Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18026 - Verkoop delen, wijziging statuten maatschap en modaliteiten schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 18026 - Verkoop delen, wijziging statuten maatschap en modaliteiten schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
18026
Datum beslissing
25 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers menen dat er op heden, vóór het stellen van de hieronder beschreven voorgenomen verrichtingen, geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van art. 2.7.1.0.7 VCF, art. 2.7.1.0.9 VCF en/of art. 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van enig ander artikel, bij het overlijden van de schenkers op de waarde van de op 9 december 2014 bij Nederlandse schenkingsaktes geschonken vermogensbestanddelen, dan wel op hetgeen reeds in de plaats is gekomen en nog in de plaats zal komen van de geschonken goederen.

2. De aanvragers wensen evenwel zekerheid te bekomen en zullen de hierna onder II. beschreven aanpassingen/verduidelijkingen (in de lijn met hetgeen werd bevestigd in de Voorafgaande Beslissing met nr. 17019 dd. 21 juni 2017) doen aan de statuten van “de burgerlijke maatschap” en aan de schenkingsaktes d.d. xx.xx.2014.

3. De aanvraag strekt ertoe te bevestigen dat er alleszins ná de voorgenomen verrichtingen geen erfbelasting meer zal zijn verschuldigd:
Op grond van art. 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 1)?
Op grond van art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 2)?
Op grond van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 3)?
Op het erfrechtelijk vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot/echtgenote kan verkrijgen middels inbreng van de geschonken goederen (vraag 4)?
Op grond van eender welke andere bepaling?

4. Daarnaast wensen aanvragers te horen bevestigen dat:

  • het stellen van de voorgenomen verrichtingen geen aanleiding geeft tot een nieuwe heffing ten aanzien van het voorwerp van de reeds eerder geregistreerde schenking (vraag 5)?
  • er bij de registratie van de akte inzake bevestiging schenking en wijziging/interpretatie van de modaliteiten 3% schenkbelasting zal zijn verschuldigd en geen schenkbelasting aan progressieve tarieven zoals van toepassing op schenkingen van onroerend goed (ten belope van het gedeelte van het onroerend goed) (vraag 6)?

bij de verkoop van de vier delen van de burgerlijke maatschap (die een onroerend goed aanhoudt) het evenredig verkooprecht zal worden berekend op 4 / 11.212sten van de verkoopwaarde van het aangehouden onroerend goed (vraag 7)?

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

6. De heer X, van Belgische nationaliteit, […], gehuwd met mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, […], gehuwd onder het stelsel van algehele gemeenschap ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1983, gewijzigd bij akte van xx.xx. 2007 verleden voor notaris […]. Zij wonen samen te […].

7. De heer X en mevrouw Y hebben drie kinderen en zes kleinkinderen:

7.1. De heer “zoon1” […], gehuwd met […];
Hij heeft zelf twee kinderen, […];

7.2. Mevrouw ”de dochter” […], gehuwd met […];
Zij heeft zelf drie kinderen, […];

7.3. De heer “zoon2” […], gehuwd met […].
Hij heeft zelf 1 dochter, […].

8. Overige betrokken partijen:

8.1. De “NV A”, […];

8.2. De “BVBA T”, […];

8.3. De “NV P”, […];

8.4. De “BVBA H”, […];”

8.5. De “burgerlijke maatschap”.

II. B. Beschrijving van de verrichting(en)

II.B.1. Beschrijving van de reeds gedane verrichtingen

9. De heer X en mevrouw Y waren eigenaar van:

  • 450 aandelen van de “nv A”;
  • 1 aandeel van de “bvba T”;
  • 1 aandeel van de “nv P”;
  • 1 aandeel van de “bvba H”;
  • Een vordering in rekening-courant op de “nv P” ten belope van € […].

10. Op xx.xx. 2014 hebben de heer X en mevrouw Y in het kader van een vermogensplanning de burgerlijke maatschap opgericht, samen met hun drie kinderen.

11. In de burgerlijke maatschap werden volgende vermogensbestanddelen ingebracht in volle eigendom:
Door de heer X en mevrouw Y: 450 aandelen nv A – in ruil hiervoor verkregen zij 10.000 delen van de burgerlijke maatschap in volle eigendom (behorende tot hun gemeenschappelijk vermogen);
Door zoon 1: liquiditeiten ten belope van € […]– in ruil hiervoor verkreeg hij 1 deel van de burgerlijke maatschap in volle eigendom;
Door de dochter: liquiditeiten ten belope van € […] – in ruil hiervoor verkreeg zij 1 deel van de burgerlijke maatschap in volle eigendom;
Door zoon 2: liquiditeiten ten belope van € […] – in ruil hiervoor verkreeg hij 1 deel van de burgerlijke maatschap in volle eigendom.

12. Een kopie van de statuten van de burgerlijke maatschap wordt voorgelegd. In deze statuten werd onder meer het volgende bepaald:

Doel

Het doel is burgerlijk van aard, en behelst hetgeen volgt: in een familiale sfeer waarin wordt gestreefd naar samenwerking, continuïteit en het verstevigen van de familiale banden, het familiaal vermogen in stand te houden en te vergroten. In dit kader wordt gestreefd naar een continuïteit in de samenwerking tussen de vennoten. In dit kader zal de vennootschap het familiaal vermogen beheren als een goed huisvader. Aldus kan worden belegd in alle soorten roerend en onroerend vermogen, zowel in het binnenland als in het buitenland. Opbrengsten, hetzij in de vorm van periodieke inkomsten, hetzij ingevolge behaalde meerwaarden, volgen datzelfde doel en dienen conform hiermee belegd te worden. Te dien einde mag ook worden belegd in delen van een vennootschap met een industriële, handels- of andere activiteit. Eveneens kan worden belegd in een levensverzekering.
Met betrekking tot de ingebrachte en nog in te brengen vermogensbestanddelen, en met betrekking tot de vermogensbestanddelen waarin desgevallend zal worden herbelegd, mogen geen handelingen worden gesteld die de burgerlijke activiteit in het gedrang zullen brengen of zouden kunnen brengen. Meer bepaald zal de Maatschap als dusdanig zich onthouden van enige industriële, handels- of andere commerciële activiteit.
De Maatschap kan alle handelingen stellen die op welke wijze ook kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel, met uitdrukkelijke uitsluiting evenwel van handelingen als bedoeld in de Wetten en Koninklijke Besluiten op de financiële transacties en de financiële markten en over het vermogensbeheer en het beleggingsadvies.

Duur

Tot aan het overlijden van de langstlevende van de heer X en mevrouw Y.
De Maatschap blijft evenwel op voormelde datum toch verder bestaan indien de jongste van de actuele vennoten op dat ogenblik de leeftijd van 35 jaar nog niet heeft bereikt en totdat voormelde vennoot deze leeftijd heeft bereikt.

Overdraagbaarheid delen onder levenden

Vervreemdingsverbod tenzij unanieme, voorafgaande en schriftelijke toestemming van alle andere vennoten, inclusief de personen die gerechtigd zijn het stemrecht uit te oefenen voor de vennoten

Zaakvoerder

Statutaire aanstelling

De heer X of mevrouw Y of de langstlevende/bekwame van hen.
In de mate beiden niet in staat zijn om hun functie als zaakvoerder uit te oefenen (bv. omdat zij onder een rechterlijke beschermingsmaatregel zijn geplaatst) of indien de maatschap verder duurt na hun overlijden, wordt zoon 1 de opvolgende statutaire zaakvoerder.

Bevoegdheden

Aan de zaakvoerder wordt de meest ruime bevoegdheid gegeven met betrekking tot het bestuur en beheer van de Maatschap, de interne en externe vertegenwoordiging van de Maatschap en de beleggingsbeslissingen.
De zaakvoerder is exclusief, en met uitsluiting van alle andere vennoten, bevoegd om alle daden van beheer en alle daden van beschikking, in de ruimst mogelijke betekenis, te stellen met betrekking tot het ingebrachte en nog in te brengen vermogen, alsook met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in de plaats komen van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen door belegging, wederbelegging, zaakvervanging, alsook met betrekking tot alle toekomstige interesten, vruchten en opbrengsten, hoe ook genoemd, van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen en/of wat daarvoor in de plaats is gekomen, die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het doel van de Maatschap, daarbij optredend voor alle vennoten.
De zaakvoerder is onder meer (niet limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beheer te stellen:

  • het innen van interesten, opbrengsten en vruchten, met betrekking tot het vermogen;
  • het herbeleggen van roerende waarden, bekomen hetzij op de vervaldag, hetzij tussentijds;
  • het doorstorten van niet-gereserveerde interesten, opbrengsten en vruchten aan de vennoten;
  • het beslissen om de toekenning of de betaalbaarstelling van niet-gereserveerde interesten, opbrengsten en vruchten aan de vennoten al dan niet uit te stellen;
  • de bevoegdheid om welbepaalde taken toe te vertrouwen aan een derde-lasthebber;
  • de bevoegdheid om de vennoten in rechte te vertegenwoordigen;
  • openen van een rekening bij De Post, banken of andere kredietinstellingen in naam van de Maatschap.

De zaakvoerder is onder meer (niet limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beschikking te stellen:

  • het vervreemden of wederbeleggen van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
  • het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan alle delen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
  • het kopen, verkopen, verhuren of het ten bezwarende titel afstaan van het gebruik aan derden van de goederen behorende tot de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
  • het onderschrijven van kapitaal in een vennootschap met of zonder rechtspersoonlijkheid;
  • het wederbeleggen van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid in onroerende goederen.

De zaakvoerder is tevens exclusief bevoegd om de volgende daden met betrekking tot bepalen van het beleggingsprofiel te stellen:

  • een overeenkomst van “discretionair vermogensbeheer” en haar bijlagen af te sluiten alsook het toepasselijk “investeringsprofiel” en de eventuele modaliteiten en beperkingen te bepalen voor de betreffende overeenkomst;
  • een overeenkomst van “beleggingsadvies” en haar bijlagen af te sluiten alsook het toepasselijk “investeringsprofiel” en de eventuele modaliteiten en beperkingen te bepalen voor de betreffende overeenkomst. Dit bijzonder mandaat tot ondertekening van een overeenkomst van beleggingsadvies omvat eveneens de bevoegdheid tot het ontvangen van deze adviezen en tot het eventueel doorgeven van orders in financiële instrumenten waarover advies werd verleend;
  • in het kader van de dienst “Advies in financiële instrumenten” de geschiktheidstest uit te voeren en af te sluiten om het toepasselijk “investeringsprofiel” te bepalen voor de betreffende dienst. Dit bijzonder mandaat tot ondertekening en afsluiten van de geschiktheidstest voor de dienst “Advies in financiële instrumenten” omvat eveneens de bevoegdheid tot het ontvangen van deze adviezen en tot het eventueel doorgeven van orders in financiële instrumenten waarover advies werd verleend.

Meer in het algemeen kan de zaakvoerder het beleggingsprofiel, in de meest ruime zin, in het kader van de mifid-regeling, of eender welke andere regeling, bij bankinstellingen gaan bepalen.
De vennoten die niet werden benoemd als zaakvoerder kunnen geen daden van beheer, noch daden van beschikking stellen met betrekking tot de goederen die tot het vermogen van de Maatschap behoren.
De zaakvoerder kan, met behoud van zijn verantwoordelijkheid, werkzaamheden van administratieve aard geheel of gedeeltelijk laten uitvoeren door een door hem voor die bepaalde aangelegenheden aangestelde lasthebber, en dit al dan niet tegen vergoeding.
Indien de zaakvoerder beslist om de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid al dan niet gedeeltelijk te wederbeleggen in onroerende goederen, dan zullen de vennoten hieraan hun medewerking verlenen bij het verlijden van de notariële akte en desgevallend de zaakvoerder een authentieke volmacht verlenen teneinde de zaakvoerder in de mogelijkheid te stellen deze daad van beschikking, die tot zijn exclusieve bevoegdheid behoort, te kunnen stellen. In voorkomend geval dient, zowel in de eventuele volmacht als in de aankoopakte van het onroerend goed of onroerende goederen te worden bepaald dat de zaakvoerder de middelen van de Maatschap mag aanwenden ter aankoop van een onroerend goed, in naam en voor rekening van de vennoten in dezelfde verhouding als de alsdan geldende delenverhouding van de Maatschap.
Indien de zaakvoerder beslist het vermogen van de Maatschap geheel of gedeeltelijk te investeren in een levensverzekering, zullen alle rechten, en onder andere de persoonlijke rechten verbonden aan dit contract van levensverzekering, worden uitgeoefend door de (opvolgende) zaakvoerder in het uitsluitende belang van de Maatschap en de achterliggende vennoten van de Maatschap, en dit zolang de Maatschap blijft voortduren. Daartoe zal de (opvolgende) zaakvoerder, bij toepassing van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen voorzien in de nodige bijvoegsels bij het levensverzekeringscontract.
Indien er meerdere zaakvoerders zijn, beschikken zij enkel collectief en niet elk individueel over de volheid van bevoegdheid met betrekking tot het beheer, het bestuurd, de vertegenwoordiging en de beleggingsbeslissingen.
Bij wijze van uitzondering op hetgeen hierboven bepaald in artikel 8.2, geldt dat vanaf het ogenblik dat Partij 1 én Partij 2 geen statutair zaakvoerder meer zijn (dus vanaf het ogenblik dat geen van beiden nog het mandaat van statutair zaakvoerder van de Maatschap waarneemt), de volgende beslissingen niet langer door de zaakvoerder worden genomen, maar wel door een buitengewone algemene vergadering van de Maatschap die dient te beslissen op de wijze als voorzien in artikel 12:
Het vervreemden door de Maatschap van aandelen van de NV A, van de BVBA T, van de NV P en van de BVBA H of van aandelen van vennootschappen die in de toekomst met deze vennootschappen zullen worden gelinkt in die zin dat zij onder dezelfde controle zullen staan in de zin van artikel 5 van het Wetboek van Vennootschappen.
In aansluiting op het voorgaande geldt dat, bij wijze van uitzondering op hetgeen hierboven bepaald, vanaf het ogenblik dat Partij 1 én Partij 2 geen statutair zaakvoerder meer zijn (dus vanaf het ogenblik dat geen van beiden nog het mandaat van statutair zaakvoerder van de Maatschap waarneemt), de zaakvoerder zijn bevoegdheden aldus zal dienen uit te oefenen dat de volgende beslissingen niet zullen (kunnen) worden genomen, behoudens indien een buitengewone algemene vergadering van de Maatschap, die dient te beslissen op de wijze als voorzien in artikel 12, hiermee heeft ingestemd:
Het vervreemden door de NV A van aandelen van de BVBA T, van de NV P en van de BVBA H of van aandelen van vennootschappen die in de toekomst met deze vennootschappen zullen worden gelinkt in die zin dat zij onder dezelfde controle zullen staan in de zin van artikel 5 van het Wetboek van Vennootschappen;
Het vervreemden van de handelsfondsen van al de genoemde vennootschappen.

