Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17027 - Inbreng in gemeenschap gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17027 - Inbreng in gemeenschap gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17027
Datum beslissing
4 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van de heer X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun twee kinderen, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.

II. Identiteit van de aanvrager en de partijen / Omschrijving van de goederen

2. De aanvraag wordt ingediend door Notaris A, namens:

  • De heer X, en zijn echtgenote mevrouw Y, samenwonende.
  • De heer ‘kind1’, ongehuwd,
  • De heer ‘kind2’, ongehuwd.

3. De betrokken goederen zijn :

  • Een perceel bouwgrond met een oppervlakte van 14a 69ca.

Niet geïndexeerd kadastraal inkomen: zeven euro (€ 7,00)

  • Een perceel bouwgrond met een oppervlakte van 14a 94ca.

Niet geïndexeerd kadastraal inkomen: zeven euro (€ 7,00)

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

4. De heer X verkreeg enkele onroerende goederen uit de nalatenschap van zijn ouders. Bij akte dd. 26/09/2013 bracht hij de onroerende goederen welke hij verkreeg uit deze nalatenschappen in in de huwelijksgemeenschap bestaande tussen hemzelf en zijn echtgenote mevrouw Y.

5. Een van de ingebrachte onroerende goederen werd verkaveld en verdeeld tussen de mede-eigenaars ingevolge akte verleden op 15/09/2016.

6. De echtgenoten X en Y, wensen thans over te gaan tot schenking van een bouwgrond aan elk van hun twee kinderen.

IV. Relevante bepalingen van de VCF

7. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

8. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

V. Motivering van de aanvraag

Tijdsspanne tussen inbreng en schenking

9. De inbreng van de onroerende goederen dateert van 2013. De heer X en mevrouw Y overwegen de goederen aan hun kinderen te schenken eind 2017. De aanvragers stellen zich de vraag in hoeverre de tussenliggende termijn beschouwd kan worden als een ”korte termijn” in de zin van de verrichtingen opgenomen op de zogenaamde “zwarte lijst” van de omzendbrief 2015/1 in verband met de anti-misbruikbepaling.

Niet-fiscale motieven

10. De aanvragers stellen dat de destijds gerealiseerde inbreng was ingegeven door andere dan fiscale motieven:

a/De heer X en mevrouw Y willen dat de langstlevende van hen over deze goederen en alle andere ingebrachte goederen zou kunnen beslissen via keuzebeding en dit kan enkel met betrekking tot goederen welke deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.

b/Door de inbreng zullen ook de voorwaarde van het verbod tot vervreemding en beding van terugkeer gelden ten aanzien van beide echtgenoten.

c/ De heer X en mevrouw Y hadden aanvankelijk niet de bedoeling om tot schenking over te gaan. Sinds 2015 is de schenkbelasting op aanzienlijke wijze verminderd waardoor zij op een voordeligere manier onroerende goederen kunnen overdragen. Zij hadden de vermindering van de schenkbelasting evenwel niet kunnen voorzien op het moment van de inbreng van voormeld onroerend goed.

VI. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

12. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

13. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.