechtstreeks te richten tot alsook enige communicatie omtrent onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing rechtstreeks te voeren met:

[…]

4. X en Y zijn met elkaar gehuwd voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te […] onder het wettelijk huwelijksvermogensstelsel, bij ontstentenis van een huwelijkscontract. Middels akte verleden op xx.xx.2014 voor meester […], hebben de echtgenoten X-Y hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd (inbreng eigen onroerend goed in de huwgemeenschap, alsook toevoeging van een zgn. keuzebeding), evenwel zonder vereffening van het bestaande huwelijksvermogensstelsel.

5. A is de oudste zoon van de echtgenoten X-Y. Hij is niet gehuwd en evenmin wettelijk samenwonend.

B is de jongste zoon van de echtgenoten X-Y. Hij is niet gehuwd en evenmin wettelijk samenwonend.

De echtgenoten X-Y hebben geen andere kinderen dan A en B.

6. De echtgenoten X-Y hebben een zeer aanzienlijk vermogen opgebouwd, grotendeels voortkomend uit de verkoop van enkele detailhandels in tuin- en recreatie-artikelen (tuincentra).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. De aanvragers beogen de hiernavolgende verrichtingen te stellen, in chronologische volgorde.

7.1 Gezamenlijke oprichting van een burgerlijke maatschap

7.1.1 Oprichting, inbreng en toekenning van deelgerechtigdheden

De aanvragers hebben de intentie om samen een burgerlijke maatschap op te richten.

Daarbij zullen de hiernavolgende vermogensbestanddelen worden ingebracht:

  • door X en Y: diverse liquiditeiten en effecten, aangehouden op rekeningen geopend bij diverse Belgische financiële instellingen, en behorend tot hun huwelijksvermogensrechtelijk gemeenschappelijk vermogen;
  • door A: liquiditeiten voor een bedrag van […] euro;
  • door B: liquiditeiten voor een bedrag van […] euro.

De inbreng door A en B zorgt ervoor dat zij meteen ook vennoot worden van de maatschap, en als dusdanig de maatschapsovereenkomst en de statuten mee ondertekenen. Derhalve is ook hun akkoord met alle statutaire bepalingen vereist.
Elke aanvrager zal als tegenprestatie voor de door hem/haar verrichte inbreng een aantal (van de in totaal 10.000 (tienduizend)) deelbewijzen of deelgerechtigdheden ontvangen, verhoudingsgewijze berekend, a rato van de waarde van ieders inbreng.

7.1.2 Intentie

X en Y wensen hun kinderen A en B stapsgewijze bekend en vertrouwd te maken, in een passend kader, met het bezit en het beheer van een omvangrijk belegd roerend vermogen (gelden en effecten). Zij menen, en A en B zijn het ermee eens, dat daartoe een tijdshorizon van minstens zo’n 10 jaar nodig is.
X en Y wensen tevens een structuur te creëren die in de mate van het mogelijke moet toelaten te vermijden dat bij onvoorzien vroegtijdig overlijden van één van hen, of van beiden, A en B elk afzonderlijk de vrije beschikking krijgen over een omvangrijk vermogen. Men heeft het in dit verband soms over (de schrik voor) het ‘Ferrari-syndroom’ (onder meer op www. notaris .be): onverwacht een groot vermogen ontvangen leidt al te vaak tot onbezonnen gedrag. Aanvragers zijn het er allen over eens dat het aangewezen is om proactief oplossingen te zoeken om dit mogelijk probleem te vermijden.
Na afweging van de verschillende mogelijkheden werd door alle aanvragers geopteerd voor de burgerlijke maatschap als het meest geschikte vehikel om één en ander te realiseren – een ‘familiale beleggingsclub’.
X en Y zijn er voorts van overtuigd dat de betrokkenheid van de kinderen des te groter is naarmate zij – via schenking van deelgerechtigdheden in het vermogen van de maatschap – mee eigenaar worden van het betreffende vermogen.

7.1.3 Statuten van de burgerlijke maatschap

De ontwerp-maatschapsovereenkomst, die ook de ontwerp-statuten bevat, wordt als bijlage toegevoegd.
Voornamelijk omtrent de volgende punten wordt een regeling getroffen in de statuten.

Burgerlijk doel

De maatschap heeft een zuiver burgerlijk doel, met name om in een besloten, familiale sfeer, waarin gestreefd wordt naar samenwerking, continuïteit en het versterken van de familiale banden alsook naar de overdracht van kennis en ervaring (door de ouders aan de kinderen), een familiaal roerend vermogen over een (middel)lange periode minstens in stand te houden, doch bij voorkeur in waarde te doen toenemen door een passend beleggingsbeheer, ‘als een goed huisvader’, op niet-speculatieve wijze. Binnen deze grenzen (beheer ‘als een goed huisvader’, buiten enige speculatie om), zullen de beleggingen principieel kunnen geschieden in om het even welke roerende goederen en waarden, althans in zoverre daartoe geen erkenning, vergunning en/of machtiging van overheidswege vereist is.

Duurtijd

De maatschap wordt opgericht voor een bepaalde duur die, behoudens verlenging (zie hierna), zal verstrijken op 31 december 2030. Vervolgens zal de duurtijd van de maatschap stilzwijgend worden verlengd met één of meer periodes van 3 (drie) jaar.
Elke vennoot zal het recht om bij het verstrijken van een lopende periode, en dus ten vroegste op 31 december 2030, met of zonder het akkoord van de overige vennoten, uit de maatschap te treden, mits tijdige opzegging van de maatschapsovereenkomst. In dat geval zal de betrokken vennoot zijn scheidingsdeel ontvangen uit het maatschapsvermogen.

Deelgerechtigdheden

Het maatschapsvermogen wordt opgedeeld in 10.000 (tienduizend) deelbewijzen of deelgerechtigdheden, die elk een onverdeeld tienduizendste deel van dit vermogen vertegenwoordigen. Het aantal deelgerechtigdheden van een vennoot in het maatschapsvermogen bepaalt het aandeel van die vennoot in de eventueel uit te keren inkomsten van de maatschap, alsook in het bij ontbinding van de maatschap uit te keren vermogen.

Overdracht van deelgerechtigdheden onder de levenden

Een vennoot zal zijn deelgerechtigdheden in het maatschapsvermogen niet onder de levenden kunnen overdragen, op welke wijze ook, noch kunnen bezwaren, op welke wijze ook, behoudens indien daartoe het unaniem akkoord werd bekomen van alle vennoten.

Beheer

De maatschap zal worden beheerd door één of meer beheerders, statutair benoemd, die in principe elk afzonderlijk jegens derden zullen kunnen optreden (externe vertegenwoordigingsbevoegdheid).
Het mandaat van beheerder is, behoudens de gevallen in de statuten voorzien, onherroepelijk.

Tot (statutaire) beheerders worden benoemd: X en Y.

Er wordt voorzien in een opvolgingsregeling voor het geval van defungeren, tijdens de duurtijd van maatschap, om welke reden ook (overlijden, wilsonbekwaamheid, …) van X en Y: alsdan zal het beheer worden overgenomen door A en B. Voor hen zal, in afwijking van de algemene regel (zie hiervóór), in principe een ‘tweehandtekeningsclausule’ gelden.