Algemene vergadering

Gewone algemene vergadering

Goedkeuring jaarrekening/winstuitkering of reservering
Gewone meerderheid van stemmen

Buitengewone algemene vergadering

Wijziging Statuten, onder meer ontbinding burgerlijke maatschap, vervanging statutaire zaakvoerder, kapitaalvermindering

Unanimiteit van alle vennoten

Ontbinding maatschap

Bij het bereiken van de bepaalde duur

Uittreding vennoten

Geen recht op uittreding behoudens akkoord van de statutaire zaakvoerders

13. Vervolgens hebben de heer X en mevrouw Y 10.000 delen van de burgerlijke maatschap in volle eigendom aan hun drie kinderen geschonken, elk voor een derde. Deze schenking werd op xx.xx.2014 gedaan voor Nederlandse notaris. De schenking werd vervolgens op x.xx. 2014 ter registratie aangeboden in België. Aangezien de NV A kwalificeerde als familiale vennootschap in de zin van oud artikel 140bis W.Reg. (zie attest in bijlage), was de schenking vrijgesteld van schenkbelasting ten belope van de aandelen van de NV A. Ten belope van het resterende vermogen van de burgerlijke maatschap (cash tegoeden ter waarde van € […]) werd wel reeds 3% schenkbelasting betaald.

14. Een kopie van deze geregistreerde schenkingsakte werd voorgelegd. De schenking werd gedaan onder de volgende voorwaarden, modaliteiten en lasten:

  • Last tot afstand van een rente

    • Optionele rente van maximaal 4% van de waarde van de geschonken delen op datum van de schenking / waarde op het einde van elk jaar
    • De schenkers kunnen doorheen het jaar voorafnames bekomen
    • Dient te worden opgevraagd door de schenkers aan de begiftigden. Indien de rente niet tijdig wordt opgevraagd, kan geen uitvoering meer worden gevraagd van de last voor het betrokken kalenderjaar
    • De schenkers verbinden zich ertoe om het nodige te doen om, indien de begiftigden dit wensen, deze last te voldoen vanuit het door de burgerlijke maatschap aangehouden vermogen
    • Bij overlijden van de eerste schenker komt de last integraal te vervallen
    • In de mate de last niet wordt gerespecteerd door de begiftigden kan de herroeping van de schenking worden gevorderd
  • Voorbehoud van stemrecht

De schenkers behouden zich het stemrecht op alle geschonken delen voor, elk ten belope van de helft

  • Ontbindende voorwaarde van vooroverlijden

Zelfs indien de begiftigden bij hun overlijden vóór de schenker(s) afstammelingen nalaten
Optioneel uit te oefenen door de schenkers

  • Fideïcommis de residuo

In de mate de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden geen uitwerking heeft gekregen, wordt een fideïcommissaire schenking gedaan:

  • Voor de schenking aan zoon 1: aan diens twee kinderen
  • Voor de schenking aan de dochter: aan haar twee kinderen (haar derde kind was op dat ogenblik nog niet geboren)
  • Voor de schenking aan zoon 2: in geval van zijn overlijden zonder afstammingen aan zijn broer en zus (aangezien hij zelf nog geen kinderen had op dat ogenblik)

Last inzake nieuwe kinderen

In de mate de begiftigden zoon 2 en de dochter na de schenking nog nieuwe kinderen zouden krijgen, dient het nodige te worden gedaan zodat de fideïcommissaire schenking aan elk van de kinderen van die begiftigden in gelijke mate toekomt

  • Ontneming vruchtgenot aan ouders van kleinkinderen
  • Vervreemdingsverbod

De begiftigden mogen de geschonken delen niet vervreemden tijdens het leven van de schenkers, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenkers

  • Uitsluitingsclausule

De begiftigden mogen al hetgeen aan hen toekomt via de schenking tijdens het leven van de schenkers niet inbrengen in een huwgemeenschap/geregistreerd partnerschap, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de schenkers

  • Schenking gedaan als voorschot op erfdeel
  • Schenking in toepassing van (oud) artikel 140bis Wetboek registratierechten

De heer X en mevrouw Y hebben geen toestemming in de zin van artikel 858bis B.W. verleend
Naar de inhoud is het Belgische recht van toepassing, naar de vorm het Nederlandse recht, terwijl de eventuele geschillen voortvloeiende uit de schenkingsovereenkomst tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken behoren.

15. Het gevolg van deze schenking is dat de kinderen samen 10.000 delen in volle eigendom van de burgerlijke maatschap aanhouden, naast de 3 delen (elk 1 deel) die zij hebben verkregen ingevolge hun eigen inbreng in de burgerlijke maatschap. De heer X en mevrouw Y beschikken over geen delen in de maatschap, maar wel over het stemrecht op 10.000 delen.

16. Op xx.xx.2014 vond een tweede schenking plaats van de heer X en mevrouw Y aan hun drie kinderen (elk voor een derde) van de volgende vermogensbestanddelen:

  • 1 aandeel van de BVBA T;
  • 1 aandeel van de NV P;
  • 1 aandeel van de BVBA H;
  • Een vordering in rekening-courant op de NV P ten belope van € […].

17. Deze schenking werd gedaan voor Nederlandse notaris en werd niet ter registratie aangeboden in België.

18. Een kopie van deze schenkingsakte werd voorgelegd. De schenking werd gedaan onder de volgende voorwaarden, modaliteiten en lasten (idem als de eerste schenking):

  • Last tot afstand van een rente
  • Ontbindende voorwaarde van vooroverlijden
  • Fideïcommis de residuo
  • Last inzake nieuwe kinderen
  • Ontneming vruchtgenot aan ouders van kleinkinderen
  • Vervreemdingsverbod
  • Uitsluitingsclausule
  • Volmacht tot registratie schenking
  • Schenking gedaan als voorschot op erfdeel
  • Geen toestemming 858bis B.W
  • Naar de inhoud is het Belgische recht van toepassing, naar de vorm het Nederlandse recht, terwijl de eventuele geschillen voortvloeiende uit de schenkingsovereenkomst tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken behoren

19. Vervolgens hebben de kinderen de geschonken aandelen en vordering in rekening-courant ingebracht in de burgerlijke maatschap. In ruil voor deze bijkomende inbreng werden 1.209 nieuwe delen gecreëerd, zodat elk kind 403 nieuwe delen in volle eigendom heeft ontvangen.

20. De huidige delenverhouding in de burgerlijke maatschap is derhalve als volgt samen te vatten:

  • De heer X en mevrouw Y:

    • 0 delen;
    • stemrecht op 10.000 delen (elk ten belope van de helft);
  • zoon 1:
    • 3.737 delen in volle eigendom + een onverdeeld derde van 1 deel in volle eigendom;
    • stemrecht op 404 delen;
  • de dochter:
    • 3.737 delen in volle eigendom + een onverdeeld derde van 1 deel in volle eigendom;
    • stemrecht op 404 delen;
  • Zoon 2:
    • 3.737 delen in volle eigendom + een onverdeeld derde van 1 deel in volle eigendom;
    • stemrecht op 404 delen.

- TOTAAL: 11.212 delen

21. In april 2015 werd een deel van de activa door de burgerlijke maatschap geïnvesteerd in een onroerend goed. Meer bepaald werd een nieuwbouwappartement gelegen te […] aangekocht door de burgerlijke maatschap voor 1% in volle eigendom en 99% in blote eigendom voor een globale koopprijs van € […]. De NV A heeft 99% in vruchtgebruik van het appartement aangekocht. De aankoopakte wordt bijgevoegd.

22. Zowel in 2015, 2016 als 2017 vond in de burgerlijke maatschap een kapitaalvermindering plaats van telkenmale € 300.000,00. Telkens werd een bedrag van € 100.000,00 uitgekeerd aan elk van de kinderen.

23. Op xx.xx.2016 (dus binnen de drie jaar na de schenking) werd het kapitaal van de NV A (waarvan de burgerlijke maatschap 100% eigenaar is) verminderd ten belope van € 1.600.000,00. Bij schrijven dd. xx.xx. 2018 werd aan de Vlaamse Belastingdienst gemeld dat de voorwaarden tot behoud van de vrijstelling van schenkingsrechten voor de familiale vennootschap nv A niet langer zijn voldaan (pro rata het bedrag van deze kapitaalvermindering), waardoor evenredig met het bedrag van de kapitaalvermindering 3% schenkbelasting zal worden geheven (formulier werd bijgevoegd).

II.B.2. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

24. De aanvragers wensen volgende aanpassingen te doen aan de statuten van de burgerlijke maatschap en aan de schenkingsaktes dd. xx.xx. 2014.

A. Verkoop vier delen van de burgerlijke maatschap aan de heer X en mevrouw Y

25. Voorafgaand aan de aanpassing van de statuten zal een verkoop plaatsvinden tussen de kinderen enerzijds en de heer X en mevrouw Y anderzijds, waarbij de heer X en mevrouw Y samen vier delen van de burgerlijke maatschap zullen aankopen van de kinderen voor een prijs per aandeel van 1/11.212sten van de waarde van de burgerlijke maatschap op het ogenblik van de verkoop. Op die manier zullen de heer X en mevrouw Y gezamenlijk vier delen in volle eigendom (behorende tot hun gemeenschappelijk vermogen) aanhouden en elk van de kinderen 3.736 delen in volle eigendom. Aangezien de burgerlijke maatschap eigenaar is van een onroerend goed, zal de verkoop van de delen middels notariële akte gebeuren.

