Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17049 - Inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 17049 - Inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
17049
Datum beslissing
22 januari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door vader van een eigen onroerend goed in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik door vader en moeder aan hun dochter niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door vader en moeder, samenwonende.

Gehuwd onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris in 1978, gewijzigd met behoud van stelsel ingevolge akte verleden voor notaris in 2015.

3. De betrokken partijen zijn:

a) de schenkers, zijnde vader en moeder

b) de begiftigde, zijnde de dochter.

4. Het betrokken onroerend goed is een woonhuis op en met grond en aanhorigheden, hierna het goed.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Bij akte wijziging huwelijksstelsel verleden voor notaris in 2015 heeft vader het goed ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen. Thans wensen vader en moeder het goed te schenken aan hun dochter met voorbehoud van vruchtgebruik.

III. Motivering van de aanvraag

6. Ingevolge akte houdende schenking verleden voor notaris in 1999 heeft vader het goed verkregen als onbebouwde grond vanwege zijn vader. De woning werd in de loop van 2007, tijdens het huwelijk, opgericht en gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. Er werd ook een hypothecaire lening aangegaan op naam van beide echtgenoten, welke nadien werd terugbetaald met gemeenschappelijke gelden.

7. In 2015 werd een akte wijziging huwelijksstelsel verleden voor notaris. Bedoeling was een maximale solidariteit tot stand te brengen tussen de partners en de langstlevende de maximale vrijheid te geven over de beschikking van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden.

8. Er werd een keuzebeding toegevoegd voor de langstlevende partner. Daarnaast hebben zowel de vader als de moeder eigen onroerende goederen ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen met de bedoeling om dit vermogen zo groot mogelijk te maken.

9. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is op de hoger beschreven verrichtingen, aangezien de voorgenomen rechtshandelingen worden ingegeven door andere dan fiscale motieven.

IV. Beslissing

10. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

1) In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

2) Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.