Er wordt bovendien voorzien dat, indien het opvolgend beheer van A en B zou ingaan vóór 31 december 2025, zij verplicht zullen om minstens voor de periode tot en met 31 december 2025 het beheer van het maatschapsvermogen volledig, middels een overeenkomst van ‘uitvoerend’ of ‘discretionair’ beheer, uit te besteden aan minstens twee ‘eersterangs’ Belgische financiële instellingen, en dit onder een ‘defensief’ of zeer ‘defensief’ risicoprofiel.

Behoudens de uitzonderingen voorzien in de statuten (zie hiervóór en hierna), zullen de beheerders alle beheersdaden kunnen stellen met betrekking tot het maatschapsvermogen, in zoverre zij nodig of nuttig zijn voor de verwezenlijking van het doel van de maatschap en van het oogmerk dat de vennoten gezamenlijk voor ogen hebben. Deze bevoegdheid van de beheerders tot het stellen van beheersdaden namens de vennoten is, behoudens de uitzonderingen voorzien in de statuten (zie hiervóór en hierna), in de meest ruime zin op te vatten, en omvat onder meer:

  • het herbeleggen van op vervaldag gekomen roerende goederen of waarden;

  • het doorstorten aan de vennoten van uitgekeerde inkomsten;

  • het vervreemden met het oog op (weder)belegging, het beleggen en het wederbeleggen van bestanddelen die deel uitmaken van het maatschapsvermogen;

  • het uitoefenen van alle rechten, onder meer het stemrecht, verbonden aan aandelen die, desgevallend, deel uitmaken van het maatschapsvermogen;

  • het afsluiten, namens de maatschap, van contracten van ‘adviserend’ of ‘consultatief’ beheer en/of van ‘uitvoerend’ of ‘discretionair’ beheer.

De hiernavolgende verrichtingen worden geacht dermate ingrijpend te zijn dat zij geen beheersdaden met betrekking tot het maatschapsvermogen uitmaken:

  • de tegeldemaking, in één of meer bewegingen, van de (quasi-)totaliteit van het maatschapsvermogen;

  • de wijziging van het risicoprofiel waaronder het maatschapsvermogen wordt belegd.

Deze beslissingen behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de algemene vergadering, en komen derhalve niet toe aan de beheerders. Het is de beheerders evenmin toegestaan om in het eigen voordeel afnames te verrichten uit het vermogen, behoudens indien en in de mate zij daartoe op rechtsgeldige, schriftelijke wijze door de vennoten zouden gemachtigd zijn.

Algemene vergadering

In de statuten wordt een procedure van bijeenroeping en samenkomst van de algemene vergadering van de vennoten uitgewerkt. Dit kunnen ‘gewone’ algemene vergaderingen (‘jaarvergaderingen’) zijn, dan wel ‘buitengewone’ of ‘bijzondere’ algemene vergaderingen.

De ‘gewone’ algemene vergadering wordt één maal per jaar gehouden, ter bespreking van het gevoerde beleid en de resultaten ervan over het voorafgaande ‘werkingsjaar’. Voorts komen de vennoten op initiatief van één of meer van hen op enig ogenblik gedurende het ‘werkingsjaar’ in ‘buitengewone’ of ‘bijzondere’ algemene vergadering bijeen om te beraadslagen en te beslissen over voorstellen tot wijziging van de statuten, alsook over enig ander agendapunt dat zij op de agenda wensen te plaatsen.

Beslissingen op de algemene vergadering worden principieel genomen met unanimiteit van stemmen van alle vennoten. Iedere vennoot heeft, ongeacht het aantal deelgerechtigdheden in zijn bezit, recht op één stem. In geval van opsplitsing van het eigendomsrecht van één of meer deelgerechtigdheden in blote eigendom en vruchtgebruik, komt het stemrecht toe aan de blote eigenaar, die weliswaar zal gehouden zijn tot een ‘doelgebonden’ uitoefening van dit stemrecht, in het gezamenlijk belang van, minstens, vruchtgebruiker en blote eigenaar. De vruchtgebruiker zal er alsdan steeds toe gerechtigd zijn om de vergaderingen met raadgevende stem bij te wonen.

Resultaten

Ter gelegenheid van de ‘gewone’ algemene vergadering kunnen de vennoten, mits unanimiteit, beslissen om de inkomsten van het voorafgaande ‘werkingsjaar’ uit te keren. Bij gebreke, worden zij niet uitgekeerd (behoudens in het geval deelgerechtigdheden zouden zijn opgesplitst in vruchtgebruik en blote eigendom – in welk geval er een verplichte uitkering van de vruchten zou zijn (zie hierna)).

Onder de ‘inkomsten’ worden de burgerrechtelijke vruchten verstaan – wat ‘stockdividenden’ betreft: hun tegenwaarde in geld.

Zodra en zolang evenwel minstens één deelgerechtigdheid in het maatschapsvermogen bezwaard is met vruchtgebruik, moeten alle inkomsten worden uitgekeerd, en komen zij toe aan de volle eigenaar(s) en de vruchtgebruiker(s), in verhouding tot ieders deel.

Toetreding, uittreding en ontbinding

De toetreding van een nieuwe vennoot, anders dan ingevolge overlijden van een vennoot, vergt het unaniem akkoord van alle vennoten.

De maatschap wordt niet ontbonden door het overlijden van een vennoot, doch zal blijven voortbestaan tussen de erfgenamen en/of legatarissen van de overleden vennoot, enerzijds, en de overlevende vennoten, anderzijds. De erfgenamen en/of legatarissen van een overleden vennoot nemen van rechtswege de plaats in van de overleden vennoot (voortzettingsbeding).

Een vennoot kan steeds, mits tijdige opzegging van de maatschapsovereenkomst, uittreden bij het verstrijken van een lopende periode (zie hiervóór). Voor het overige heeft een vennoot enkel het recht om, geheel of gedeeltelijk, uit de maatschap te treden mits daartoe het akkoord te hebben bekomen van alle vennoten. De betrokken vennoot zal alsdan zijn scheidingsdeel ontvangen uit het maatschapsvermogen.
De maatschap wordt niet ontbonden door de wilsonbekwaamheid, het faillissement, het kennelijk onvermogen of de collectieve schuldenregeling van een vennoot. Zij wordt evenmin ontbonden in geval van uittreding van een vennoot.

7.2 Schenking van deelgerechtigdheden

Na oprichting van de burgerlijke maatschap wensen X en Y aan elk van hun beide kinderen een gelijk aantal deelgerechtigdheden in het vermogen van de burgerlijke maatschap te schenken, om te komen tot een eigendomsverhouding als volgt:

(i) X: 100 (honderd) deelgerechtigdheden;
(ii) Y: 100 (honderd) deelgerechtigdheden;
(iii) A: 4.900 (vierduizend negenhonderd) deelgerechtigdheden;
(iv) B: 4.900 (vierduizend negenhonderd) deelgerechtigdheden.

De schenking zou verricht worden voor Nederlands notaris, en in principe niet ter registratie worden aangeboden in België noch worden neergelegd onder de minuten van een Belgisch notaris.

Modaliteiten van de schenking

De schenking zou worden verricht in volle eigendom, en als voorschot op het erfdeel van elke begiftigde.

