Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17021 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17021 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17021
Datum beslissing
5 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen van X-Y van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun enig kind, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF .

II. Identiteit van de aanvrager en de partijen / Omschrijving van de goederen

2. De aanvraag wordt ingediend door A, namens :

  • De heer “X”,
  • Mevrouw “Y”,
  • De heer ”het kind”.

3. De betrokken goederen zijn :

  • Een opbrengstpand op en met grond en alle aanhorigheden […].
  • Een tweewoonst op en met grond en alle aanhorigheden […].
  • Een perceel grond […].

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

4. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd onder het stelsel der scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden op […] 1970.

5. Dit huwelijksstelsel werd gewijzigd bij akte dd. […] 2014 houdende onder meer : 1) inbreng door de heer X van eigen goederen (vermeld onder punt 3) in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen en 2) wijziging in de verdeling van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen na overlijden.

6. De heer X en mevrouw Y wensen de onroerend(e) goed(eren) die door de heer X werden ingebracht in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (geheel/gedeeltelijk) over te dragen aan hun enig kind.

IV. Relevante bepalingen van de VCF

7. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

8. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechts-handelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

V. Motivering van de aanvraag

Tijdspanne tussen inbreng en schenking

9. De inbreng van de onroerende goederen dateert van […] 2014. De heer X en mevrouw Y overwegen de goederen aan hun kind te schenken eind 2017. De aanvragers stellen zich de vraag in hoeverre de tussenliggende termijn beschouwd kan worden als een ‘korte tijdspanne’ in de zin van de verrichtingen opgenomen op de zogenaamde ‘zwarte lijst’ van de omzendbrief 2015/1 in verband met de anti-misbruikbepaling.

Niet-fiscale motieven

10. De aanvragers stellen dat de destijds gerealiseerde inbreng was ingegeven door andere dan fiscale motieven :

a/ De heer X en mevrouw Y willen dat de langstlevende van hen over deze goederen zou kunnen beslissen via keuzebeding en dit kan enkel met betrekking tot goederen van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen;

b/ Voor wat betreft het opbrengstpand worden in het bijzonder de volgende niet-fiscale motieven aangehaald :

- De aanvragers zijn steeds in de veronderstelling geweest dat de door hen opgerichte constructies toebehoorden aan hen beiden, gelet op het feit dat zij beiden de bouw gezamenlijk hebben gefinancierd. In deze veronderstelling hebben beide echtgenoten altijd gehandeld alsof het goed hen gemeenschappelijk toebehoorde. Het is pas bij de controle van de oorsprong van eigendom dat de aanvragers op de hoogte werden gebracht van het principe van de natrekking, waardoor in weerwil van hun bedoeling, ook de constructies persoonlijk toebehoorden aan de heer X.

Voormeld goed behoorde de heer X immers oorspronkelijk persoonlijk toe, voor wat betreft de grond, deels ingevolge de nalatenschappen van zijn ouders en deels ingevolge akte afstand-deling.

- De aanvragers hebben altijd gehandeld alsof het goed hen gemeenschappelijk toebehoorde, zoals blijkt uit de volgende feiten :

  • Op […] 1989 werd aan beide echtgenoten X en Y door het College van Burgemeester en Schepenen een bouwvergunning afgeleverd voor het bouwen van 4 appartementen en 4 winkelruimten;
  • Op […] 2002 werd door het College een stedenbouwkundige vergunning (bestemmingswijziging van 4 appartementen en 4 handelsruimten > 6 appartementen) afgeleverd aan beide echtgenoten X en Y;
  • Vlak na het bekomen van de 1ste stedenbouwkundige vergunning gingen beide echtgenoten X en Y een lening op intrest aan met het oog op het oprichten van de constructies.
  • De aflossingen in kapitaal en intresten werden gedaan via een onverdeelde rekening op naam van beide echtgenoten X en Y.
  • De daarmee corresponderende belastingaftrek werd door beide echtgenoten genoten.
  • De onroerende voorheffing met betrekking tot voormelde goederen werd steeds door beide echtgenoten betaald.

Motivering om te schenken

11. De aanvragers stellen dat hun voornemen om te schenken voortkomt uit de volgende overwegingen :

  • sinds […] 2015 is de schenkbelasting op aanzienlijke wijze verminderd waardoor zij op een voordeligere manier onroerende goederen kunnen overdragen aan hun enig kind. Zij hadden de vermindering van de schenkbelasting evenwel niet kunnen voorzien op het moment van de inbreng van voormelde onroerende goederen ([…] 2014).
  • de heer X en mevrouw Y hebben beiden een leeftijd van 70 jaar en ervaren, voor wat betreft de opbrengsteigendom het beheer van een gebouw met zes appartementen, als belastend.

Meer bepaald is het, gezien hun leeftijd, moeilijk geworden een gebouw met zes appartementen te verhuren en voortdurend te onderhouden.

VI. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

12. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

13. De voorgenomen schenking van de goederen door de heer X en mevrouw Y aan hun enig kind volgt niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne op de inbreng van de goederen in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.