B. Aanpassingen aan de statuten van de burgerlijke maatschap

26. De aanvragers wensen de volgende aanpassingen te doen aan de statuten van de burgerlijke maatschap, via een bijeenkomst van de buitengewone algemene vergadering, die zal beslissen tot de wijziging van de hierna vermelde artikelen van de statuten. Het ontwerp van notulen van de buitengewone algemene vergadering van de burgerlijke maatschap wordt bijgevoegd.

i. Aanpassing artikel 8.2 en 9: afzwakken van de bevoegdheden van de schenkers/zaakvoerders tot loutere daden van beheer over de activa die de burgerlijke maatschap aanhoudt:

“Artikel 8 : Zaakvoerder

Omschrijving van het mandaat

De zaakvoerder is, met uitsluiting van de deelgenoten van de Maatschap, gerechtigd om alle daden van beheer te stellen en ter zake alle mogelijke beslissingen te nemen en vertegenwoordigingshandelingen te stellen met betrekking tot het in de Maatschap ingebrachte en nog in te brengen vermogen, alsook met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in de plaats komen van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen door belegging, wederbelegging of zaakvervanging, alsook met betrekking tot alle toekomstige interesten, vruchten en opbrengsten, hoe ook genoemd, van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen en/of wat daarvoor in de plaats is gekomen, die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de Maatschap, hierbij optredend in naam en voor rekening van alle deelgenoten van de Maatschap.
Onder daden van beheer dient concreet onder meer te worden begrepen het nemen van beslissingen en het stellen van vertegenwoordigingshandelingen inzake:
*het beleggen en herbeleggen van de door de Maatschap op rekening of in het kader van een beleggingsportefeuille aangehouden activa (dewelke hierbij uitdrukkelijk als een feitelijke algemeenheid worden aangemerkt) en het voeren van alle communicatie ter zake met de bank of vermogensbeheerder. Hieronder wordt tevens begrepen het nemen van beslissingen aangaande het overbrengen van deze activa naar een andere bank of vermogensbeheerder en het nemen van beslissingen aangaande het beleggingsprofiel, inclusief het aanbrengen van wijzigingen aan dit beleggingsprofiel;
*het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan aandelen die door de Maatschap worden aangehouden, althans indien het gaat om gewone algemene vergaderingen van de vennootschap waarvan de Maatschap de aandelen aanhoudt. Hieronder wordt dus uitdrukkelijk niet begrepen het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan aandelen die door de Maatschap worden aangehouden indien het gaat om buitengewone en bijzondere algemene vergaderingen van de vennootschap waarvan de Maatschap de aandelen aanhoudt;
*het innen van interesten, opbrengsten en vruchten met betrekking tot het door de Maatschap aangehouden vermogen;
*het doorstorten van activa van de Maatschap, wanneer er overeenkomstig artikel 11 of 12 van de Statuten tot uitkering werd beslist;
*het vervullen van alle louter administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de Maatschap en het door de Maatschap aangehouden vermogen.
De zaakvoerder is daarentegen niet gerechtigd om beslissingen te nemen inzake daden van beschikking, waaronder onder meer dient te worden begrepen het stellen van rechtshandelingen waardoor de activa aangehouden door de Maatschap verdwijnen en/of de bestemming ervan wordt gewijzigd, zoals het bezwaren, verkopen of ruilen van de activa aangehouden door de Maatschap (behalve indien dit beleggen en/of herbeleggen betreft binnen het kader van het hoger voormelde beheer van een rekening of beleggingsportefeuille als feitelijke algemeenheid), alsmede alle rechtshandelingen die een belangenconflict in zich dragen met een deelgenoot of een zaakvoerder. Iedere daad van beschikking dient door de algemene vergadering van de Maatschap te worden goedgekeurd, bij besluit genomen door de buitengewone algemene vergadering overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten.
Vanaf het ogenblik dat de heer X én mevrouw Y niet langer zaakvoerder zijn, heeft de zaakvoerder bovendien de verplichting om zich dusdanig te organiseren dat voor een vervreemding door de naamloze vennootschap A van aandelen van de dochtervennootschappen en van de handelsfondsen van deze dochtervennootschappen door deze dochtervennootschappen dezelfde personen hun toestemming dienen te verlenen als voor een besluit van de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap.
De zaakvoerder is wel gerechtigd om alleen vertegenwoordigingshandelingen te stellen tot uitvoering van een aldus door de buitengewone algemene vergadering genomen beslissing inzake een daad van beschikking.
Indien er redelijke twijfel bestaat over de kwalificatie van bepaalde daden als daad van beheer dan wel als daad van beschikking, dan dienen deze daden als daad van beschikking te worden aangemerkt. Indien één van de deelgenoten of de zaakvoerder van oordeel is dat er geen redelijke twijfel kan bestaan over deze kwalificatie, dient er hierover te worden geoordeeld door de arbiter als bepaald in artikel 27 van de Statuten.
Indien er meerdere zaakvoerders zijn, zullen zij enkel gezamenlijk bevoegd zijn om hun hierboven beschreven bevoegdheden uit te oefenen.
Het mandaat van zaakvoerder is onbezoldigd. De buitengewone algemene vergadering kan overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten beslissen om het mandaat van de zaakvoerder te bezoldigen.
De aanstelling als zaakvoerder is intuitu personae en geschiedt steeds bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten, met uitzondering van de aanstelling van de statutaire zaakvoerder en de opvolgend statutaire zaakvoerder die gebeurt zoals voorzien in artikel 8.3 van deze Statuten.

Artikel 9 : Relatie bank, financiële instelling en/of vermogensbeheerder
Aan de zaakvoerder wordt door de vennoten volmacht verleend om, met uitsluiting van de deelgenoten, alle communicatie met de bank en/of financiële instelling en/of vermogensbeheerder en/of verzekeringsmaatschappij te voeren. “

ii. Aanpassing artikelen inzake algemene vergaderingen (artikelen 10-11-12), zodanig dat wordt verduidelijkt welke vergadering voor welke beslissingen bevoegd is en tevens zodanig dat de buitengewone algemene vergadering eveneens dient te beslissen over daden van beschikking zoals in het nieuwe artikel 8 omschreven:

Artikel 10 : Algemene principes
Minstens éénmaal per jaar vindt een gewone algemene vergadering van de deelgenoten plaats op de zetel van de Maatschap, bijeengeroepen door de zaakvoerder. Deze jaarlijkse vergadering vindt plaats in de loop van de maand maart. De vergadering kan verdaagd worden met maximum één maand door beslissing van de zaakvoerder.
De zaakvoerder roept een buitengewone algemene vergadering bijeen telkens hij/zij dit noodzakelijk acht of hiertoe wordt verzocht door een deelgenoot.
De gewone en buitengewone algemene vergadering wordt bijeengeroepen door de zaakvoerder, per brief die minstens 10 dagen vóór datum van de algemene vergadering dient te worden verstuurd aan de vennoten, met vermelding van de plaats, de datum, het uur en de agenda en in geval het een gewone algemene vergadering betreft met in bijlage het ontwerp van de jaarrekening. Indien alle vennoten ter vergadering aanwezig zijn en hiermee ter vergadering unaniem instemmen, kan van de vereiste en de formaliteiten van oproeping zoals hierboven beschreven, worden afgeweken.
De gewone algemene vergadering is uitsluitend bevoegd voor de goedkeuring van de jaarrekening, de winstbestemming alsook het verlenen van kwijting aan de zaakvoerder.
De buitengewone algemene vergadering beslist over alle zaken die door deze Statuten niet uitdrukkelijk aan de gewone algemene vergadering of aan de zaakvoerder zijn toegewezen (daaronder onder meer begrepen beslissingen inzake daden van beschikking zoals omschreven in artikel 8 van de Statuten alsook beslissingen tot wijziging van de Statuten (waaronder onder meer wordt begrepen de ontbinding van de Maatschap, een bijkomende inbreng, een vervanging van de zaakvoerder en een kapitaalvermindering)).
De deelgenoten kunnen zich laten vertegenwoordigen door een andere deelgenoot mits schriftelijke volmacht, desgevallend gegeven via fax of e-mail. Zij kunnen hun stem ook schriftelijk uitbrengen.
De deelgenoten kunnen éénparig en schriftelijk alle besluiten nemen die tot de bevoegdheid van de gewone of buitengewone algemene vergadering behoren. De zaakvoerder stelt een uiterlijke datum van ondertekening van de schriftelijke besluiten vast. Schriftelijke besluiten worden enkel geacht éénparig te zijn goedgekeurd, indien alle deelgenoten de besluiten integraal en tijdig hebben ondertekend en de deelgenoten die schriftelijke besluiten hebben ondertekend, zijn enkel dan gehouden door hun schriftelijke stem. Schriftelijke besluiten worden geacht genomen te zijn op de datum van de laatste handtekening.

Artikel 11 : Stemrecht op de gewone algemene vergadering
Elke deelgenoot heeft één stem.
Wanneer de kleinkinderen van de heer en mevrouw X-Y deelgenoot worden, zullen zij slechts per tak één stem hebben. De uitoefening van de stemrechten zal in voorkomend geval worden geschorst totdat één persoon aangewezen wordt als de vertegenwoordiger van de tak die de stemrechten zal uitoefenen.
Alle besluiten dienen met een gewone meerderheid van stemmen te worden genomen en tevens met uitdrukkelijke instemming van de zaakvoerders of zaakvoerder van zodra er slechts één is.

Artikel 12 : Stemrecht op de buitengewone algemene vergadering
Elke deelgenoot heeft één stem.
Wanneer de kleinkinderen van de heer X en mevrouw Y deelgenoot worden, zullen zij slechts per tak één stem hebben. De uitoefening van de stemrechten zal in voorkomend geval worden geschorst totdat één persoon aangewezen wordt als de vertegenwoordiger van de tak die de stemrechten zal uitoefenen.
Alle besluiten dienen met een gewone meerderheid van stemmen te worden genomen en tevens met uitdrukkelijke instemming van de zaakvoerders of zaakvoerder van zodra er slechts één is. “

iii. Verder zou van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om artikel 16, artikel 23 en artikel 24 van de statuten als volgt aan te passen:

Artikel 16 : Inkomstenverdeling
De gewone algemene vergadering beslist jaarlijks, op verplicht voorstel van de zaakvoerder, dat de winstuitkering minstens gelijk is aan het totaalbedrag van de eventuele belastingen (personenbelasting, vermogensbelasting, gemeentebelasting, taks op de effectenrekeningen…) die door alle deelgenoten gezamenlijk over het afgelopen boekjaar persoonlijk (en dus niet bijvoorbeeld bij wijze van afhouding van bevrijdende roerende voorheffingen) dient te worden voldaan ingevolge het in de Maatschap aangehouden vermogen en dit op een zodanige wijze dat elke deelgenoot afzonderlijk met de aan hem/haar aldus toekomende winstuitkering in staat is alle belastingen te voldoen die door hem/haar persoonlijk verschuldigd zijn inzake het door de Maatschap aangehouden vermogen. Indien er onvoldoende winst hiertoe zou zijn, beslist een buitengewone algemene vergadering tot een kapitaalvermindering voor het surplus.
Op voorstel van de zaakvoerder beslist de jaarlijkse gewone algemene vergadering over de resterende winstuitkering of reservering. Onder de resterende winstuitkering wordt begrepen, de winstuitkering boven de minimumuitkering om belastingen te voldoen zoals hierboven in de vorige alinea beschreven.
Elke winstuitkering aan de deelgenoten geschiedt in verhouding tot hun delen in de Maatschap.
Van winst die door de deelgenoten wordt opgenomen, kan geen sprake zijn zolang alle in het verleden geleden verliezen niet eerst volledig zijn aangezuiverd, evenwel met uitzondering van de minimumuitkering om belastingen te voldoen zoals hierboven in de eerste alinea beschreven.

Artikel 23 : Uittreding
Tijdens de duur van de Maatschap (zoals bepaald in artikel 4) heeft geen enkele deelgenoot het recht om uit de Maatschap te treden behoudens mits goedkeuring van de algemene vergadering van de Maatschap, genomen bij besluit van de buitengewone algemene vergadering overeenkomstig artikel 12 van de Statuten.
De kandidaat-uittreder dient de overige deelgenoten en de zaakvoerder in kennis te stellen van zijn wens uit de Maatschap te treden, bij middel van aangetekend schrijven.
In geval van uittreding zal de betrokken deelgenoot, overeenkomstig het besluit van de buitengewone algemene vergadering, ofwel (i) verplicht zijn om zijn deel in de Maatschap over te dragen aan de overige deelgenoten, ofwel (ii) zijn scheidingsdeel te ontvangen vanuit het in de Maatschap aangehouden onverdeeld vermogen.
De waarde van het scheidingsdeel of de prijs te betalen door de overige deelgenoten wordt bepaald op grond van de laatste jaarrekening vóór de uittreding opgesteld overeenkomstig artikel 15 van deze Statuten.
In geen van voornoemde gevallen heeft de uittreding van een deelgenoot de ontbinding van de Maatschap tot gevolg.
De kosten die veroorzaakt worden door de uittreding zullen ten laste komen van de uittredende deelgenoot.

Artikel 24 : Uitsluiting
Iedere deelgenoot die geen zaakvoerder is, kan om een gegronde reden uit de Maatschap worden gesloten.
Het verzoek tot uitsluiting kan op de agenda van de buitengewone algemene vergadering worden geplaatst door de zaakvoerder. De beslissing wordt door de buitengewone algemene vergadering genomen op de wijze zoals voorzien in artikel 12 van deze Statuten; de uit te sluiten deelgenoot heeft echter geen stemrecht.
De deelgenoot wiens uitsluiting wordt gevraagd, wordt verzocht zijn opmerkingen schriftelijk te kennen te geven aan de algemene vergadering, binnen één maand nadat een aangetekende brief met het met redenen omklede voorstel tot uitsluiting aan hem/haar is verzonden. Indien hij/zij daarom verzoekt in een geschrift dat zijn/haar opmerkingen bevat, moet de betrokken deelgenoot worden gehoord.
Elk besluit tot uitsluiting wordt met redenen omkleed, en wordt vastgesteld in een afzonderlijk proces-verbaal dat wordt opgemaakt door de zaakvoerder en ondertekend door alle deelgenoten, de uitgesloten deelgenoot uitgezonderd. Dit proces-verbaal vermeldt de feiten waarop de uitsluiting is gebaseerd.
De uitsluiting wordt overgeschreven in het delenregister. Een eensluidend afschrift van het besluit wordt binnen vijftien dagen, bij een ter post aangetekende brief, aan de uitgesloten deelgenoot toegezonden.
De uitgesloten deelgenoot zal als scheidingsdeel het laagste bedrag ontvangen van de waarde van zijn/haar delen op datum van de oprichting van de Maatschap en de waarde van zijn/haar delen op de dag van het besluit tot uitsluiting genomen door de buitengewone algemene vergadering.”

27. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de statuten van de burgerlijke maatschap op een aantal andere (o.i. in het kader van deze aanvraag niet belangrijke) punten beperkt te wijzigen en te actualiseren (o.a. nieuwe verwijzingen naar artikels ingevolge voormelde aanpassingen…). Een versie van de statuten waarin in track changes alle (dus ook deze kleinere en o.i. in dit kader niet of minder relevante) wijzigingen zijn aangeduid wordt bijgevoegd.

28. Deze aangepaste (gecoördineerde) statuten van de burgerlijke maatschap, waarvan u een ontwerp wordt bijgevoegd, zullen, samen met de akte inzake wijziging en interpretatie van de modaliteiten van de schenkingen (zie hierna sub C.), ter registratie worden aangeboden.

C. Aanpassingen/verduidelijkingen aan de schenkingsaktes d.d. xx.xx.2014

29. Daarnaast zouden de aanvragers ook enkele aanpassingen/verduidelijkingen wensen te doen aan de modaliteiten van de schenkingsaktes van xx.xx.2014 en dit via een voor Belgische notaris te verlijden notariële akte tot bevestiging van de schenking en wijziging/interpretatie van de modaliteiten van de schenking.

30. Hierbij zal tevens 3% schenkbelasting worden betaald op de waarde van de geschonken vermogensbestanddelen. Meer bepaald zal enkel nog op de waarde van de in de “Schenkingsakte 2” geschonken vermogensbestanddelen 3% schenkbelasting worden betaald (aangezien de “Schenkingsakte 1” met als voorwerp 10.000 delen van de burgerlijke maatschap (en onderliggende de aandelen nv A en € [...] cash tegoeden) reeds ter registratie werd aangeboden in december 2014 en deze schenking reeds deels werd belast aan 3% schenkbelasting en deels het vrijstellingsregime van oud art. 140bis W.Reg. heeft genoten), met name:

  • Vordering in rekening-courant op de nv P ter waarde van € […] (nominaal bedrag);
  • 1 aandeel van de bvba T ter waarde van € […];
  • 1 aandeel van de nv P ter waarde van € […];
  • 1 aandeel van de bvba H ter waarde van € […].

31. Meer bepaald zouden volgende aanpassingen/verduidelijkingen worden doorgevoerd aan de schenkingsaktes:

i. Aanpassing artikel 1 “Last tot afstand van een rente” door toevoeging van volgende alinea (na hetgeen vermeld staat sub D):

“Het bovenstaande dient aldus te worden geïnterpreteerd en gelezen dat de mogelijkheid tot het opvragen van achtereenvolgende rentes in hoofde van de Schenkers vanzelfsprekend niet zo ver kan gaan dat er geen duidelijke schenking meer voorligt. Het opvragen van de achtereenvolgende rentes dient derhalve uiteraard steeds (in álle omstandigheden) aldus te gebeuren dat er een substantiële verrijking aanwezig is en blijft in hoofde van de Begiftigden (en een substantiële verarming in hoofde van de Schenkers) en dient derhalve steeds indien nodig binnen deze grenzen beperkt te worden. Teneinde hierover alle onduidelijkheden te vermijden, bepalen Partijen hierbij alvast dat het nooit zo kan zijn dat het opvragen of opnemen van de achtereenvolgende rentes ertoe leidt dat aan de Begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking (€ 11.210.149,83). In de mate de Begiftigden op een bepaald ogenblik van opvraging of opname niet minstens 30% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking zouden kunnen behouden, kunnen de Schenkers op dat ogenblik geen rente opvragen of opnemen, ook al hebben de Schenkers op dat ogenblik nog geen 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking opgevraagd aan de Begiftigden. Vanaf het ogenblik dat de Begiftigden wel minstens 30% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking zouden kunnen behouden, kunnen de Schenkers opnieuw de rente opvragen of opnemen, zij het dat zij uiteraard nooit meer dan 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking kunnen opvragen aan de Begiftigden”.

ii. Integrale schrapping artikel 2 “Voorbehoud van stemrecht”.

iii. Aanpassing artikel 2 respectievelijk artikel 3 “Ontbindende voorwaarde van vooroverlijden”, door schrapping van volgende zinsnede op het einde van het artikel:

“met dien verstande dat deze tegenwaarde nooit lager kan zijn dan de waarde van de bij deze schenking geschonken Delen, zoals deze blijkt uit de hierna vermelde waardebepaling, of dan de waarde van de voor de Delen in de plaats gekomen roerende goederen die zijn gebruikt voor de verwerving of financiering van het onroerend goed”

iv. Aanpassing artikel 3 respectievelijk 4 “Fideïcommis de residuo”, ter uitvoering van de last inzake nieuwe kinderen voor de fideï-commissaire schenking aan de kinderen van de begiftigde 2 (de dochter heeft op heden immers een derde kindje die op het ogenblik van de schenking nog niet geboren was, zodat de fideï-commissaire schenking aan haar afstammelingen dient te worden aangepast zodat de drie kinderen van de dochter een even groot aandeel ontvangen). Concreet zal het nieuwgeboren kleinkind […] worden toegevoegd als Begiftigde-Verwachter 2C.

v. Aanvulling artikel 6/7 “Vervreemdingsverbod” en artikel 7/8 “Uitsluitingsclausule” met volgende zin op einde van het artikel:

“Indien de duur van dit vervreemdingsverbod / deze uitsluitingsclausule de wettelijk toegelaten duur zou overschrijden, wordt de duur verkort tot maximaal de door het recht toegelaten duur.”

vi. Integrale schrapping artikel 8 “Volmacht”, vermits de akte inhoudende de beschreven aanpassingen/verduidelijkingen voor Belgische notaris zal worden verleden met betaling van 3% schenkbelasting (cf. supra voetnoot 4).

vii. Verder zou van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om ter verduidelijking volgende algemene bepalingen in de schenkingsakte op te nemen en de clausule omtrent een eventuele nietigheid in de schenkingsakte aan te vullen als volgt:

Niet-uitvoering lasten verbonden aan de schenkingen
De Schenkers bedingen uitdrukkelijk dat de, ook slechts gedeeltelijke, niet-naleving van de lasten opgenomen in onderhavige schenkingsakte, hetzij door de Begiftigden zelf, hetzij door hun rechtsopvolger(s) de herroeping van onderhavige schenkingen tot gevolg kan hebben zoals voorzien in de artikelen 953 en 954 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. Voor het overige zijn alle gronden tot herroeping van schenkingen, zoals voorzien in het Belgisch Burgerlijk Wetboek, onverminderd van toepassing.
Zaakvervangingsclausule
Deze schenking en meer bepaald alle modaliteiten, voorwaarden en lasten gekoppeld aan deze schenking zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging of subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zullen komen van de geschonken Delen.
Nietigheid
De eventuele nietigheid van een gedeelte, een bepaling of een term van onderhavige schenking, heeft niet de nietigheid tot gevolg van de gehele overeenkomst. De gebeurlijk nietige bepaling(en) zal/zullen in dat geval vervangen worden door (een) geldige bepaling(en) die het dichtst mogelijk de bedoeling van partijen benadert.”

III. Motivering van de aanvraag

VRAAG 1: IS ART. 2.7.1.0.7 VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?

Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.7 VCF

32. Art. 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

33. Art. 2.7.1.0.7 VCF viseert (onder meer) gesplitste inschrijvingen in vruchtgebruik – blote eigendom. De schenking van de heer X en mevrouw Y aan hun kinderen op xx.xx. 2014 werd gedaan in volle eigendom en niet met voorbehoud van vruchtgebruik in hoofde van de schenkers. Er kan bijgevolg geen sprake zijn van een gesplitste inschrijving in vruchtgebruik – blote eigendom van de geschonken goederen, waardoor art. 2.7.1.0.7 VCF op zich genomen niet van toepassing is.

In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF

34. Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF lijkt ons art. 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing te zijn.

35. Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. In het arrest van 30 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat, om de doelstellingen van een fiscale bepaling te achterhalen, rekening dient te worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan het misbruik wordt aangevoerd. Het Grondwettelijk Hof oordeelt ook dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan.

36. Ook de Minister van Financiën heeft in het kader van de gesplitste aankoop gemeld dat de algemene antimisbruikbepaling niet meer speelt als er een specifieke antimisbruikbepaling van toepassing is: “Artikel 9 van het Wetboek Successierechten is op zich reeds een antimisbruikbepaling wat ertoe geleid heeft dat de gesplitste aankoop niet meer opgenomen is in de lijst van verrichtingen waarop de nieuwe antimisbruikbepaling van toepassing kan zijn .”

37. De doelstelling van art. 2.7.1.0.7 VCF bestaat erin te vermijden dat erfbelasting zou worden ontweken door de blote eigendom rechtstreeks te doen inschrijven op naam van diegene die men bij zijn overlijden wil begiftigen. De zogenaamde “bedekte bevoordeling” wordt geviseerd, met name wanneer er sprake is van bedrog door de bevoordeling niet openlijk te kennen te geven. Dit blijkt duidelijk uit de wettekst: “tenzij het bewezen wordt dat de verkrijging of de inschrijving niet een bedekte bevoordeling ten behoeve van de derde is”. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie, waarbij de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van een fiscale bepaling is duidelijk en vervat in de bepaling zelf , hetgeen ook het geval is voor art. 2.7.1.0.7 VCF.

38. Enkel wanneer de tekstuele interpretatie geen heil brengt, moet worden gezocht naar de bedoeling van de wetgever, en dit in de voorbereidende werken van de wet zelf en uitzonderlijk in de voorbereidende werken van vroegere of gelijkaardige wetten .

39. Ook uit de Memorie van Toelichting van 1919 blijkt dat de doelstelling erin bestaat “bedekte bevoordelingen” te viseren: “…, zijn bepalingen tot voorkoming van bedrog . Zij hebben de strekking te beletten dat de overledene bij zijn leven niet over zijne goederen beschikke ten voordeele van personen, wien hij wenscht zijne nalatenschap over te maken en zulks vrij van alle belasting of door betaling van een registratierecht minder dan het erfenisrecht dat normaal opvorderbaar zou wezen”.

40. Ook met het voorbeeld dat gegeven wordt in de Memorie van Toelichting komt diezelfde doelstelling naar voren: “Een vader belegt geld, in zijnen naam voor het vruchtgebruik en in naam van zijn kind voor den blooten eigendom, hetzij in inschrijvingen op naam, hetzij in hypothecaire of andere schuldvorderingen, hetzij in onroerend goed aankoopen. Het geld wordt door den vader verschaft; en bij diens dood wordt het kind volle eigenaar zonder een centiem belasting te betalen” . Uit dit voorbeeld volgt duidelijk dat de bedekking/het bedrog in de gesplitste inschrijving zelf dient te zitten.

41. Dit wordt reeds sinds jaar en dag aangenomen, zie bijvoorbeeld M. Donnay: “Ainsi, l’article 9 n’est pas applicable si l’acquisition par le défunt pour l’usufruit et par son héritier pour la nue-propriété procède d’une donation ou d’une succession… Dans ces cas, il n’y a pas de fraude (sous la forme d’une libéralité déguisée), puisque l’opération elle-même se présente sous le caractère de libéralité. ” en “Artikel 9 mag niet toegepast worden indien er bewezen wordt dat de effecten of fondsen die ingeschreven of gedeponeerd werden op naam van de overledene voor het vruchtgebruik en op naam van zijn erfgenaam voor de blote eigendom, hun in die verhouding toebehoorden daar zij het voorwerp hadden uitgemaakt van een vroegere schenking door de overledene aan zijn erfgenaam onder voorbehoud van vruchtgebruik, hetzij bij geregistreerde akte, hetzij bij niet-geregistreerde akte. Doch het spreekt vanzelf dat, in deze laatste onderstelling, het successierecht bij toepassing van artikel 7 van het wetboek op de geschonken goederen verschuldigd is, indien de schenking plaatsgreep binnen de 3 jaren voor het overlijden ”.

42. In casu is er geen sprake van een gesplitste inschrijving in vruchtgebruik – blote eigendom, laat staan van een bedekte bevoordeling in het kader van een gesplitste inschrijving. Er werd dus helemaal niet in strijd met (de doelstelling van) art. 2.7.1.0.7 VCF gehandeld.

43. Wel werd er in de schenkingsaktes in een last tot afstand van een rente voorzien en een voorbehoud van stemrecht, maar deze zijn geenszins gelijk te stellen met een vruchtgebruik. Door deze rente en dit controlevoorbehoud beschikken de schenkers slechts over een persoonlijk vorderingsrecht en niet over een zakenrechtelijk recht van vruchtgebruik op de geschonken delen van de burgerlijke maatschap.

44. Verder voldoet de voorziene rente volledig aan de vereiste die werd gesteld in de Voorafgaande Beslissing nr. 16046 d.d. 14 november 2016. Er is immers voldaan aan de vereiste dat de rente vast moet zijn en niet zo mag geformuleerd worden dat het gelijkstaat met een vruchtgebruik. In casu staat de rente vast. Deze bedraagt elk jaar maximaal 4% en is derhalve onafhankelijk van de vruchten die het geschonken vermogen heeft opgebracht in het betrokken kalenderjaar.