Aan de schenking zou een conventioneel beding van terugkeer gekoppeld worden, voor het geval van overlijden van de begiftigde vóór de schenker; dit beding zou optioneel geformuleerd worden – optie al dan uit te oefenen binnen een termijn van 4 (vier) maanden na het vooroverlijden. Het beding van terugkeer zou, desgevallend, echter enkel kunnen worden ingeroepen indien het beding van fideï-commis de residuo (zie hierna) geen uitwerking zou hebben (primauteit van het beding van fideï-commis de residuo op het beding van terugkeer).

Aan de schenking zou voorts een beding van fideï-commis de residuo verbonden worden, in de volgende zin: indien een begiftigde (A of B) zou overlijden zonder één of meer erfgerechtigden in de rechte neerdalende lijn (in principe kinderen) die tot zijn nalatenschap komen op een ogenblik waarop zijn broer nog in leven is (of vooroverleden is maar erfgerechtigden in de rechte neerdalende lijn (in principe kinderen) in leven heeft die tot zijn nalatenschap kwamen), dan komt het restant toe aan die broer (of aan zijn nalatenschap). Zoals gezegd, zal dit beding van fideï-commis de residuo primeren op het conventioneel beding van terugkeer (zie hiervóór).

Er zal worden voorzien dat het voorwerp van de schenking (en wat ervoor in de plaats zou komen) ‘eigen vermogen’ van de begiftigde dient te blijven, ongeacht de huidige en/of latere burgerlijke staat van de begiftigden (gehuwd, wettelijk samenwonend, …) – en dit behoudens andersluidend akkoord van X en/of Y. Deze uitsluitingsclausule zou in duurtijd beperkt worden tot het overlijden van de langstlevende van X en Y.

Eenmaal de duurtijd van de uitsluitingsclausule zal zijn verstreken, worden via de schenking aan de begiftigden geen beschikkings- noch beheersbeperkingen meer opgelegd, zodat de begiftigden volledig vrij zullen kunnen beslissen hoe groot of hoe klein het restant van het voorwerp van de schenking (het ‘de residuo’) zal zijn. Indien X en Y beiden zouden zijn overleden op een ogenblik waarop de maatschap nog bestaat, en deze maatschap nog zou blijven voortbestaan, dienen uiteraard wel nog – tijdens de resterende duurtijd van de maatschap – de statutaire beschikkings- en beheersbeperkingen te worden nageleefd.

Zaakvervanging zou op elk niveau worden voorzien.

De kosten, de eventuele rechten en de erelonen zouden ten laste worden genomen door X en Y.
Tot slot zouden de schenkers voor zichzelf, en voor de langstlevende van hen, het recht bedingen op een levenslange periodieke rente. Het aanvangsbedrag van deze rente dient nog bepaald te worden, maar zal, op jaarbasis, in geen geval hoger zijn dan 1,50% (één procent vijftig honderdsten) van de waarde van de schenking op datum van de schenking. De modaliteiten van deze rente zouden voor het overige als volgt zijn:

  • het bedrag van de rente zal jaarlijks kunnen geïndexeerd worden;
  • de rente zal enkel ‘op verzoek’ opvraagbaar zijn; de betaling ervan wordt dus geen automatisme;
  • het recht op niet-opgevraagde rentebetalingen zal vervallen één jaar na de opeisbaarheid;
  • het totaal bedrag van alle effectieve rentebetalingen zal hoe dan ook nooit hoger kunnen zijn dan 50% (vijftig procent) van de waarde van de schenking op datum van de schenking.

8. Voor het geval het antwoord op minstens één van de sub randnummer 1 vermelde vragen niet bevestigend zou zijn, met andere woorden, voor het geval zou geoordeeld worden dat er uit hoofde van minstens één van de sub randnummer 1 vermelde gronden wél erfbelasting zou verschuldigd zijn, en enkel en alleen dan, beogen de aanvragers de hiernavolgende verrichtingen te stellen, in chronologische volgorde.

8.1 Schenking via bankoverboeking (onrechtstreekse schenking)

X en Y zouden liquiditeiten en diverse effecten via bankoverboeking schenken aan A of B (onrechtstreekse schenking), in onverdeeldheid, voor gelijke delen. Het is in principe niet de bedoeling om deze (onrechtstreekse) schenking, middels spontane registratie (of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris), aan de schenkbelasting te onderwerpen.
Deze schenking zou geschieden onder diverse modaliteiten, die ten titel van bewijs zouden worden bevestigd in een ‘pacte adjoint’.

Modaliteiten van de schenking

De schenking zou worden verricht in volle eigendom, en als voorschot op het erfdeel van elke begiftigde.

Aan de schenking zou een conventioneel beding van terugkeer gekoppeld worden, voor het geval van overlijden van de begiftigde vóór de schenker; dit beding zou optioneel geformuleerd worden – optie al dan uit te oefenen binnen een termijn van 4 (vier) maanden na het vooroverlijden.

Er zal worden voorzien dat het voorwerp van de schenking (en wat ervoor in de plaats zou komen) ‘eigen vermogen’ van de begiftigde dient te blijven, ongeacht de huidige en/of latere burgerlijke staat van de begiftigden (gehuwd, wettelijk samenwonend, …) – en dit behoudens andersluidend akkoord van X en/of Y. Deze uitsluitingsclausule zou in duurtijd beperkt worden tot het overlijden van de langstlevende van X en Y.

Zaakvervanging zou op elk niveau worden voorzien.

De kosten, de eventuele rechten en de erelonen zouden ten laste worden genomen door X en Y.
Tot slot zouden de schenkers voor zichzelf, en voor de langstlevende van hen, het recht bedingen op een levenslange periodieke rente. Het aanvangsbedrag van deze rente dient nog bepaald te worden, maar zal, op jaarbasis, in geen geval hoger zijn dan 1,50% (één procent vijftig honderdsten) van de waarde van de schenking op datum van de schenking. De modaliteiten van deze rente zouden voor het overige als volgt zijn:

  • het bedrag van de rente zal jaarlijks kunnen geïndexeerd worden;
  • de rente zal enkel ‘op verzoek’ opvraagbaar zijn; de betaling ervan wordt dus geen automatisme;
  • het recht op niet-opgevraagde rentebetalingen zal vervallen één jaar na de opeisbaarheid;
  • het totaal bedrag van alle effectieve rentebetalingen zal hoe dan ook nooit hoger kunnen zijn dan 50% (vijftig procent) van de waarde van de schenking op datum van de schenking.

De inbreng van het voorwerp van de schenking in de naderhand op te richten burgerlijke maatschap zou niet als een modaliteit van de schenking aan de begiftigden worden opgelegd.

8.2 Gezamenlijke oprichting van een burgerlijke maatschap

8.2.1 Oprichting, inbreng en toekenning van deelgerechtigdheden

De aanvragers hebben de intentie om enige tijd na de schenking (zie hiervóór, sub randnummer 8.1) samen een burgerlijke maatschap op te richten. A en B zouden het voorwerp van de schenking inbrengen. Deze inbreng geschiedt uit hun eigen vrije wil, en werd niet als een modaliteit van de schenking opgelegd. X en Y zouden liquiditeiten en/of effecten inbrengen, behorend tot hun huwelijksvermogensrechtelijk gemeenschappelijk vermogen, en met een gezamenlijke waarde gelijk aan 2/98 (twee achtennegentigsten) van de waarde van de vermogensbestanddelen die door A en B zouden worden ingebracht.

