Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17017 - Vrijstelling familiale vennootschap - Holding met economische activiteit Vlaamse Belastingdienst

VB 17017 - Vrijstelling familiale vennootschap - Holding met economische activiteit

Voorafgaande beslissing
Nummer
17017
Datum beslissing
29 mei 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag heeft betrekking op de kwalificatie van “vennootschap B” een vennootschap met een economische activiteit in de zin van art. 2.8.6.0.3 VCF en art. 2.7.4.2.2 VCF gelet op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de aanvraag, en meer in het bijzonder of de verhuur kwalificeert als verhuur binnen de groep, en niet kwalificeert als de verhuur aan een derde.

2. De aanvraag strekt er bovendien toe te vernemen dat de belastingplichtige in aanmerking komt om het tegenbewijs van het gebrek aan reële economische activiteit te kunnen leveren indien het engagement wordt aangegaan en nageleefd dat het voor bewoning bestemd gebouw wordt afgebroken.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

a) De heer “W” en zijn echtgenote, mevrouw “X”;

b) De heer “Y”, en zijn echtgenote, mevrouw “Z”.

De heer W en de heer Y zijn broers. Ze hebben op heden de leiding over de vennootschappen rond "GROEP C". De groep is actief in de productie en distributie van […]. De groep stelt momenteel +/- 43 mensen te werk, en realiseert een omzet van +/- 37 mio EUR.

4. Zijn tevens betrokken bij de verrichtingen die het voorwerp uitmaken van deze aanvraag tot voorafgaande beslissing:

c) De Belgische vennootschap “A”, […];

d) De Belgische vennootschap “B”, […].

II. B. Beschrijving van de huidige situatie

5.

5.1. GROEPSSTRUCTUUR

De groepsstructuur van “GROEP C” ziet er op heden uit zoals beschreven in punt 2.1. van de aanvraag.

Toelichting:

De heer W en de heer Y houden ieder 50% van de aandelen “vennootschap A” […].

“Vennootschap A” houdt op haar beurt alle aandelen in “vennootschap B”, […].

De heer W en de heer Y houden daarnaast een minderheidsparticipatie aan in “HOLDING C” NV, […]. De heer Y houdt 9,1% van de aandelen en de heer W houdt 25,9% van de aandelen.

De meerderheidsaandeelhouder van “HOLDING C” NV is “D NV”, [...] De participatie van “D NV” in “HOLDING C” NV bedraagt op heden 65%.

“HOLDING C” NV houdt alle aandelen van “E NV” en “F NV”. Deze twee vennootschappen houden op hun beurt 100% van de aandelen van “GROEP C”, […].

5.2. HISTORIEK

5.2.1. “GROEP C”- “HOLDING C”

Aanvankelijk hield de heer “W” (en zijn echtgenote), zijn participatie in “GROEP C” via zijn persoonlijke holding “E NV”, […].

De heer “Y” (en zijn echtgenote) hield zijn participatie in “GROEP C” via zijn persoonlijke holding “F NV”, […].

“D NV” wenste een meerderheidsbelang te verwerven in “GROEP C”. Daartoe richtte “D NV” de vennootschap “HOLDING C” op, op […] 2014. Op […] 2014 kocht de vennootschap “HOLDING C” de participaties in “E NV” en “F NV” van de heren “W” en “Y”, op één aandeel na.

De heren “W” en “Y” verwierven hun participatie van respectievelijk 25,9% en 9,6% in “HOLDING C” in privé ingevolge de herinvestering van een gedeelte van de ontvangen koopprijs.

In het kader van een geplande vereenvoudiging van de groep, bestaat het voornemen om over te gaan tot geruisloze fusie waarbij “E NV” en “F NV”, zonder vereffening worden overgenomen door “HOLDING C” NV. Deze fusie is tot op heden nog niet doorgevoerd. Na de geplande vereenvoudiging, zal “D NV” de aandelen “GROEP C” houden via “HOLDING C”.

5.2.2. “vennootschap A” - “vennootschap B”

De “vennootschap A” werd opgericht op […] 2016 ingevolge splitsing van de “vennootschap G” […]. Het overige gedeelte van het vermogen van “vennootschap G” werd afgesplitst naar de “vennootschap H”.

De “vennootschap B” werd opgericht op […] 2016 ingevolge splitsing van de “vennootschap I”, […]. Het overige gedeelte van het vermogen van de vennootschap “vennootschap I” werd afgesplitst naar de “vennootschap J”.

Voormelde splitsingen kaderden in een herschikking van het industrieel vastgoed van de familie “W-Y”. De “vennootschap G” behoorde aanvankelijk toe aan de heer V, W en Y gezamenlijk (ieder voor 1/3e). De splitsing beoogde beide familietakken (W en Y enerzijds, en V anderzijds) toe te laten om een eigen investeringsbeleid te voeren met betrekking tot het industrieel vastgoed.

