Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18019 - Schenking van levensverzekering Vlaamse Belastingdienst

VB 18019 - Schenking van levensverzekering

Voorafgaande beslissing
Nummer
18019
Datum beslissing
16 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.6. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Aanvrager heeft de intentie tot schenken van een levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds door mevrouw aan haar echtgenoot en wenst te weten of:

  • er erfbelasting zal verschuldigd zijn bij vooroverlijden van mevrouw op basis van artikel 2.7.1.0.6 §1 VCF;
  • er erfbelasting zal verschuldigd zijn bij overlijden van mijnheer binnen de 3 jaar na het overlijden van mevrouw op basis van artikel 2.7.1.0.6 §1,2de lid VCF;
  • er fiscaal misbruik zou zijn indien mevrouw bij vooroverlijden van haar echtgenoot haar schenking herroept op basis van artikel 1096 B.W. hetzij op basis van een conventioneel recht van terugkeer voorzien in de schenkingsakte.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de burg. venn. ovv. BVBA […] namens: Mevrouw […] “V”.

V is gehuwd met de heer […], hierna genoemd “M” onder het wettelijk stelsel blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […].

Zij hebben samen 3 zonen: […], […] en […], hierna genoemd “de kinderen”.

3. Overige betrokken partij: de vader van V, […], hierna genoemd “de vader van V”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Er werd op […] een levensverzekeringspolis, gekoppeld aan een beleggingsfonds, afgesloten bij […] met polisnr. […] als volgt:

  • Verzekeringsnemer: V
  • Verzekerde: V
  • Begunstigde bij leven: V
  • Begunstigde bij overlijden: de vader van V
  • +Begunstigde bij overlijden bij ontstentenis van de vader van V: de kinderen.

De polis werd voorgelegd.

5. De premies voor de polis werden volledig betaald met eigen kapitaal van V. Hiervan wordt geen bewijs voorgelegd, zodat de hierna volgende beslissing maar geldt voor zover de bewering correct is.

6. V heeft de intentie de rechten uit het verzekeringscontract te schenken aan haar echtgenoot M.

De schenking zou doorgaan bij een Belgische notaris dus er zal 3 % schenkingsrechten betaald worden op de afkoopwaarde van de polis op het ogenblik van de schenking.

Er wordt een ontwerp van de schenkingsakte voorgelegd. In deze akte worden een beding van conventionele terugkeer met optie voorzien met betrekking tot de geschonken goederen, of op wat ingevolge belegging, wederbelegging, verkoop, inbreng, wettelijke of conventionele zaakvervanging of op enige andere wijze in de plaats zou komen.

7. Na de schenking zou M de begunstigde bij overlijden wijzigen naar zijn kinderen.

8. Na de schenking en wijziging van de begunstiging ziet de verzekering er als volgt uit:

  • Verzekeringsnemer: M
  • Verzekerde: V
  • Begunstigde bij leven: M
  • Begunstigde bij overlijden: de kinderen.

III. Motivering van de aanvraag

1) Bij vooroverlijden van V.

9. De aanvrager meent dat er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn bij vooroverlijden van V. Vermits de polis niet geschonken zal worden door de verzekeringsnemer aan de begunstigde zal Vlabelstandpunt nummer 15133 niet van toepassing zijn - want het standpunt stelt letterlijk 'indien een verzekeringnemer een bestaande polis tijdens zijn leven schenkt aan de begunstigde..

Bijgevolg meent de aanvrager dat er geen erfbelasting verschuldigd is op basis van artikel 2.7.1.0.6.§1 VCF of enige andere bepaling. Er kan immers gebruik gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.6,§2, 1° en/of 4° VCF. Aanvrager vraagt dit te bevestigen.

Ter informatie geeft de aanvrager mee dat een schenking aan de kinderen nu niet aan de orde is aangezien zij niet wenst dat haar kinderen nu reeds als verzekeringsnemer over de rechten van de polis zouden kunnen beschikken.

Het feit dat de kinderen van V reeds als secundaire begunstigde zijn aangeduid bij de oorspronkelijke polis wijzigt hier volgens aanvrager niets aan.

Indien Vlabel van mening is dat er wel erfbelasting verschuldigd is op basis van enige bepaling omwille van het feit dat de kinderen van V reeds als secundaire begunstigde zijn aangeduid:

- Op basis van welke wettelijke bepaling?

- Kan V voorafgaandelijk aan de schenking de secundaire begunstiging in het voordeel van haar kinderen herroepen zonder dat dit wordt aanzien als fiscaal misbruik en zonder dat er erfbelasting verschuldigd zal zijn bij haar vooroverlijden?

2) Indien M komt te overlijden binnen de 3 jaar na het overlijden van V.

10. De aanvrager meent dat er op basis van art. 2.7.1.0.6 §1, 2de lid VCF of enige andere bepaling geen erfbelasting zal verschuldigd zijn indien M komt te overlijden binnen de 3 jaar na het overlijden van V. Er kan immers gebruik worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.6 §2, 1° en/of 4° VCF.