45. Aangezien er geen sprake is van een gesplitste inschrijving vruchtgebruik – blote eigendom, werd er geen rechtshandeling gesteld in strijd met (de doelstelling van) art. 2.7.1.0.7 VCF. De schenkingen van 9 december 2014 vallen derhalve niet onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.7 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.

Rechtszekerheidsbeginsel

46. Zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat de schenkingen van xx.xx.2014, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.7 VCF zouden vallen, dan nog is er geen erfbelasting verschuldigd.

47. De voorafgaande schenkingen voor buitenlandse notaris kunnen immers als tegenbewijs van de bedekte bevoordeling dienen, aangezien deze schenkingen werden gedaan vóór 1 juni 2016, nl. op xx.xx.2014. Het Standpunt nr. 15004 d.d. 3 oktober 2016, dat vermeldt dat art. 2.7.1.0.7 VCF eveneens van toepassing is op gesplitste inschrijvingen van effecten of geldbeleggingen en dat het tegenbewijs tegen het vermoeden van bevoordeling slechts kan worden geleverd op dezelfde wijze als bij een gesplitste aankoop en dus niet met een voorafgaande schenking waarop geen schenkbelasting werd betaald, is immers pas toepasbaar voor inschrijvingen vanaf 1 juni 2016.

48. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen, dat ligt vervat in de Grondwet en minstens als algemeen rechtsbeginsel doorwerkt in het fiscaal recht, verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie.

Toepassing art. 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen

49. Door het stellen van de voorgenomen verrichtingen en meer bepaald door de aanpassingen van de modaliteiten van de schenkingsaktes (plafonnering last tot afstand van een rente en schrapping voorbehoud van stemrecht) en de aanpassingen van de statuten van de burgerlijke maatschap, dienen zowel de schenkers als de begiftigden (met bepaalde meerderheden) hun goedkeuring te geven met betrekking tot de beslissingen die door de gewone en buitengewone algemene vergadering van de burgerlijke maatschap worden genomen. Het geheel zal vervolgens ter registratie worden aangeboden en er zal 3% schenkbelasting worden betaald op de vermogensbestanddelen vermeld in “schenkingsakte 2” (en niet op de schenking van de 10.000 delen van de burgerlijke maatschap, met onderliggend de aandelen van de nv A, die kwalificeert als familiale vennootschap, en € […] cashtegoeden, dewelke reeds ter registratie werd aangeboden in december 2014 en waarop reeds deels 3% schenkbelasting werd betaald en die deels het vrijstellingsregime van oud art. 140bis W.Reg. heeft genoten). Mocht er al een probleem zijn met de gestelde verrichtingen in het kader van artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, dan is dit alleszins niet meer het geval na de voorgestelde aanpassingen.

50. Aanvragers vragen te bevestigen dat er na het stellen van de voorgenomen verrichtingen alleszins geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van één van de schenkers ter zake de geschonken vermogensbestanddelen, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen (met name delen van de burgerlijke maatschap, de activa aangehouden door de burgerlijke maatschap en alle tegoeden die de burgerlijke maatschapreeds hebben verlaten middels kapitaalvermindering of dividenduitkering) of nog in de plaats zal komen, alsook op de interesten, vruchten en meerwaarden hiervan, noch op grond van art. 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.

VRAAG 2: IS ART. 2.7.1.0.9 VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?

Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.9 VCF

51. Art. 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

52. Art. 2.7.1.0.9 VCF viseert (onder meer) goederen die door de erflater onder bezwarende titel werden afgestaan, onder voorbehoud van een levenslang recht, waarbij een bedekte bevoordeling voorligt.
Geen toepassing mogelijk als rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd

53. De schenkingen van de heer X en mevrouw Y aan hun kinderen zijn niet bedekt, maar worden openlijk als een schenking gekwalificeerd. Art. 2.7.1.0.9 VCF kan dus niet van toepassing zijn. Dit artikel viseert immers enkel rechtshandelingen ten kosteloze titel die bewust verkeerd worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, en niet rechtshandelingen ten bezwarende titel die onbewust “verkeerd” worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten kosteloze titel.

54. Zie hierover uitdrukkelijk in M. Donnay: “L’article 11 est de même hors cause en cas de donation par le défunt avec réserve d’usufruit ou à charge de lui payer une rente. Dans ces cas, il n’y a pas de fraude (sous la forme d’une libéralité déguisée), puisque l’opération elle-même se présente sous le caractère de libéralité. ”

Geen overeenkomst ten bezwarende titel

55. In de mate toch zou worden geoordeeld dat art. 2.7.1.0.9 VCF van toepassing zou kunnen zijn als de rechtshandeling openlijk wordt gekwalificeerd als een schenking, dient duidelijk te worden gesteld dat de vermogensoverdracht van de heer X en mevrouw Y aan hun kinderen niet onder bezwarende titel is gebeurd.

56. Een overeenkomst ten bezwarende titel houdt immers in dat er een wederkerige overeenkomst is die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Levert zij voor één van de partijen geen dergelijk voordeel op, dan is zij om niet. Wanneer een vermogensbestanddeel derhalve zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestaties van één vermogen naar een ander gaat, ligt er een overeenkomst om niet voor.

57. Teneinde een overeenkomst te kwalificeren, dient te worden gekeken naar de bedoeling van de partijen. Er dient te worden nagegaan of de prestaties subjectief gelijkwaardig zijn, of niet. De schenkingsovereenkomsten waren duidelijk bedoeld om ten kosteloze titel te geschieden. Het echtpaar X-Y heeft immers de delen van de burgerlijke maatschap, de aandelen en de vordering in rekening-courant aan hun kinderen geschonken, zonder dat de begiftigden hiervoor bij de verkrijging van deze goederen een gelijkwaardige tegenprestatie dienden te leveren ten voordele van het echtpaar X-Y. Enkel de kinderen bekomen een economisch voordeel door de schenking. Zij hebben zich verrijkt, terwijl de schenkers zich hebben verarmd.

58. Daarnaast blijkt ook uit een aantal modaliteiten dat de akte ten titel van schenking en dus ten kosteloze titel is gesteld. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek omtrent de herroeping van schenkingen, indien de last verbonden aan de schenking niet wordt nageleefd door de begiftigden en er wordt bepaald dat de schenking is gebeurd als voorschot op erfdeel.

59. De schenkingen dd. xx.xx.2014 werden gedaan onder de last om jaarlijks een rente van 4% van het geschonken vermogen af te staan aan de schenkers. Er werd hierbij voorzien dat deze rente op vraag van de begiftigden dient te worden voldaan met het door de burgerlijke maatschap aangehouden vermogen (= het geschonken vermogen).

60. Deze rentelast doet geen afbreuk aan het kosteloze karakter van de schenkingen van xx.xx.2014. De jaarlijkse rente is immers een last verbonden aan de schenking, maar deze last kan perfect worden voldaan met het geschonken vermogen. Er werd bepaald dat de last tot afstand van een rente kan worden voldaan met het in de burgerlijke maatschap aangehouden vermogen, nl. met het geschonken vermogen. De begiftigden dienen dus nooit hun eigen vermogen aan te spreken om de last te voldoen. De begiftigden zullen zich dus in geen enkel geval verarmen door het aanvaarden van de schenkingen.

61. Er ligt dus duidelijk geen contract ten bezwarende titel voor, zelfs geen kanscontract. Een kanscontract houdt immers in dat de partijen niet weten of zij voordeel of nadeel uit de rechtshandeling zullen halen. In casu zullen de begiftigden nooit nadeel halen uit de rechtshandelingen die werden gesteld op 9 december 2014. De begiftigden hebben derhalve niets te verliezen bij het aangaan van de overeenkomst, alleen maar te winnen. Voor de schenkers geldt het omgekeerde.

62. Aangezien de schenkingen van de heer X en mevrouw Y aan hun kinderen op xx.xx.2014 onmogelijk als een overeenkomst ten bezwarende titel kunnen kwalificeren (hetgeen ook zo door de administratie is aanvaard geworden, gelet op de registratie op xx.xx.2014 van de akte inzake de 10.000 delen van de burgerlijke maatschap (met als onderliggende activa de aandelen nv A en cash tegoeden van € […]) onder het vrijstellingsregime van oud art. 140bis W.Reg. voor de aandelen nv A, respectievelijk onder heffing van 3% schenkbelasting op de cashtegoeden), kan art. 2.7.1.0.9 VCF niet worden toegepast (als men al van oordeel zou zijn dat art. 2.7.1.0.9 VCF überhaupt van toepassing zou kunnen zijn als de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd).

In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF

63. Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF kan art. 2.7.1.0.9 VCF niet van toepassing zijn.

64. Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie waarbij dan de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van een fiscale bepaling is duidelijk en vervat in de bepaling zelf , hetgeen ook het geval is voor art. 2.7.1.0.9 VCF.

65. Enkel wanneer de tekstuele interpretatie geen heil brengt, moet gezocht worden naar de bedoeling van de wetgever, in de voorbereidende werken van de wet zelf en uitzonderlijk in de voorbereidende werken van vroegere of gelijkaardige wetten. Volgens het Grondwettelijk Hof moet, om de doelstelling van een fiscale bepaling te achterhalen, rekening worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling.

66. De doelstelling van art. 2.7.1.0.9 VCF bestaat erin de overeenkomst die in het vooruitzicht van het overlijden van de schenker onder het mom van een vervreemding ten bezwarende titel werd gedaan, maar eigenlijk een schenking is, te belasten in de erfbelasting. Dit blijkt ook uit het voorbeeld dat gegeven wordt in de Memorie van Toelichting: “Eindelijk, ziet men vaak personen, in het vooruitzicht van hun overlijden, aan hunne wettige of aangestelde erfgenamen alle hunne goederen of een deel daarvan mits eene lijfrente afstaan. De akte wordt geboekt tegen het voor verkoopen bepaalde recht en de schatkist blijft verstoken van het verschil tusschen dit recht en het erfenisrecht” .

67. In casu werd de begiftiging naar de erfgenamen helemaal niet verborgen gehouden, integendeel. Er werd duidelijk vermeld dat de overeenkomsten als schenkingen zijn bedoeld. Er is dus helemaal geen sprake van bedrog. Art. 2.7.1.0.9 VCF is dan ook niet van toepassing op de schenkingen van xx.xx.2014, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.

Rechtszekerheidsbeginsel

68. Zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat een schenking waarin, in functie van de leeftijd van de schenkers en de (waarde van de) geschonken goederen, een (te) hoge rente werd voorzien voor de schenkers, waardoor de begiftigden eventueel op termijn weinig tot niets van de schenking zouden overhouden, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.9 VCF zou vallen, dan verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de toepassing ervan op schenkingsakten die in het verleden werden gesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen, verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie.

69. Een schenking met een last tot afstand van een rente werd in het verleden nooit in vraag gesteld in het licht van art. 2.7.1.0.9 VCF. Indien de schenkingsakte voor Nederlandse notaris werd verleden, werd er in het verleden nooit erfbelasting gevestigd op grond van art. 2.7.1.0.9 VCF bij het overlijden van de schenker. Indien de schenkingsakte voor Belgische notaris werd verleden, werd er steeds schenkbelasting geheven en werd nooit geoordeeld dat slechts het algemeen vast recht was verschuldigd (in de hypothese dat het roerende goederen betrof) aangezien het om een overeenkomst ten bezwarende titel zou gaan. Dit is ook zo gebeurd wat betreft de op xx.xx.2014 in België ter registratie aangeboden schenkingsakte van de 10.000 delen van de burgerlijke maatschap. Art. 2.7.1.0.9 VCF werd overigens niet ingevoerd om deze situatie te belasten.

70. De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.9 VCF heeft een eigen autonoom toepassingsgebied, nl. het belasten van bevoordelingen die onder het mom van een contract ten bezwarende titel verborgen werden gehouden voor de fiscale administratie. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en in de lijn met hetgeen de Vlaamse Belastingdienst steeds naar voren schuift inzake standpunten die een breuk met het verleden vormen, kan het nieuwe standpunt ten vroegste vanaf publicatie van de Voorafgaande Beslissing met nummer 16046 worden toegepast, zijnde ten vroegste voor wat betreft schenkingsakten verleden vanaf 30 november 2016.

Toepassing art. 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen

71. Door het stellen van de voorgenomen verrichtingen en meer bepaald door de aanpassing van de modaliteiten van de schenkingsaktes (plafonnering last tot afstand van een rente) wordt, ook al was dit reeds ontegensprekelijk het geval, nogmaals verduidelijkt dat een schenking voorligt. Minstens na de voorgenomen aanpassingen kan er aldus geen twijfel meer bestaan over het feit dat art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, niet van toepassing kan zijn.

72. Aanvragers vragen te bevestigen dat er na deze aanpassing geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van één van de schenkers ter zake de geschonken vermogensbestanddelen, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen (met name delen van de burgerlijke maatschap, de activa aangehouden door de burgerlijke maatschap en alle tegoeden die de burgerlijke maatschap reeds hebben verlaten middels kapitaalvermindering of dividenduitkering) en nog in de plaats zal komen, alsook op de interesten, vruchten en meerwaarden hiervan, noch op grond van art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling, ongeacht of de rente al dan niet, deels dan wel geheel, wordt opgenomen door de schenkers.