De gezamenlijke oprichting zorgt ervoor dat eenieder vennoot wordt van de maatschap, en als dusdanig de maatschapsovereenkomst en de statuten mee ondertekent. Derhalve is daarbij ieders akkoord met alle statutaire bepalingen vereist.

Elke aanvrager zal als tegenprestatie voor de door hem/haar verrichte inbreng een aantal (van de in totaal 10.000 (tienduizend)) deelbewijzen of deelgerechtigdheden ontvangen, verhoudingsgewijze berekend, a rato van de waarde van ieders inbreng. Na en ingevolge oprichting van de burgerlijke maatschap zouden de delenverhoudingen binnen de maatschap als volgt zijn:
(i) X: 100 (honderd) deelgerechtigdheden;
(ii) Y: 100 (honderd) deelgerechtigdheden;
(iii) A: 4.900 (vierduizend negenhonderd) deelgerechtigdheden;
(iv) B: 4.900 (vierduizend negenhonderd) deelgerechtigdheden.

8.2.2 Intentie

X en Y wensen hun kinderen A en B stapsgewijze bekend en vertrouwd te maken, in een passend kader, met het bezit en het beheer van een omvangrijk belegd roerend vermogen (gelden en effecten). Zij menen, en A en B zijn het ermee eens, dat daartoe een tijdshorizon van minstens zo’n 10 jaar nodig is.

X en Y wensen tevens een structuur te creëren die in de mate van het mogelijke moet toelaten te vermijden dat bij onvoorzien vroegtijdig overlijden van één van hen, of van beiden, A en B elk afzonderlijk de vrije beschikking krijgen over een omvangrijk vermogen. Men heeft het in dit verband soms over (de schrik voor) het ‘Ferrari-syndroom’: onverwacht een groot vermogen ontvangen leidt al te vaak tot onbezonnen gedrag. Aanvragers zijn het er allen over eens dat het aangewezen is om proactief oplossingen te zoeken om dit mogelijk probleem te vermijden.

Na afweging van de verschillende mogelijkheden werd door alle aanvragers geopteerd voor de burgerlijke maatschap als het meest geschikte vehikel om één en ander te realiseren – een ‘familiale beleggingsclub’.

X en Y zijn er voorts van overtuigd dat de betrokkenheid van de kinderen des te groter is naarmate zij – via voorafgaande (onrechtstreekse) schenking, via bankoverboeking – mee eigenaar worden van het betreffende vermogen.

8.2.3 Statuten van de burgerlijke maatschap

De inhoud van de statuten zou volstrekt identiek zijn als uiteengezet onder randnummer 7.1.3.

9. Het eindresultaat van de scenario’s uiteengezet in de randnummers 7 en 8 is op het vlak van de maatschap identiek. Niettemin geniet het scenario uiteengezet onder randnummer 7 (oprichting van de burgerlijke maatschap gevolgd door notariële schenking van deelgerechtigdheden van de maatschap) bij de aanvragers de voorkeur op het scenario uiteengezet onder randnummer 8 (onrechtstreekse schenking van liquiditeiten en effecten gevolgd door oprichting van de burgerlijke maatschap), voornamelijk omdat een notariële akte meer bewijskracht heeft dan een onderhands geschrift (zoals een ‘pacte adjoint’) en omdat enkel een notariële akte de mogelijkheid geeft om aan de schenking een beding van fideï-commis de residuo te koppelen.

III. Motivering van de aanvraag

III. A Oprichting van de burgerlijke maatschap gevolgd door notariële schenking van deelbewijzen

Artikel 2.7.1.0.5 VCF

10. Artikel 2.7.1.0.5 VCF bepaalt dat de goederen waarover de erflater kosteloos beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen werd aan de schenkbelasting.

Behoudens wanneer de schenking wordt opgenomen in een Belgische notariële akte, is voor roerende goederen de betaling van de schenkbelasting een mogelijkheid waarvoor door de betrokken partijen al dan niet kan worden geopteerd. Er is met andere woorden voor roerende goederen geen verplichting om tot betaling van de schenkbelasting over te gaan, althans in die gevallen waarin de schenking niet wordt opgenomen in een Belgische notariële akte.

De fiscale wetgeving verbindt wel een ‘sanctie’ aan de keuze om niet tot onderwerping aan de schenkbelasting over te gaan. Inzonderheid zullen de geschonken goederen nog onderworpen worden aan de erfbelasting, althans indien de schenker overlijdt binnen de drie jaar volgend op de schenking.

In casu zou de schenking verleden worden voor Nederlands notaris, zonder aanbieding ter registratie ervan (noch neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris) en derhalve zonder betaling van de schenkbelasting.

De aanvragers verzoeken bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.5 VCF als dusdanig niet zal kunnen worden toegepast, wat elk van de schenkers betreft ten belope van de helft, indien de betrokken schenker nog minstens drie jaar in leven blijft na datum van de schenking.

11. Zelfs wanneer de schenking initieel niet aan de schenkbelasting wordt onderworpen, behoudt de schenker de mogelijkheid om dat naderhand alsnog te doen. In de praktijk wordt van die mogelijkheid vaak gebruik gemaakt wanneer een overlijden van de schenker binnen de periode van drie jaar na de schenking nakend is of minstens gevreesd wordt.

Artikel 2.7.1.0.5 VCF sluit uitdrukkelijk de heffing van de erfbelasting uit indien de bevoordeling onderworpen werd aan de schenkbelasting. Niet de effectieve betaling van de schenkbelasting is het relevante feit, wel de aanbieding ter registratie (of de neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris) die de schenkbelasting opvorderbaar maakt.

De aanvragers verzoeken bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.5 VCF als dusdanig niet zal kunnen worden toegepast, ook niet bij overlijden van één of beide schenkers binnen de periode van drie jaar na de schenking, indien de schenking vóór het overlijden, via aanbieding ter registratie (of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris), zou worden onderworpen aan de schenkbelasting.

Artikel 2.7.1.0.5 VCF in combinatie met de algemene anti-misbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.5 VCF beoogt niet aan de schenkbelasting onderworpen schenkingen van roerende goederen die ‘kort vóór het overlijden’ plaatsvonden, alsnog te belasten met erfbelasting. De wetgever heeft de uitdrukkelijke keuze gemaakt om “kort vóór het overlijden” te omschrijven als: “gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden”.

De doelstelling van artikel 2.7.1.0.5 VCF wordt dan ook niet ‘gefrustreerd’ wanneer de persoon die een niet aan de schenkbelasting onderworpen schenking van roerende goederen verricht, na de schenking vervolgens nog minstens drie jaar in leven blijft. Anders gezegd, een niet aan de schenkbelasting onderworpen schenking van roerende goederen gaat niet in tegen artikel 2.7.1.0.5 VCF wanneer de schenker niet binnen de drie jaar na de schenking overlijdt.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF laat als dusdanig niet toe om een andere, inzonderheid langere periode in de plaats te stellen van de vermelde periode van drie jaar.