Indien Vlabel van mening is dat er wel erfbelasting verschuldigd is op basis van enige bepaling:

- Op basis van welke wettelijke bepaling?

- Kan V voorafgaandelijk aan de schenking de begunstiging wijzigen naar haar kinderen zonder dat dit wordt aanzien als fiscaal misbruik?

3) Indien V bij vooroverlijden van haar echtgenoot M haar schenking herroept op basis van art. 1096 BW dan wel op basis van een conventioneel voorzien recht van terugkeer uit de schenkingsakte.

11. Teneinde opnieuw zelf - en niet haar kinderen - over haar rechten als verzekeringsnemer te kunnen beschikken indien M zou overlijden vóór V beschikt V over de mogelijkheid om haar schenking te herroepen op basis van art. 1096 Burgerlijk Wetboek dan wel op basis van een conventioneel voorzien recht van terugkeer uit de schenkingsakte.

De aanvrager meent dat deze handeling geen fiscaal misbruik uitmaakt en dat er bijgevolg geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op basis van enige bepaling en vraagt dit te bevestigen.

IV. Beslissing

12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:

Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.

14. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

1) Bij overlijden van V (vóór M), zijnde de schenker.

15. Na de schenking door de verzekeringnemer (V) aan M, heeft M zichzelf aangeduid als begunstigde bij leven en vindt bij overlijden van V de uitkering aan M plaats.

Vermits V en M gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap speelt het geen rol wie verzekeringnemer is (M of V). Enkel de wijze waarop de polis gefinancierd is, is van belang.

Aangezien de polis gefinancierd werd met eigen gelden van V, zal M belast worden op de volledige uitkering in toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF, in combinatie met art. 2.7.3.2.8 §1 VCF.

2) Bij overlijden van M binnen de 3 jaar na het overlijden van V.

16. Als M overlijdt binnen de drie jaar na V, heeft M binnen de drie jaar ervoor de uitkering ontvangen en zal de verkregen som geacht worden tot het actief van zijn nalatenschap te behoren op grond van art. 2.7.3.2.5 VCF.

3) Indien V bij vooroverlijden van haar echtgenoot M haar schenking herroept op basis van art. 1096 BW dan wel op basis van een conventioneel voorzien recht van terugkeer uit de schenkingsakte.

17. Op het ogenblik van het overlijden van M (vóór V), en indien er geen herroeping van de schenking heeft plaatsgehad, heeft er geen uitkering van de polis plaatsgevonden en is art. 2.7.1.0.6 VCF niet onmiddellijk van toepassing.

Indien V daarna komt te overlijden, volgt er een uitkering aan de drie kinderen op basis van de wijziging van de begunstiging van M na de schenking. Bijgevolg is art. 2.7.1.0.6 VCF van toepassing in de nalatenschap van M, zodat een nieuwe aangifte zal moeten ingediend worden in de nalatenschap van M.

18. Indien M overlijdt voor V en de schenking is wel herroepen, is V opnieuw verzekeringnemer. De herroeping van de schenking heeft immers tot gevolg dat de geschonken (roerende) goederen terugkeren in het vermogen van de schenker. Het verzekerd hoofd blijft V, de begunstigden de kinderen. Dan is er geen uitkering bij overlijden van M.

Indien V daarna komt te overlijden, volgt een uitkering aan de drie kinderen op basis van de op die datum geldende begunstiging. Bijgevolg is er toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF in de nalatenschap van V.

19. Rekening houdend met het feit dat in elk van de veronderstellingen art. 2.7.1.0.6 VCF zal worden toegepast, is de vraag naar fiscaal misbruik niet meer relevant.

20. Volledigheidshalve wordt meegedeeld dat indien een herroeping van de schenking gebeurt op basis van het optioneel conventioneel recht van terugkeer dat in de schenkingsakte bedongen werd, er geen sprake is van de zuivere werking van een ontbindende voorwaarde. De schenking is gebeurd en wordt niet ongedaan gemaakt door het loutere feit dat de begiftigde komt te overlijden vóór de schenker.

Vermits de optionele terugkeer kan worden beschouwd als een last die aan de schenking was gekoppeld, wordt deze overdracht ontleed als een overdracht onder bezwarende titel.

De schenker krijgt immers een optie om het goed terug te nemen onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de begiftigde. Als de opschortende voorwaarde wordt vervuld, kan de schenker zijn optie lichten waardoor er een nieuwe overdracht van het goed plaats vindt (zie hierover Standpunt nr. 16030 dd. 04.04.2016).

Aangezien het hier roerende goederen betreft, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

21. Tevens wordt meegedeeld dat Vlabel het principe van de conventionele zaakvervanging erkent, maar dat over een eventuele toekomstige vervanging van de huidige polis door een ander goed thans geen beslissing kan worden genomen.

22. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.