VRAAG 3: IS ART. 2.7.1.0.3, 3° VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?

Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.3, 3° VCF

73. Art. 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

74. Art. 2.7.1.0.3., 3° VCF viseert schenkingen die werden gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Geen schenking onder de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker

75. De schenkingen van xx.xx.2014 werden niet gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenkers. De eigendom van het voorwerp van de schenking werd onmiddellijk overgedragen aan de begiftigden. Dat een vervreemdingsverbod werd voorzien gedurende het leven van de schenkers doet hieraan geen afbreuk, integendeel. Dat de geschonken goederen delen van een burgerlijke maatschap zijn of dat de geschonken goederen achteraf in een burgerlijke maatschap werden ingebracht door de begiftigden, waardoor de begiftigden pas bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers over de onderliggende tegoeden an sich kunnen beschikken, doet hieraan evenmin afbreuk. Net zoals een voorbehoud van vruchtgebruik kan de burgerlijke maatschap aanzien worden als een last van de schenking, die de begiftigde moet aanvaarden in de mate hij/zij de schenking aanvaardt. De geschonken goederen, nl. de delen van de burgerlijke maatschap enerzijds en anderzijds aandelen en een vordering in rekening-courant, zijn definitief uit het vermogen van de schenkers verdwenen. Ze behoren vanaf het ogenblik van de schenking tot het vermogen van de begiftigden. De schenking valt derhalve niet binnen het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.

In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF

76. Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF is art. 2.7.1.0.3,3° VCF niet van toepassing.

77. De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF werd ingevoerd om te vermijden dat de nieuwe verlaagde tarieven voor schenkingen van roerende goederen (3 of 7%) ook zouden kunnen worden toegepast ten aanzien van schenkingen gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Bij de invoering van de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF was het gebruik van een burgerlijke maatschap in het kader van een vermogensplanning reeds gekend. Het was dan ook zeker niet de bedoeling om een schenking in combinatie met een burgerlijke maatschap aan te pakken via deze fictiebepaling.

78. De doelstelling van deze fictiebepaling blijkt duidelijk uit de Memorie van Toelichting:

“Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.” .

79. Ook de Vlaamse minister van Financiën heeft de doelstelling van (oud) art. 4,3° Vl.W.Succ. in die zin bevestigd:

“Uit de parlementaire voorbereiding blijkt duidelijk dat deze aanpassing misbruiken aangaande het vlak tarief voor schenkingen van roerende goederen wilde bestrijden. In de praktijk bleek er immers een gemakkelijke manier om enerzijds het voordeel van het verlaagde tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van overlijden zodat slechts op het ogenblik van het overlijden het evenredige recht (met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht) opeisbaar werd. Dat was uiteraard niet te bedoeling bij de invoering van de bijzonder verlaagde rechten. Burgerrechtelijk heeft een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden immers vrijwel dezelfde gevolgen als een legaat terwijl ze fiscaalrechtelijk sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief werden onderworpen… De oorsprong van artikel 4, 3° Vl. W. Succ. komt dus duidelijk tegemoet aan een legitieme en rechtvaardige doelstelling, namelijk de wens om misbruiken te bestrijden… Het blijft belangrijk om goede maatregelen zoals het vlak tarief inzake schenking van roerende goederen niet te laten ondermijnen door misbruik van dergelijke maatregelen” .

80. Nadien werden ook schenkingen gedaan onder de opschortende termijn van het overlijden van de schenker uitdrukkelijk geviseerd.

81. De schenkingen van xx.xx. 2014 werden niet gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn van het overlijden van de schenkers. Bij een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn bevindt de eigendom van de geschonken goederen zich nog bij de schenkers en dit zolang de opschortende voorwaarde/termijn zich niet heeft vervuld. De eigendom van de geschonken goederen gaat dus pas over bij het vervullen van de opschortende voorwaarde/termijn. Door de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap en van de aandelen en vordering zijn deze goederen definitief uit het vermogen van de heer X en mevrouw Y verdwenen, aangezien de eigendom ervan onmiddellijk aan de begiftigden is toegekomen.

82. Daarnaast kan art. 2.7.1.0.3,3° VCF overeenkomstig de ratio legis slechts van toepassing zijn op schenkingen die vrijwillig ter registratie werden aangeboden of verplicht registreerbaar zijn. Immers, enkel bij deze schenkingen worden de verlaagde tarieven toegepast, ook al verkrijgen de begiftigden de geschonken goederen pas bij het overlijden van de schenker, waardoor een misbruik voorligt van de verlaagde tarieven bij schenkingen van roerende goederen. Het was dan ook in die optiek dat de fiscale administratie met haar administratieve beslissing van 26 april 2005 van mening was dat (oud) art. 4, 3° Vl.W.Succ. enkel van toepassing was bij vrijwillig ter registratie aangeboden schenkingen of verplicht registreerbare schenkingen.

83. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan. Ook de Minister van Financiën heeft in het kader van de gesplitste aankoop gemeld dat de algemene antimisbruikbepaling niet meer speelt als er een specifieke antimisbruikbepaling van toepassing is.

84. De specifieke antimisbruikbepaling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF bestaat erin te vermijden dat van de verlaagde tarieven in de schenkbelasting misbruik zou worden gemaakt door een geregistreerde schenking te doen waarbij de begiftigden de geschonken goederen pas bij overlijden van de schenker verkrijgen, maar in dat geval slechts de verlaagde tarieven van de schenkbelasting zijn verschuldigd in plaats van de hogere tarieven van de erfbelasting. Wordt een niet verplicht te registreren schenking niet vrijwillig ter registratie aangeboden, dan is niet art. 2.7.1.0.3., 3° VCF van toepassing, maar wel art. 2.7.1.0.5. VCF. Elke fictiebepaling heeft immers een eigen autonoom toepassingsgebied.

85. Uit de Voorafgaande Beslissing nr. 16046 d.d. 14 november 2016 blijkt evenwel dat de Vlaamse Belastingdienst meent dat met de voorafgaande oprichting van een burgerlijke maatschap waarna een schenking volgt, het enkel de bedoeling is de volledige controle over het vermogen van de burgerlijke maatschap te behouden en dat hiermee wordt geprobeerd om de toepassing van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF te omzeilen, aangezien de rechtsgevolgen van de vooropgestelde constructie identiek zouden zijn aan deze van schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

86. Vooreerst heeft de voorafgaande oprichting van een burgerlijke maatschap waarna de delen worden geschonken niet dezelfde rechtsgevolgen als deze van een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker, zeker niet in voorliggend geval. Hetzelfde geldt voor een schenking van goederen die nadien in de burgerlijke maatschap worden ingebracht. Door de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap zijn de geschonken delen definitief uit het vermogen van de heer X en mevrouw Y verdwenen. Idem voor de overige geschonken goederen. Deze behoren geenszins nog tot hun eigendom.

87. Bij een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn bevindt de eigendom van de geschonken goederen zich nog bij de schenker en dit zolang de opschortende voorwaarde/termijn zich niet heeft vervuld. De eigendom van de geschonken goederen gaat dus pas over bij het vervullen van de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker, terwijl dit bij de schenking van delen van de burgerlijke maatschap onmiddellijk gebeurt. Bij de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap dienen de begiftigden bijvoorbeeld vanaf het ogenblik van de schenking de inkomstenbelastingen te voldoen van de in de burgerlijke maatschap aangehouden vermogensbestanddelen. Bij een schenking onder opschortende voorwaarde/termijn dient de schenker dit te voldoen en pas vanaf zijn overlijden begiftigden. Er is dus een fundamenteel verschil.

88. Daarnaast is zoals hierboven uiteengezet de doelstelling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF niet gefrustreerd en dat is overigens de enige toetssteen voor de toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF, niet de soortgelijke rechtsgevolgen die al dan niet zouden bestaan. Dit is overigens ook zo door de Administratie aanvaard geworden, aangezien de “Schenkingsakte 1” die ter registratie werd aangeboden, werd belast onder het regime van de schenkbelasting. Mocht art. 4, 3° W.Succ. (thans 2.7.1.0.3., 3° VCF) (al dan niet in combinatie met de antimisbruikbepaling) van toepassing zijn geweest, dan had de Administratie enkel het algemeen vast recht mogen heffen bij de registratie van de “Schenkingsakte 1”, zonder toepassing van het gunstregime, en erfbelasting bij het overlijden van de schenkers.

Doorslaggevende niet-fiscale motieven

89. In de mate alsnog tot fiscaal misbruik zou worden besloten, quod non, dan liggen er in casu doorslaggevende niet-fiscale motieven voor. De burgerlijke maatschap heeft immers als voornaamste doelstelling de instandhouding van het familiaal vermogen teneinde te vermijden dat de aandelen van de diverse vennootschappen zou verbrokkelen tussen de verscheidene begiftigden.

Rechtszekerheidsbeginsel

90. Zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat een schenking waarbij voorafgaand een burgerlijke maatschap werd opgericht gekoppeld aan het leven van de schenker en waarbij de schenker de zaakvoerder is of de omgekeerde situatie (eerst schenking, daarin inbreng in maatschap), al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF zou vallen, dan verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de toepassing ervan op schenkingsakten die in het verleden werden gesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie.

91. Een schenking van delen van een burgerlijke maatschap werd in het verleden nooit in vraag gesteld in het licht van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF. Indien de schenkingsakte voor Nederlandse notaris werd verleden, werd art. 2.7.1.0.3., 3° VCF nooit toegepast bij overlijden van de schenker. Indien de schenkingsakte voor Belgische notaris werd verleden, werd steeds onmiddellijk de schenkbelasting van 3% (tarief rechte lijn) geheven. Ook in voorliggend dossier werd op de in België ter registratie aangeboden akte meteen het definitief regime voor schenkingen van roerende goederen toegepast (deels heffing van 3%, deels toepassing van het vrijstellingsregime van oud art. 140bis W.Reg.).

92. Art. 2.7.1.0.3., 3° VCF werd ook niet ingevoerd om dergelijke situatie te belasten, al helemaal niet in de mate de schenking is gebeurd voor buitenlandse notaris en deze schenking niet vrijwillig werd geregistreerd. De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF heeft immers een eigen autonoom toepassingsgebied, nl. het belasten van schenkingen die werden gedaan onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker waarbij, mocht deze fictiebepaling niet bestaan, slechts het lage tarief van de schenkbelasting zijn verschuldigd bij het overlijden van de schenker, in plaats van het hogere tarief van de erfbelasting.

93. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en in de lijn met hetgeen de Vlaamse Belastingdienst steeds naar voren schuift inzake standpunten die een breuk met het verleden vormen, kan het nieuwe standpunt ten vroegste vanaf publicatie van de Voorafgaande Beslissing met nummer 16046 worden toegepast, zijnde ten vroegste voor wat betreft schenkingsakten verleden vanaf 30 november 2016.

Toepassing art. 2.7.1.0.3,3° VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen

94. Door de vermogensbestanddelen (al dan niet vóór de schenking) in te brengen in een burgerlijke maatschap beschikken de schenkers ook na de schenking over de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van deze vermogensbestanddelen in naam en voor rekening van de begiftigden (doch niet van de geschonken delen, aangezien de schenkers definitief en onherroepelijk afstand hebben gedaan van de geschonken vermogensbestanddelen – reden waarom de aanvragers menen dat art. 2.7.1.0.3., 3° VCF niet van toepassing is).

95. Het lijkt de aanvragers dan ook dat, in de mate dat art. 2.7.1.0.3., 3° VCF van toepassing zou zijn - hetgeen volgens de aanvragers evenwel niet het geval is - de toepassing ervan hoe dan ook kan worden vermeden middels een statutenwijziging van de burgerlijke maatschap (zoals hierboven beschreven sub 3.B.), waarbij de zeggenschap van de zaakvoerder in die mate wordt afgezwakt dat de zaakvoerder enkel nog het beheer kan uitoefenen over de onderliggende activa, maar geenszins nog alleen hierover kan beschikken.

96. Na de statutenwijziging zullen daden van beheer door de zaakvoerders (schenkers) alleen worden gesteld, terwijl daden van beschikking met een gewone meerderheid van stemmen (elke deelgenoot heeft 1 stem) door de algemene vergadering én (cumulatief) met instemming van de zaakvoerders (dus de facto voorlopig schenkers samen met minstens 1 begiftigde) moeten worden gesteld. Er komt een duidelijke definitie van daden van beheer enerzijds en daden van beschikking anderzijds. Bij discussie over de kwalificatie van de handeling dient deze te worden beschouwd als een daad van beschikking en dient deze derhalve door de algemene vergadering te worden gesteld. De statuten van de burgerlijke maatschap wordt aangepast overeenkomstig hetgeen hierboven beschreven. Na deze aanpassingen kan er derhalve helemaal geen toepassing meer mogelijk zijn van art. 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.

97. Aanvragers vragen te ons bevestigen dat er na het stellen van de voorgenomen verrichtingen geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van één van de schenkers ter zake de geschonken vermogensbestanddelen, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen (met name delen van de burgerlijke maatschap, de activa aangehouden door de burgerlijke maatschap en alle tegoeden die de burgerlijke maatschap reeds hebben verlaten middels kapitaalvermindering of dividenduitkering) of nog in de plaats zal komen, alsook op de interesten, vruchten en meerwaarden hiervan, noch op grond van art. 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.