De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.5 VCF niet zal kunnen worden toegepast, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, wat elk van de schenkers betreft ten belope van de helft, indien de betrokken schenker nog minstens drie jaar in leven blijft na datum van de schenking.

13. Artikel 2.7.1.0.5 VCF beoogt enkel schenkingen die niet aan de schenkbelasting werden onderworpen alsnog te belasten met erfbelasting, mits zij ‘kort vóór het overlijden’, dit is binnen een periode van drie jaar, verricht werden.

De doelstelling van artikel 2.7.1.0.5 VCF wordt dan ook niet ‘gefrustreerd’ wanneer, zelfs bij overlijden vóór het verstrijken van de driejaarsperiode, de schenking vóór het overlijden via aanbieding ter registratie (of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris) aan de schenkbelasting werd onderworpen. Het is daarbij irrelevant of deze onderwerping aan de schenkbelasting meteen bij of na de schenking verricht werd, dan wel na verloop van tijd.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF laat als dusdanig niet toe om de onderwerping aan de schenkbelasting te negeren, ook niet wanneer zij pas na verloop van tijd zou verricht worden, en zelfs niet wanneer zij vlak vóór het overlijden van de schenker – per hypothese binnen de driejaarsperiode – zou verricht worden.

De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.5 VCF niet zal kunnen worden toegepast, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, indien de schenking vóór het overlijden, via aanbieding ter registratie (of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris), zou worden onderworpen aan de schenkbelasting.

Artikel 2.7.1.0.7 VCF

14. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen die juridisch gezien niet meer tot de nalatenschap van de erflater behoren, alsnog aan de heffing van de erfbelasting te onderwerpen, en dit ongeacht of zij bij overlijden van de erflater al dan niet reeds sedert méér dan drie jaar geen deel (meer) uitmaken van zijn vermogen. Zowel sommige ‘gesplitste’ aankopen als sommige ‘gesplitste’ inschrijvingen worden geviseerd. Met “gesplitst” wordt steeds bedoeld dat de erflater bij zijn overlijden nog enkel vruchtgebruiker was, terwijl de blote eigendom aan een kwalificerende derde toebehoorde, al dan niet sedert méér dan drie jaar.

Is artikel 2.7.1.0.7 VCF principieel van toepassing, dan kan heffing van de erfbelasting alsnog worden vermeden door aan te tonen dat er geen sprake was van een bedekte bevoordeling.

De schenking door X en Y zal worden verricht in volle eigendom, waardoor van een ‘gesplitste’ inschrijving in vruchtgebruik en blote eigendom (en uiteraard ook van een ‘gesplitste’ aankoop in vruchtgebruik en blote eigendom) geen sprake is.

De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.7 VCF als dusdanig niet zal kunnen worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

Artikel 2.7.1.0.7 VCF in combinatie met de algemene anti-misbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF

15. De aanvragers zijn van mening dat de voorgenomen verrichting ook niet middels een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.7 en 3.17.0.0.2 VCF aan erfbelasting kan worden onderworpen.

De algemene anti-misbruikbepaling kan enkel worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van de fiscale wetgeving, de simulatieleer en de bijzondere fiscale misbruikbepalingen (de fictiebepalingen vervat in de artikelen 2.7.1.0.3 en volgende VCF) geen oplossing meer kunnen bieden. Het Grondwettelijk Hof heeft, in haar arrest van 30 oktober 2013, geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de fiscale wetgeving tegen te gaan. Eén en ander noopt, naar de mening van de aanvragers, tot een mate van ‘terughoudendheid’ bij een gecombineerde toepassing van een specifieke en de algemene anti-misbruikbepaling.

In de akte schenking voor Nederlands notaris zal worden voorzien in het recht voor de schenkers op een levenslange periodieke rente. Het recht op deze rente is echter geenszins gelijk te stellen met een vruchtgebruik, om diverse redenen:

  • middels de rente beschikken de schenkers over een persoonlijk vorderingsrecht jegens de begiftigden, en niet over een (op juridisch vlak meer solide) zakenrechtelijk recht van vruchtgebruik op de geschonken vermogensbestanddelen;
  • het recht op de rente zal een vast (weliswaar indexeerbaar) bedrag betreffen, terwijl een recht van vruchtgebruik per definitie variabele inkomsten zou opleveren;
  • is er in het kader van een vruchtgebruik een (minstens om fiscale redenen) verplichte opname door de vruchtgebruiker van de burgerlijke vruchten (zie ook punt B van het Vlabel-Standpunt nummer 15004), dan zal het recht op de rente optioneel (‘op verzoek’) geformuleerd worden, met verval van de niet-opgevraagde rentebetalingen één jaar na de opeisbaarheid.

Overigens heeft ook Vlabel zelf reeds eerder geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing is, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, wanneer er geen ‘gesplitste’ inschrijving voor het vruchtgebruik en de blote eigendom bestaat (zie bv. de Vlabel-Voorafgaande beslissing nummer 17055), of nog, wanneer de rente een vaste rente is en het bedrag ervan niet zo geformuleerd wordt dat de rente de facto gelijkstaat met een vruchtgebruik – wat in casu geenszins het geval is.
De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.7 VCF niet zal kunnen worden toegepast, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, op de voorgenomen verrichting.

Artikel 2.7.1.0.9 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.9 VCF viseert verrichtingen onder bezwarende titel, waarbij de erflater een goed aan één van zijn erfgenamen, legatarissen, begiftigden (of aan een tussenpersoon) heeft afgestaan, en zich het vruchtgebruik of om het even welk ander levenslang recht heeft voorbehouden. Artikel 2.7.1.0.9 VCF beoogt overeenkomsten die in het vooruitzicht van het overlijden van de schenker werden gedaan onder het mom van een overeenkomst onder bezwarende titel (in principe niet belastbaar met erfbelasting), alsnog te belasten met erfbelasting door ze te ‘ontmaskeren’ als een overeenkomst onder kosteloze titel.

Opdat artikel 2.7.1.0.9 VCF zou kunnen worden toegepast, dient een overeenkomst onder bezwarende titel voor te liggen. Inzonderheid dient het te gaan om een rechtshandeling onder kosteloze titel die bewust ten onrechte als een rechtshandeling onder bezwarende titel wordt gekwalificeerd.
Volgens de aanvragers is het niet mogelijk om artikel 2.7.1.0.9 VCF toe te passen wanneer, zoals in casu, aan de rechtshandeling openlijk de kwalificatie ‘schenking’ wordt gegeven. Evenmin kan ingevolge de openlijke kwalificatie als schenking sprake zijn van een bedekte bevoordeling.

