Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17020 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17020 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17020
Datum beslissing
5 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de vennootschap van aanwinsten van X-Y van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun kinderen, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF .

II. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door A, namens :

  • De heer X,
  • Mevrouw Y.
  • Mevrouw “kind 1”,
  • Mevrouw “kind 2”.

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

3. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd onder het stelsel van de scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract dd. […] 1991. Bij akte dd. […] 2010 werd het stelsel aangevuld met een vennootschap van aanwinsten.

4. De gezinswoning en de aanpalende (bouw)gronden werden door de heer X verkregen deels uit schenking en deels uit nalatenschap in 2007.

5. Ten einde de langstlevende echtgenote te beschermen en haar positie t.a.v. de kinderen te versterken, werden deze goederen door de heer X ingebracht in de vennootschap van aanwinsten blijkens akte verleden op […] 2010.

6. Aan de inbreng werd tevens een keuzeclausule gekoppeld, dewelke de langstlevende echtgenote de mogelijkheid geeft om over voorschreven goederen in zijn geheel te kunnen beschikken.

7. Gelet op de bouwplannen van de kinderen wensen de heer X en mevrouw Y over te gaan tot de schenking van de grond aan hun dochters.

IV. Relevante wettelijke of reglementaire bepalingen

8. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

9. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

V. Motivering van de aanvraag

10. De aanvragers stellen dat de beweegredenen van de inbreng niet louter van fiscale aard zijn : de inbreng had immers tot doel de goederen gemeenschappelijk te maken om de positie van de langstlevende echtgenote te versterken. Op het ogenblik van de inbreng was er hoegenaamd nog geen sprake van een schenking van de grond aan de kinderen, die op dat ogenblik slechts 14 en 16 jaar oud waren.

VI. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

12. De inbreng van de goederen in de vennootschap van aanwinsten dateert van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18 § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.