VRAAG 4: IS ER ERFBELASTING VERSCHULDIGD OP HET ERFRECHTELIJK VRUCHTGEBRUIK DAT DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT KAN VERKRIJGEN MIDDELS INBRENG VAN DE GESCHONKEN GOEDEREN?

98. In de schenkingsaktes dd. xx.xx. 2014 is voorzien dat de schenkers geen toestemming in de zin van artikel 858bis B.W. verlenen aan de door de andere echtgenoot gedane schenking, zodat de langstlevende echtgenoot/echtgenote bij overlijden van de eerststervende de mogelijkheid behoudt om inbreng te vorderen ter zake van de door de andere echtgenoot gedane schenking.

99. Bij overlijden van de heer X of mevrouw Y kan de langstlevende derhalve inbreng vorderen van de schenking gedaan door de overleden echtgenoot en zodoende het erfrechtelijk vruchtgebruik verkrijgen op de door de overleden echtgenoot geschonken goederen.

100. De aanvragers menen dat er op de eventuele verkrijging van dit erfrechtelijk vruchtgebruik door de langstlevende middels inbreng van de geschonken goederen geen erfbelasting is verschuldigd.

101. Voor de heffing van de erfbelasting wordt er immers geen rekening gehouden met de inbreng van de door de erflater aan zijn erfgenamen geschonken goederen, die door deze laatsten ingevolge art. 843 B.W. dienen te worden ingebracht in de te verdelen massa. De geschonken goederen maken geen deel uit van de belastbare massa, noch wordt er met de geschonken goederen rekening gehouden om het belastbaar aandeel van de erfgenamen te bepalen. De geschonken goederen maken door het enkele feit van de gedane schenking immers geen deel meer uit van het vermogen van de erflater en ze keren ook niet terug naar het vermogen van de erflater.

102. Het feit dat de akte inzake bevestiging schenking en wijziging/interpretatie van de modaliteiten eventueel pas zou worden verleden op of na 1 september 2018 (datum inwerkingtreding nieuwe erfrecht, waarbij art. 858bis B.W. ook wordt vervangen) is hierbij irrelevant. De schenkingen dateren immers van xx.xx.2014 en worden op heden enkel bevestigd, niet opnieuw gedaan. Art. 858bis B.W. (zoals dat vandaag bestaat) blijft van toepassing op de schenkingen van 2014, zodat de langstlevende echtgenote op grond hiervan inbreng kan vorderen van de schenking (ook na 1 september 2018). De wet bepaalt immers duidelijk dat artikel 858bis B.W. zoals dat van toepassing was vóór de vervanging door de wet van 31 juli 2017, van kracht blijft voor schenkingen die moeten worden ingebracht door de langstlevende echtgenoot dan wel ten aanzien van die laatste, zonder dat hiervoor een verklaring tot behoud (zoals voorzien in art. 66 van de wet van 31 juli 2017) vereist is:

“§ 3. Wanneer, met toepassing van paragraaf 2, tweede lid, een schenking moet worden ingebracht door de langstlevende echtgenoot dan wel ten aanzien van die laatste, blijft artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat van toepassing was vóór de vervanging ervan bij artikel 39 van deze wet, van kracht voor zover dat voor die inbreng nodig is.”

103. Aanvragers vragen te bevestigen dat er geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van de eerststervende schenker ter zake het erfrechtelijk vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot/echtgenote kan verkrijgen middels inbreng van de geschonken goederen, dan wel van hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of nog in de plaats zal komen, alsook op de interesten, vruchten en meerwaarden hiervan, op grond van enige wetsbepaling (ook al wordt de akte tot bevestiging schenking en wijziging/interpretatie modaliteiten pas verleden op of na 1 september 2018).

VRAAG 5: KAN ER WORDEN BEVESTIGD DAT HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN GEEN AANLEIDING GEEFT TOT EEN NIEUWE HEFFING TEN AANZIEN VAN HET VOORWERP VAN DE REEDS EERDER GEREGISTREERDE SCHENKING?

104. Zoals hierboven uiteengezet, werd de eerste schenkingsakte van xx.xx. 2014 (waarbij de 10.000 delen van de burgerlijke maatschap werden geschonken) reeds op xx.xx. 2015 geregistreerd. Deze registratie geschiedde met toepassing van de vrijstelling van artikel 140bis Vl.W.Reg. (thans 2.7.1.0.3., 3° VCF) voor wat betreft de aandelen van de nv A; op het overige vermogen in de burgerlijke maatschap (op dat ogenblik € […] cash tegoeden) werd 3% schenkbelasting betaald (aldus werd € […] schenkbelasting betaald).

105. Op 6 april 2016 werd er een kapitaalvermindering doorgevoerd in nv A voor een bedrag van € […]. Een bedrag van € […] werd hiervan reeds uitbetaald aan de burgerlijke maatschap, het restant ten bedrage van € […] vormt op heden een (rentedragende) vordering van de burgerlijke maatschap op nv A. Overeenkomstig artikel 2.8.6.0.7 VCF, zal gelet op deze kapitaalvermindering alsnog 3% worden betaald op de waarde van de aandelen nv A dd. xx.xx. 2014, althans proportioneel met de doorgevoerde kapitaalvermindering (dus meer bepaald ten belope van 1.600/1.677ste). Er werd hiertoe op 13 maart 2018 reeds een schrijven als bedoeld in artikel 2.8.6.0.7 § 2 VCF gericht aan Vlabel (zie bijlage). Ten belope van 77/1.677ste zal de vrijstelling van art. 2.8.6.0.3 VCF evenwel definitief zijn, onder de (enige) voorwaarde dat uit de a posteriori controle als bedoeld in artikel 2.8.6.0.7 § 1 VCF blijkt dat verder aan alle voorwaarden als bedoeld in artikel 2.8.6.0.6 VCF is voldaan.

106. Partijen zijn van mening dat ingevolge de voorgenomen verrichtingen (meer bepaald de aanpassing van de statuten van de burgerlijke maatschap en de interpretatie en aanpassingen van de modaliteiten bij de schenkingen) er geen nieuwe schenking/overdracht voorligt. De goederen werden reeds op xx.xx. 2014 definitief en onherroepelijk geschonken en de bruto-grondslag van het geschonkene werd aan de schenkbelasting onderworpen. Het feit dat de modaliteiten van de schenkingen op heden zouden worden aangepast, doet hieraan geen enkele afbreuk. Wanneer de akte inzake bevestiging schenking en wijziging / interpretatie van de modaliteiten van de schenking ter registratie zal worden aangeboden, zal derhalve enkel nog op de waarde van de geschonken goederen uit de niet geregistreerde ‘schenkingsakte 2’ (met name de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba T, de actuele waarde van 1 aandeel van de nv P en de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba H en de vordering in rekening-courant voor een nominaal bedrag van € […], dewelke later werden ingebracht in de burgerlijke maatschap en waarvoor in ruil 1.209 nieuwe delen werden uitgegeven) 3% schenkbelasting dienen te worden betaald en niet op de geschonken goederen (of wat daarvoor in de plaats is gekomen door zaakvervanging, belegging of wederbelegging) uit ‘schenkingsakte 1’, dewelke reeds werd geregistreerd (zie hierboven).

107. Volgens het algemeen beginsel van non bis in idem (dat tot uitdrukking komt in onder meer artikel 13 W.Reg.) kan eenzelfde belastbare materie immers slechts éénmaal aan dezelfde of aan gelijkaardige belastingen worden onderworpen . Zo wordt ten aanzien van verscheidene geschriften die laten blijken van dezelfde rechtshandeling (vb. verbeterende akten, akten die slechts de bevestiging, bekrachtiging, uitvoering of aanvulling inhouden van vroeger geregistreerde aktes) de grondregel non bis in idem toegepast, hetzij door de latere akte van het evenredig recht vrij te stellen, hetzij door aanrekening van het vroeger geheven recht op de wegens de latere akte of handeling verschuldigde belasting. Dubbele belasting dient te worden vermeden. In de registratiebelasting (als belasting op rechtshandelingen) leidt dit ertoe dat er slechts éénmaal belasting kan worden geheven op dezelfde rechtshandeling (in casu de reeds gedane schenking van xx.xx.2014). Dit geldt eveneens indien het voorwerp van deze rechtshandeling tussen de eerste registratie hiervan en de tweede registratie in waarde zou zijn toegenomen. De heffing ten aanzien van (het voorwerp van) de geregistreerde “schenkingsakte 1” (of wat hiervoor door zaakvervanging, belegging of wederbelegging in de plaats is gekomen) is aldus definitief.

108. Partijen zijn aldus in dezelfde lijn van mening dat er door de voorgenomen verrichtingen geen nieuwe driejaarstermijn zoals voorzien in art. 2.8.6.0.6 VCF begint te lopen waarbinnen de voorwaarden tot behoud van de vrijstelling voor familiale vennootschappen dienen te worden nageleefd en dat er evenmin naar aanleiding van het verlijden van de akte bevestiging schenking en wijziging/interpretatie modaliteiten schenking in de formaliteiten als bedoeld in artikel 2.8.6.0.4 VCF dient te worden voorzien.

109. Kortom, de gevolgen inzake schenkbelasting ten aanzien van de te verlijden akte inzake bevestiging schenking en wijziging/interpretatie modaliteiten van de schenking blijven beperkt tot de heffing van 3% schenkbelasting op de waarde van de geschonken goederen uit de niet geregistreerde ‘schenkingsakte 2’ (met name de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba T, de actuele waarde van 1 aandeel van de nv P en de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba H en de vordering in rekening-courant voor een nominaal bedrag van € […]), zonder dat er hierbij of hierna verder nog voorwaarden dienen te worden voldaan of formaliteiten dienen te worden vervuld in het kader van de vrijstelling van art. 2.8.6.0.3 VCF e.v.

110. Aanvragers vragen te bevestigen dat bij de voorgenomen verrichtingen enkel nog op de waarde van de geschonken goederen vermeld in de niet geregistreerde ‘schenkingsakte 2’ (met name de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba T, de actuele waarde van 1 aandeel van de nv P en de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba H en de vordering in rekening-courant met een nominale waarde van € […]) 3% schenkbelasting dient te worden betaald en niet op de geschonken goederen (of wat hiervoor in de plaats is gekomen door zaakvervanging, belegging of wederbelegging) vermeld in de reeds geregistreerde ‘schenkingsakte 1’ (met name 10.000 delen van “de burgerlijke maatschap“, met onderliggende de aandelen nv A en liquiditeiten van € […]), gelet op het non bis in idem-principe?

111. Aanvragers vragen tevens te bevestigen dat het bovenstaande geldt zonder dat hiertoe (opnieuw) een beroep dient te worden gedaan op de vrijstellingsregeling van artikel 2.8.6.0.3 VCF, zodat derhalve ook de voorwaarden die worden gesteld om van dit artikel te kunnen genieten niet aan de orde zijn en de overgang van deze aandelen naar de kinderen reeds definitief zijn belastingregime heeft ondergaan.

VRAAG 6: WORDT DE SCHENKBELASTING VERSCHULDIGD NAAR AANLEIDING VAN DE REGISTRATIE VAN DE AKTE INZAKE BEVESTIGING SCHENKING EN WIJZIGING EN INTERPRETATIE VAN DE MODALITEITEN BEREKEND AAN HET TARIEF VOOR SCHENKINGEN VAN ROERENDE GOEDEREN (art. 2.8.4.1.1 § 2 VCF) EN NIET AAN HET TARIEF VOOR SCHENKINGEN VAN ONROERENDE GOEDEREN (art. 2.8.4.1.1 § 1 VCF)?

112. Bij de schenkingsaktes dd. xx.xx. 2014 werden 10.000 delen van de burgerlijke maatschap geschonken, evenals aandelen en een vordering in rekening-courant. Deze laatste werden vervolgens door de begiftigden ingebracht in de burgerlijke maatschap, in ruil waarvoor 1.209 delen van de maatschap werden uitgegeven. In 2015 werd door de burgerlijke maatschap met de aangehouden activa geïnvesteerd in een appartement te […].

113. De aanvragers menen dat er bij de registratie van de akte inzake bevestiging schenking en wijziging en interpretatie van de modaliteiten 3% schenkbelasting (tarief voor schenkingen van roerende goederen) zal zijn verschuldigd op de waarde van de geschonken goederen uit de niet geregistreerde ‘schenkingsakte 2’ (met name de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba T, de actuele waarde van 1 aandeel van de nv P en de actuele waarde 1 aandeel van de bvba H en de vordering in rekening-courant met een nominale waarde van € […]) (en geen progressieve schenkbelasting berekend aan het tarief voor schenkingen van onroerend goed).