Indien zou geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.9 VCF principieel toch toepassing zou kunnen vinden ondanks de openlijke kwalificatie als schenking, bevestigen de aanvragers dat de voorgenomen verrichting overduidelijk wel degelijk een overeenkomst onder kosteloze titel is, en niet onder bezwarende titel, waardoor een toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF alsnog niet mogelijk is. Een overeenkomst onder bezwarende titel is een overeenkomst met wederzijds gelijkwaardige of minstens gelijkwaardig geachte tegenprestaties. Gaat een vermogensbestanddeel over van één vermogen (dat van de ouders) naar een ander (dat van de kinderen) zonder gelijkwaardige of gelijkwaardig geachte tegenprestatie, dan is niet langer sprake van een overeenkomst onder bezwarende titel – en al zeker niet wanneer zij ook openlijk de kwalificatie krijgt van een overeenkomst onder kosteloze titel (schenking).
X en Y hebben de bedoeling om hun kinderen A en B te begiftigen. Zij beogen geenszins een gelijkwaardige of gelijkwaardig geachte tegenprestatie te ontvangen.
Weliswaar wensen zij aan de schenking het recht op een periodieke levenslange rente te koppelen. Deze rente is echter onder geen beding van aard om aan de verrichting haar kosteloos karakter te ontnemen. Dat blijkt minstens uit de volgende elementen:

  • het aanvangsbedrag van de rente, uitgedrukt in een percentage (maximum 1,50% op jaarbasis), is dermate klein dat de rente in normale omstandigheden gemakkelijk moet kunnen worden voldaan uit louter het rendement op het vermogen, dus zonder het kapitaal zelf te moeten aanspreken;
  • dit is des te meer het geval nu X en Y niet de bedoeling hebben om de rente consequent jaarlijks (geheel of gedeeltelijk) op te vragen; het recht op de rente is voor hen veeleer een ‘vangnet’ voor het geval er tijdelijk een financiële nood zou zijn;
  • maar zelfs als de rente consequent jaarlijks volledig zou worden opgevraagd én het rendement op lange termijn bovendien niet voldoende groot zou zijn om er de rente uit te kunnen betalen, dan nog kan de rente, gelet op de levensverwachting van de schenkers (63 respectievelijk 64 jaar oud), het te schenken kapitaal in normale omstandigheden onmogelijk helemaal, of zelfs maar voor de helft, uithollen;
  • louter zekerheidshalve zal niettemin worden voorzien dat het totaal bedrag van alle effectieve rentebetalingen hoe dan ook nooit hoger zal kunnen zijn dan 50% (vijftig procent) van de waarde van de schenking op datum van de schenking.

Bovendien zal worden voorzien dat de begiftigden nooit hun ‘eigen’ vermogen (bedoeld wordt: het vermogen dat zij bezitten buiten de maatschap om) zullen moeten aanspreken om de rente – als ze al zal worden opgevraagd – te voldoen.
Gelet op één en ander, ligt overduidelijk een overeenkomst voor waarbij de kinderen A en B niets te verliezen, alleen maar te winnen hebben. Zij kunnen nooit verliezen door de schenking te aanvaarden. Bijgevolg ligt geen overeenkomst onder het bezwarende titel voor, waardoor artikel 2.7.1.0.9 VCF als dusdanig niet zal kunnen worden toegepast. De aanvragers verzoeken dan ook dit bevestigd te zien.

Artikel 2.7.1.0.9 VCF in combinatie met de algemene anti-misbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF

17. Net zoals werd geargumenteerd onder randnummer 15, ligt een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.9 en 3.17.0.0.2 VCF niet voor de hand. De algemene anti-misbruikbepaling laat in elk geval niet toe om een verrichting waarvan, naar de mening van de aanvragers, overduidelijk werd aangetoond dat zij geen overeenkomst onder bezwarende titel is, alsnog te kwalificeren als een overeenkomst onder bezwarende titel om ze aldus toch onder de toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF te brengen.
De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.9 VCF niet zal kunnen worden toegepast op de voorgenomen verrichting, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

18. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft verricht onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker, met het oog op de heffing van het successierecht als legaten worden beschouwd.

De deelbewijzen in het vermogen van de op te richten burgerlijke maatschap zullen onmiddellijk in volle eigendom worden overgedragen. De schenking van deze deelbewijzen zal niet gekoppeld worden aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers of van één van hen. Hoogstens zal in de schenking in de context van het beding van fideï-commis de residuo een opschortende termijn of voorwaarde vervat liggen – een opschortende voorwaarde naar de mening van de aanvragers – doch deze opschortende voorwaarde of termijn is gekoppeld aan het overlijden van een begiftigde (de ‘bezwaarde’ in de context van het beding van fideï-commis de residuo), niet aan het overlijden van de schenkers of van één van hen.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan naar de mening van de aanvragers dan ook niet als dusdanig worden toegepast op de voorgenomen verrichting. De aanvragers verzoeken dan ook dit bevestigd te zien.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF in combinatie met de algemene anti-misbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF

19. Net zoals werd geargumenteerd onder randnummer 15, ligt een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3, 3° en 3.17.0.0.2 VCF niet voor de hand.

De deelbewijzen in het vermogen van de op te richten burgerlijke maatschap zullen onmiddellijk worden overgedragen. Eenmaal de schenking zal zijn verricht, zullen de schenkers op geen enkele wijze nog de bevoegdheid hebben om te beschikken over het voorwerp van de schenking (deelbewijzen in het maatschapsvermogen). De enigen die nog over deze deelbewijzen zullen kunnen beschikken, weliswaar onder de voorwaarden voorzien in de statuten en in de schenkingsakte, zijn de begiftigden.

De deelbewijzen in het vermogen van de maatschap mogen niet worden gelijkgesteld met de bestanddelen die deel uitmaken van het maatschapsvermogen (diverse liquiditeiten en effecten, samen een beleggingsportefeuille vormend). Als beheerders van de maatschap zullen X en Y deze beleggingsportefeuille kunnen beheren, en in die context dan ook beheersdaden kunnen stellen (zoals het aan- en verkopen van effecten), maar de bevoegdheid om als beheerders van de maatschap deze beheersdaden te stellen verleent hen geenszins de bevoegdheid om te beschikken over het voorwerp van de schenking, met name deelbewijzen in het vermogen van de maatschap.

Bovendien stellen de beheerders van de maatschap hun beheersdaden steeds in naam en voor rekening van de vennoten van de maatschap, zijnde, uiteindelijk, A en B ten belope van 98% van de deelbewijzen.

Alleen al om die redenen moet een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3, 3° en 3.17.0.0.2 VCF, naar de mening van de aanvragers, a priori worden uitgesloten.

In elk geval is het zo, zoals eerder vermeld, dat de schenking niet wordt verricht onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers of van één van hen. Voorts is het zo dat de duurtijd van de maatschap principieel zal verstrijken op 31 december 2030. Dit is een termijn van ongeveer twaalf jaar, wat ruimschoots minder is dan de levensverwachting van de schenkers.

Weliswaar wordt in de statuten in een mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van de maatschapsduur voorzien. Zie artikel 3 van de ontwerp-statuten van de maatschap:
“De Maatschap bestaat sinds haar oprichting op [datum] 2018, voor een bepaalde duur die, behoudens verlenging zoals hierna bepaald, zal verstrijken op 31 december 2030. Vervolgens zal de duurtijd van de Maatschap stilzwijgend worden verlengd met één of meer periodes van 3 (drie) jaar.
Elke Vennoot heeft het recht om bij het verstrijken van de, desgevallend verlengde, duurtijd van de Maatschap, zelfs zonder akkoord van de overige Vennoten, uit de Maatschap te treden, mits opzegging van de maatschapsovereenkomst ten vroegste 2 (twee) en uiterlijk 1 (één) jaar vóór het verstrijken van de lopende periode, bijgevolg ten vroegste op 31 december 2030 mits opzegging van de maatschapsovereenkomst ten vroegste op 1 januari 2029 en uiterlijk op 31 december 2029.”.