114. De administratieve beslissing Rep. RJ. R 133/06-01 bepaalt immers het volgende:

“Het schenkingsrecht wordt bij schenking van roerende goederen, net zoals bij schenking van onroerende goederen, berekend over de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.
Het voorwerp van de schenking dient te worden beoordeeld op de datum van de schenking; wijzigingen van dit voorwerp tussen de schenking en het moment van de registratie van deze schenking zijn daarbij zonder invloed.
De verkoopwaarde dient te worden bepaald op de datum waarop de registratierechten op de schenking opeisbaar zijn, m.a.w. de datum van de aanbieding ter registratie van het geschrift waarop de schenkingsrechten geheven worden.”

115. Het voorwerp van de nog niet geregistreerde schenkingsakte van xx.xx. 2014 bestond uit roerende goederen (met name aandelen en een vordering in rekening-courant), waardoor het tarief voor schenkingen van roerende goederen van toepassing zal zijn in casu. Het feit dat deze roerende goederen na de schenking deels werden geïnvesteerd in onroerende goederen heeft hierop geen invloed en maakt niet dat het tarief voor onroerende schenkingen van toepassing zou worden.

116. Aanvragers vragen te bevestigen dat er bij de registratie van de akte inzake bevestiging schenking en wijziging en interpretatie van de modaliteiten 3% schenkbelasting (tarief voor schenkingen van roerende goederen in rechte lijn) verschuldigd zal zijn over de waarde van de geschonken goederen vermeld in de niet geregistreerde schenkingsakte 2 (met name de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba T, de actuele waarde van 1 aandeel van de nv P en de actuele waarde van 1 aandeel van de bvba H en de vordering in rekening-courant met een nominale waarde van € […]) (en dus rekening houdende met de reeds geregistreerde schenkingsakte van de 10.000 delen van de burgerlijke maatschap waarover sowieso geen nieuwe heffing kan plaats grijpen – zie vraag 5) en niet het tarief voor schenkingen van onroerende goederen.

VRAAG 7: IS BIJ DE VERKOOP VAN VIER DELEN VAN DE BURGERLIJKE MAATSCHAP HET EVENREDIG VERKOOPRECHT VERSCHULDIGD OP 4/11.212STEN VAN DE VERKOOPWAARDE VAN HET DOOR DE MAATSCHAP AANGEHOUDEN ONROEREND GOED?

117. Zoals hierboven aangegeven, zal een verkoop plaats vinden tussen zoon 1, de dochter en zoon 2 enerzijds en de heer X en mevrouw Y anderzijds, waarbij de heer X en mevrouw Y vier delen (van de 11.212 delen) van de burgerlijke maatschap zullen aankopen voor een prijs per aandeel van 1/11.212ste van de waarde van de burgerlijke maatschap op het ogenblik van de verkoop. Aangezien de burgerlijke maatschap blote eigenaar is van een onroerend goed (appartement te […]), zal de verkoop van de vier delen middels notariële akte gebeuren.

118. Aangezien ingevolge het gebrek aan rechtspersoonlijkheid van de burgerlijke maatschap de eigendomsverhouding van de onroerende goederen wijzigt ingevolge deze verkoop (de kinderen verkopen samen 4/11.212sten aan hun ouders) en er bijgevolg onder bezwarende titel eigendom van onroerend goed wordt overgedragen, zal er overeenkomstig het evenredig verkooprecht verschuldigd zijn bij de verkoop van de delen van de burgerlijke maatschap.

119. De aanvragers menen evenwel dat het evenredig verkooprecht slechts verschuldigd zal zijn op basis van 4/11.212sten van de verkoopwaarde van het onroerend goed, daar er slechts ten belope van dit aandeel eigendom wordt verschoven.

120. Aanvragers vragen te bevestigen dat bij de verkoop van de vier delen van de burgerlijke maatschap het evenredig verkooprecht zal verschuldigd zijn op 4/11.212sten van de verkoopwaarde van het door de burgerlijke maatschap aangehouden onroerend goed.

IV. Beslissing

121. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

122. Artikel 3.22.0.0.1 §2, 1ste lid,3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

123. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet ingegaan worden op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of registratiebelasting in het algemeen.

124. Op de vraag naar de gevolgen op het vlak van erfbelasting bij overlijden van de heer X en/of mevrouw Y in verband met de rechtshandelingen die reeds hadden plaatsgevonden (met name de oprichting van de maatschap van xx.xx.2014, de schenkingen van xx.xx.2014 en de inbreng door de kinderen in de burgerlijke maatschap), kan niet verder worden ingegaan aangezien er geen voorafgaande beslissingen kunnen worden afgeleverd voor verrichtingen die reeds hebben plaatsgehad.

125. Bovendien is Vlabel niet bevoegd om zich uit te spreken over de burgerrechtelijke geldigheid van het wijzigen van de modaliteiten van een reeds gedane schenking.
Het feit dat Vlabel uitspraak doet over de fiscale behandeling van de wijziging van de modaliteiten van de schenking, betekent niet dat Vlabel een standpunt inneemt in de mogelijke discussie of deze wijziging op burgerrechtelijk vlak al dan niet als een nieuwe schenking moet worden beschouwd.

126. Bijgevolg kan enkel een beslissing worden genomen over de fiscale gevolgen van de concreet voorgestelde verkoop van vier delen van de burgerlijke maatschap, de aanpassingen aan de statuten van de maatschap en aan de modaliteiten van de schenkingen van xx.xx. 2014, meer bepaald naar de gevolgen voor de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.9, 2.7.1.0.3,3°, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, zijnde vraag 1, 2 en 3.

127. Wat vraag 4 betreft, dit is een vraag naar eventuele gevolgen van de vordering tot inbreng.

128. Op vraag 5 kan niet worden ingegaan voor zover de vraag betrekking heeft op de reeds gestelde rechtshandeling, op vraag 6 en 7 daarentegen wel, aangezien dit concrete vragen zijn naar het toepasselijk tarief aangaande de voorgenomen rechtshandelingen.

129. Voor wat de goederen betreft die bij zaakvervanging in de plaats zouden komen van de oorspronkelijk geschonken goederen, kan enkel het volgende beslist worden. De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt het principe van de conventionele zaakvervanging maar er kan geen concrete uitspraak over gedaan worden aangezien dit een loutere bewijsproblematiek betreft, waarover geen voorafgaande beslissing kan worden afgeleverd.

VRAAG 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF.

130. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

131. Vermits er met betrekking tot de betrokken goederen thans geen gesplitste inschrijving voor het vruchtgebruik en de blote eigendom bestaat, is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing.

VRAAG 2: Mogelijke toepassing van art. 2.7.1.0.9 VCF

132. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

133. De schenkingen dd. xx.xx. 2014 werden gedaan onder de last om jaarlijks een rente van 4% van het geschonken vermogen af te staan aan de schenkers.

134. Er zou een aanpassing aan artikel 1 “Last tot afstand van een rente” gebeuren door toevoeging van een alinea waarbij voorzien wordt dat de hoogte van de opvraging van de rentes beperkt wordt, geformuleerd als volgt:

“Het bovenstaande dient aldus te worden geïnterpreteerd en gelezen dat de mogelijkheid tot het opvragen van achtereenvolgende rentes in hoofde van de Schenkers vanzelfsprekend niet zo ver kan gaan dat er geen duidelijke schenking meer voorligt. Het opvragen van de achtereenvolgende rentes dient derhalve uiteraard steeds (in álle omstandigheden) aldus te gebeuren dat er een substantiële verrijking aanwezig is en blijft in hoofde van de Begiftigden (en een substantiële verarming in hoofde van de Schenkers) en dient derhalve steeds indien nodig binnen deze grenzen beperkt te worden. Teneinde hierover alle onduidelijkheden te vermijden, bepalen Partijen hierbij alvast dat het nooit zo kan zijn dat het opvragen of opnemen van de achtereenvolgende rentes ertoe leidt dat aan de Begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking (€ […]). In de mate de Begiftigden op een bepaald ogenblik van opvraging of opname niet minstens 30% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking zouden kunnen behouden, kunnen de Schenkers op dat ogenblik geen rente opvragen of opnemen, ook al hebben de Schenkers op dat ogenblik nog geen 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking opgevraagd aan de Begiftigden. Vanaf het ogenblik dat de Begiftigden wel minstens 30% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking zouden kunnen behouden, kunnen de Schenkers opnieuw de rente opvragen of opnemen, zij het dat zij uiteraard nooit meer dan 70% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking kunnen opvragen aan de Begiftigden”.

135. Hiermee wordt beoogd dat de last niet zo hoog gaat oplopen dat het in feite geen schenking meer is, waardoor er zich een herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zou opdringen.

136. Vlabel aanvaardt dat door de thans voorgelegde plafonnering van de last de schenking niet kan worden uitgeput, zodat er geen herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zal gebeuren.

VRAAG 3: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF

137. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

Artikel 3.17.0.0.2 VCF:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

138. Om de reeds hoger aangehaalde redenen wordt geen uitspraak gedaan over de eventuele toepassing van de antimisbruikbepaling op de gestelde rechtshandelingen vóór de voorgelegde aanpassingen.

139. Het artikel 2 van de oorspronkelijke schenkingsakte, waarbij de schenkers zich het stemrecht hadden voorbehouden op de 10.000 geschonken delen van de burgerlijke maatschap, elk ten belope van de helft, zal worden geschrapt.

140. Anderzijds wordt voorgenomen 4 delen van de burgerlijke maatschap te verkopen door de kinderen aan de heer X en mevrouw Y.

Gevolg is dat de schenkers terug stemrecht bezitten, en overeenkomstig artikel 11 en 12 van de aangepaste statuten van de maatschap zou dit 1 stem per deelgenoot zijn.

141. Daarnaast worden nog een aantal artikelen aangepast, en wordt de clausule omtrent een eventuele nietigheid aangevuld. Het artikel aangaande volmacht tot registratie wordt geschrapt.

142. Ook de artikelen 8.2 en 9 van statuten van de maatschap worden aangepast om de bevoegdheden van de schenkers/zaakvoerders af te zwakken tot loutere daden van beheer over de activa die de maatschap aanhoudt.

143. Met al deze aanpassingen wordt beoogd het niveau van het controlebehoud over de burgerlijke maatschap (en dus ook over de geschonken goederen) door de schenker terug te schroeven, zodat de antimisbruikbepaling niet wordt toegepast wegens het ontwijken van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.

144. Ingevolge deze aanpassingen en gelet op de concrete omstandigheden van dit dossier (waaronder de leeftijd van de betrokkenen), wordt aanvaard dat de mate van controlebehoud door de schenker in casu van die aard is, dat geen toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.

VRAAG 4: Gevolgen eventuele inbreng van de geschonken goederen gevorderd door de langstlevende echtgenoot bij overlijden van de heer X of mevrouw Y.

145. Rekening houdend met de inwerkingtreding van het nieuwe burgerlijk erfrecht op 1 september 2018 en met het feit dat het op dit moment onduidelijk is op welke rechtsgrond de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op de geschonken goederen zal kunnen verkrijgen, kan hierover geen uitspraak worden gedaan.

VRAAG 5: Gevolgen ten aanzien van het voorwerp van de reeds eerder geregistreerde schenking

146. Zoals hoger reeds gesteld, kan geen voorafgaande beslissing worden genomen over reeds gestelde rechtshandelingen. Meer bepaald kunnen aangaande de voorwaarden tot behoud voor de vrijstelling van de familiale vennootschappen in het kader van deze aanvraag tot voorafgaande beslissing geen uitspraken worden gedaan.

147. Enkel voor wat betreft het aanbieden ter registratie van de akte tot wijziging van de modaliteiten kan bevestigd worden dat schenkbelasting zal geheven worden met als grondslag de brutowaarde van de bij de oorspronkelijke akten geschonken goederen, onder aftrek van de grondslag waarop reeds schenkbelasting geheven werd (al of niet via vrijstelling van familiale vennootschappen). Het feit of er achteraf al of niet een bijheffing zal gebeuren wegens het niet voldoen aan de voorwaarden van de vrijstelling van de familiale vennootschap, staat volledig los van de huidige voorafgaande beslissing, zoals hoger reeds vermeld.

148. Aanvrager stelt dat de wijziging aan de modaliteiten van de schenking van xx.xx.2014 bij Belgische notariële akte zal gebeuren “waarbij 3% schenkbelasting zal worden betaald op de waarde van de geschonken vermogensbestanddelen”.

VRAAG 6: Toepasselijk tarief van de schenkbelasting m.b.t. de registratie van de akte van wijziging en interpretatie van de modaliteiten.

149. Vermits de akte die de wijziging van de modaliteiten van de schenking vaststelt betrekking heeft op de initiële schenking van roerende goederen, zal deze akte onderworpen worden aan het tarief “roerend” van de schenkbelasting, overeenkomstig art. 2.8.4.1.1, §2 VCF dat stelt:

Ҥ2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt:
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen…”

VRAAG 7: Heffing op de verkoop van vier delen van de burgerlijke maatschap

150. Op de verkoop van de 4 delen van de burgerlijke maatschap zal het verkooprecht geheven worden op de grondslag zoals voorzien in art. 2.9.3.0.1 VCF (primaire belastbare grondslag)., met minimaal de verkoopwaarde van de overeenstemmende aandelen (4/11.212den) in de onroerende goederen (minimum belastbare grondslag), wegens de fiscale transparantie van de burgerlijke maatschap.

151. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.