Bijgevolg is het in de praktijk wel mogelijk dat de maatschap nog zal bestaan bij het overlijden van X en Y, of van de langstlevende van hen, voornamelijk in twee omstandigheden:
(i) X en Y overlijden beiden uiterlijk 31 december 2030.
(ii) De vennoten nemen bij het verstrijken van een lopende periode – zie artikel 3 van de ontwerp-statuten – niet het initiatief om uit de maatschap te treden, wat tot stilzwijgende verlenging van de duurtijd zal leiden. Aldus kan niet worden uitgesloten dat de maatschap nog bestaat, bijvoorbeeld, op 31 december 2025, of nog, bij overlijden van X en Y, of van de langstlevende van hen, na 31 december 2030. Dit is dan echter een vrije keuze van de vennoten van de maatschap, of van sommige onder hen.

Gelet op de beperkte duurtijd van de maatschap en de mogelijkheid voor de vennoten tot periodieke uittreding zoals uiteengezet in artikel 3 van de ontwerp-statuten, moet een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3, 3° en 3.17.0.0.2 VCF, naar de mening van de aanvragers, in casu a fortiori worden uitgesloten.

De aanvragers verzoeken dan ook bevestigd te zien dat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet zal kunnen worden toegepast op de voorgenomen verrichting, ook niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, en dit zelfs niet indien de maatschap bij overlijden van de schenkers (vóór, op of na 31 december 2030) nog zou bestaan.

Enige andere bepaling, al dan niet in combinatie met de algemene anti-misbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF

20. De aanvragers verzoeken tot slot bevestigd te zien dat ook geen enkele andere bepaling, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, zal kunnen worden toegepast op de voorgenomen verrichting, op grond waarvan bij overlijden van de schenkers, of van één van hen, erfbelasting zou verschuldigd zijn.

Aanwezigheid van niet-fiscale motieven

21. De aanvragers stellen dat er (voldoende relevante) niet-fiscale motieven zijn om de voorgenomen verrichtingen te stellen, voor het geval de Vlaamse Belastingdienst van oordeel zou zijn dat zij fiscaal misbruik kan inroepen om bij overlijden van X en/of Y alsnog tot de heffing van erfbelasting over te gaan op het voorwerp van de voorgenomen schenking.

Onder randnummer 7.1.2 hebben de aanvragers hun intentie, hun naar hun mening voldoende relevante niet-fiscale motieven uiteengezet. Deze motieven worden hierna hernomen.
X en Y wensen hun kinderen A en B stapsgewijze bekend en vertrouwd te maken, in een passend kader, met het bezit en het beheer van een omvangrijk belegd roerend vermogen (gelden en effecten). Zij menen, en A en B zijn het ermee eens, dat daartoe een tijdshorizon van minstens zo’n 10 jaar nodig is.
X en Y wensen tevens een structuur te creëren die in de mate van het mogelijke moet toelaten te vermijden dat bij onvoorzien vroegtijdig overlijden van één van hen, of van beiden, A en B elk afzonderlijk de vrije beschikking krijgen over een omvangrijk vermogen. Men heeft het in dit verband soms over (de schrik voor) het ‘Ferrari-syndroom’: onverwacht een groot vermogen ontvangen leidt al te vaak tot onbezonnen gedrag. Aanvragers zijn het er allen over eens dat het aangewezen is om proactief oplossingen te zoeken om dit mogelijk probleem te vermijden.
Na afweging van de verschillende mogelijkheden werd door alle aanvragers geopteerd voor de burgerlijke maatschap als het meest geschikte vehikel om één en ander te realiseren – een ‘familiale beleggingsclub’.
X en Y zijn er voorts van overtuigd dat de betrokkenheid van de kinderen des te groter is naarmate zij – via schenking van deelgerechtigdheden in het vermogen van de maatschap – mee eigenaar worden van het betreffende vermogen.

22. Naar de mening van de aanvragers mag de keuze voor een Nederlands notaris als dusdanig geen element zijn in de beoordeling door Vlabel of zij fiscaal misbruik kan inroepen, om bij overlijden van X en/of Y alsnog tot de heffing van erfbelasting over te gaan op het voorwerp van de voorgenomen schenking. De fiscale wetgeving laat immers zonder enige twijfel de optie open om hetzij te opteren voor een belaste schenking (voor Belgisch notaris) dan wel voor een onbelaste schenking (onder andere voor Nederlands notaris) – in het laatste geval weliswaar met het risico van overlijden binnen een periode van drie jaar.

III. B (Onrechtstreekse) schenking, via bankoverboeking, van liquiditeiten en effecten gevolgd door de oprichting van de burgerlijke maatschap

Motivering

23. Voor het geval het antwoord op minstens één van de sub randnummer 1 vermelde vragen niet bevestigend zou zijn, met andere woorden, voor het geval zou geoordeeld worden dat er uit hoofde van minstens één van de sub randnummer 1 vermelde gronden wél erfbelasting zou verschuldigd zijn, en enkel en alleen dan, strekt de aanvraag ertoe de bevestiging te krijgen dat de onrechtstreekse schenking, via bankoverboeking, door X en Y aan hun kinderen A en B, van liquiditeiten en diverse effecten, in combinatie met de daaropvolgende inbreng, door A en B, van deze liquiditeiten en effecten in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap waarin ook X en Y zullen participeren, bij overlijden van X en Y niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 (drie) jaar overleven na datum van de schenking;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zelfs bij overlijden van één of beide schenkers binnen een periode van 3 (drie) jaar na datum van de schenking, althans indien vóór het overlijden werd overgegaan tot aanbieding ter registratie of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

telkenmale al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

De aanvragers verzoeken dit bevestigd te zien. De motieven die zij daartoe aanvoeren zijn, mutatis mutandis, dezelfde motieven als deze aangevoerd onder de randnummers 10 tot en met 20, met dien verstande dat enige verwijzing naar een beding van fideï-commis de residuo in deze achterwege blijft, en dat in deze de schenking ‘onrechtstreeks’ zou plaatsvinden, en dus niet notarieel, voor Nederlands notaris.
Er wordt voorts benadrukt dat A en B de inbreng in de maatschap van de hun eerder geschonken tegoeden volledig uit eigen vrije wil zouden verrichten. Deze inbreng zou niet als een modaliteit van de schenking door X en Y worden afgedwongen.

Aanwezigheid van niet-fiscale motieven

24. De aanvragers stellen dat er (voldoende relevante) niet-fiscale motieven zijn om de voorgenomen verrichtingen te stellen, voor het geval de Vlaamse Belastingdienst van oordeel zou zijn dat zij fiscaal misbruik kan inroepen om bij overlijden van X en/of Y alsnog tot de heffing van erfbelasting over te gaan.

Onder randnummer 8.2.2 hebben de aanvragers hun intentie, hun naar hun mening voldoende relevante niet-fiscale motieven uiteengezet. Deze motieven worden hierna hernomen.

X en Y wensen hun kinderen A en B stapsgewijze bekend en vertrouwd te maken, in een passend kader, met in het bezit en het beheer van een omvangrijk belegd roerend vermogen (gelden en effecten). Zij menen, en A en B zijn het ermee eens, dat daartoe een tijdshorizon van minstens zo’n 10 jaar nodig is.

X en Y wensen tevens een structuur te creëren die in de mate van het mogelijke moet toelaten te vermijden dat bij onvoorzien vroegtijdig overlijden van één van hen, of van beiden, A en B elk afzonderlijk de vrije beschikking krijgen over een omvangrijk vermogen. Men heeft het in dit verband soms over (de schrik voor) het ‘Ferrari-syndroom’: onverwacht een groot vermogen ontvangen leidt al te vaak tot onbezonnen gedrag. Aanvragers zijn het er allen over eens dat het aangewezen is om proactief oplossingen te zoeken om dit mogelijk probleem te vermijden.

Na afweging van de verschillende mogelijkheden werd door alle aanvragers geopteerd voor de burgerlijke maatschap als het meest geschikte vehikel om één en ander te realiseren – een ‘familiale beleggingsclub’.

X en Y zijn er voorts van overtuigd dat de betrokkenheid van de kinderen des te groter is naarmate zij – via voorafgaande (onrechtstreekse) schenking, via bankoverboeking – mee eigenaar worden van het betreffende vermogen.

25. Naar de mening van de aanvragers mag de keuze voor een (onrechtstreekse) schenking via bankoverboeking als dusdanig geen element zijn in de beoordeling door Vlabel of zij fiscaal misbruik kan inroepen, om bij overlijden van X en/of Y alsnog tot de heffing van erfbelasting over te gaan op het voorwerp van de voorgenomen schenking. De fiscale wetgeving laat immers zonder enige twijfel de optie open om hetzij te opteren voor een belaste schenking (voor Belgisch notaris) dan wel voor een onbelaste schenking (onder andere een onrechtstreekse schenking) – in het laatste geval weliswaar met het risico van overlijden binnen een periode van drie jaar.

BESLUIT

26. Gelet op het voorgaande menen de aanvragers dat de inbreng, door de aanvragers, van liquiditeiten en diverse effecten in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap, in combinatie met de daaropvolgende schenking, door X en Y aan A en aan B, van deelgerechtigdheden in het vermogen van deze maatschap via akte te verlijden voor Nederlands notaris, bij overlijden van X en van Y niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 (drie) jaar overleven na datum van de schenking;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zelfs bij overlijden van één of beide schenkers binnen een periode van 3 (drie) jaar na datum van de schenking, althans indien vóór het overlijden werd overgegaan tot aanbieding ter registratie of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

telkenmale al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

27. Evenzeer – doch wat onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing betreft, slechts in ondergeschikte orde – menen de aanvragers dat de onrechtstreekse schenking, via bankoverboeking, door X en Y aan A en aan B, van liquiditeiten en diverse effecten, in combinatie met de daaropvolgende de inbreng, door A en B, van deze liquiditeiten en effecten in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap waarin ook X en Y zullen participeren, bij overlijden van X en van Y niet aan erfbelasting zal worden onderworpen:

  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, althans indien de schenkers nog minstens 3 (drie) jaar overleven na datum van de schenking;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zelfs bij overlijden van één of beide schenkers binnen een periode van 3 (drie) jaar na datum van de schenking, althans indien vóór het overlijden werd overgegaan tot aanbieding ter registratie of neerlegging onder de minuten van een Belgisch notaris;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF;
  • op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • op grond van enige andere bepaling;

telkenmale al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

28. De aanvragers verzoeken om gehoord te kunnen worden en/of nadere toelichting te kunnen verschaffen omtrent onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing, voor het geval Vlabel dit nuttig of nodig zou achten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

Bij toepassing van artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF kan enkel een beslissing worden afgeleverd over de genoemde artikelen 2.7.1.0.5, 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.9 en 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

IV. A Oprichting van de burgerlijke maatschap gevolgd door notariële schenking van deelbewijzen

1) Mogelijke toepassing artikel 2.7.1.0.5 VCF

Artikel 2.7.1.0.5 VCF luidt als volgt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

Artikel 2.7.1.0.5 VCF treft bevoordelingen van roerende goederen die de erflater in de “verdachte periode” van drie jaar voor zijn overlijden gedaan heeft. De bevoordelingen die, voor het overlijden van de schenker, niet onderworpen zijn geweest aan de schenkbelasting of het schenkingsrecht, vallen onder de toepassing van voormeld artikel.

Indien elk van de schenkers nog minstens drie jaar in leven blijft na de datum van de schenkingsakte, vindt artikel 2.7.1.0.5 VCF geen toepassing. Deze driejarige termijn wordt berekend van dag tot dag.

In geval van overlijden van één of beide schenkers binnen de verdachte periode van drie jaar kan de toepassing van artikel 2.7.1.0.5, §1 VCF enkel vermeden worden indien de Nederlandse schenkingsakte ter registratie is aangeboden vóór het overlijden. Op dat ogenblik is de schenking immers aan de schenkbelasting onderworpen.

Van zodra de Nederlandse schenkingsakte is neergelegd onder de minuten van een Belgische notaris uiterlijk vóór het overlijden van de schenker, volgt daarop de heffing van de schenkbelasting, zodat er geen toepassing wordt gemaakt van art. 2.7.1.0.5 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF

Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

Aanvragers verklaren dat de schenking door X en Y aan A en B zal worden verricht in volle eigendom. Aangezien er met betrekking tot de betrokken liquiditeiten en effecten geen gesplitste inschrijving bestaat voor het vruchtgebruik en de blote eigendom, is artikel 2.7.1.0.7 VCF in casu niet van toepassing.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF

Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

Uit de voorgelegde modaliteiten van de schenking blijkt dat de last tot uitbetaling van een levenslange periodieke rente wordt beperkt tot 50% van de waarde van de schenking op datum van de schenking.
Hiermee wordt beoogd dat inzake de schenking zelf de last niet zo hoog gaat oplopen dat het in feite geen schenking meer is waardoor er zich een herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zou opdringen.
Gelet op de modaliteiten van de schenking aanvaardt Vlabel dat de last de schenking zelf niet kan uitputten, zodat er geen herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zal gebeuren.
Bijgevolg is artikel 2.7.1.0.9 VCF niet van toepassing op de schenking van de deelbewijzen aan de zonen.

4) Mogelijke toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3,3° en 3.17.0.0.2 VCF

De artikel 2.7.1.0.3, 3° en 3.17.0.0.2 VCF luiden als volgt:

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

Artikel 3.17.0.0.2 VCF:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

In casu is de duur van de maatschap niet gebonden aan het overlijden van de schenkers, zodat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet kan worden toegepast.

IV. B (Onrechtstreekse) schenking, via bankoverboeking, van liquiditeiten en effecten gevolgd door de oprichting van de burgerlijke maatschap

De voorgestelde gecombineerde constructie, waarbij eerst een onrechtstreekse schenking plaatsvindt van liquiditeiten en effecten gevolgd door de inbreng van deze goederen in een nieuw op te richten burgerlijke maatschap waarin ook X en Y zullen participeren, sorteert hetzelfde fiscale effect als omschreven onder punt IV. A.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.