Na voormelde splitsingen vond een aandelenruil plaats ten gevolge waarvan W en Y samen alle aandelen verwierven van de “vennootschap A” (die alle aandelen houdt van “vennootschap B”). De heer V houdt op heden alle aandelen van “vennootschap H” (die op haar beurt “vennootschap B” aanhoudt).

Met betrekking tot voormelde splitsingen werd een voorafgaande beslissing aangevraagd en bekomen bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen op 15 december 2015 (onder nummer 2015.613).

5.3. ACTIVITEITEN

5.3.1. ACTIVITEITEN “GROEP C”

“GROEP C” is op heden actief in de productie en distributie van […]. De groep stelt momenteel +/- 43 mensen te werk, en realiseert een omzet van+/- 37 mio EUR. Deze vennootschap oefent zonder enige twijfel een economische activiteit uit.

5.3.2. ACTIVITEITEN “vennootschap B”

Op heden is “vennootschap B” eigenaar van industrieel vastgoed. Dit vastgoed wordt verhuurd aan “GROEP C”. De huurovereenkomst tussen “vennootschap B” en “GROEP C” werd afgesloten in het kader van de overname van de aandelen “F NV” en “E NV” (eigenaar van “GROEP C”) door “D NV” op […] 2014.

In het kader van voormelde aandelenoverdracht werd tevens een aankoopoptie toegestaan aan “HOLDING C” en “GROEP C” voor het geval dat de participatie van de heer W en Y zou dalen tot minder dan 20% van het aandelenkapitaal in “HOLDING C”. Zolang echter de participatie van de heren W en Y gezamenlijk gehandhaafd blijft op 35%, kan deze aankoopoptie niet worden uitgeoefend.

Behoudens het industrieel vastgoed houdt de vennootschap op heden nog een tot bewoning bestemd gebouw aan. De vennootschap neemt zich voor om over te gaan tot afbraak van dit gebouw. Dit is op heden nog niet gebeurd. Niettemin zijn de aanvragers (die tevens zaakvoeder zijn van “vennootschap B”) in hun hoedanigheid van zaakvoerder bereid het nodige te doen voor de afbraak.

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

6. De heer Y overweegt tot 14 % van zijn aandelen “vennootschap A” te schenken aan zijn broer W onder de vrijstelling van artikel 2.8.6.0.3.

7. De aanvraag heeft betrekking op:

7.1. De kwalificatie van “vennootschap B” als een dochtervennootschap met een economische activiteit zoals bedoeld in artikel 2.8.6.0.3, §2, 2°, tweede lid van de VCF en artikel 2.7.4.2.2, §2, 2°, tweede lid van de VCF.

7.2. Het te leveren tegenbewijs dat “vennootschap B” een economische activiteit uitoefent voor zover “vennootschap A” geacht zou worden geen reële economische activiteit uit te oefenen (op basis van de boekhoudkundige parameters).

De aanvragers nemen zich voor een attest aan te vragen met betrekking tot de voorgenomen schenking door Y aan W van maximaal 14% van de aandelen “vennootschap A”.

IV. Motivering van de aanvraag

8. VRAAG 1 (zie punt 7.1.) - “vennootschap B” OEFENT EEN ECONOMISCHE ACTIVITEIT UIT

8.1. DOELSTELLING VAN “vennootschap B”

De vennootschap stelt de uitoefening van een economische activiteit tot doel, met name:

[…]

Bovenvermelde opsomming is niet beperkend zodat de vennootschap alle handelingen kan stellen van […] aard, die rechtstreeks of onrechtstreeks met die doel verwant of verknocht zijn of op welke wijze ook kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel.

De vennootschap mag haar doel verwezenlijken zowel in België als in het buitenland op alle wijzen en manieren die zij het best geschikt zou achten. Zij mag haar onroerende goederen in hypotheek stellen en al haar andere goederen, met inbegrip van het handelsfonds, in pand stellen en mag aval verlenen voor alle leningen, kredietopeningen en alle andere verbintenissen, voor haar zelf en zelfs voor alle derden op voorwaarde dat zij er zelfbelang bij heeft.

8.2. DE VERHUUR VAN BEDRIJFSGEBOUWEN BINNEN DE GROEP ALS ECONOMISCHE ACTIVITEIT

In de omzendbrief 2015/2 wordt vermeld dat de verhuur van onroerende goederen in principe niet kwalificeert als een economische activiteit voor de toepassing van artikel 2.8.6.0.3 VCF en artikel 2.7.4.2.2 VCF. Uitzonderlijk kan de verhuur van onroerende goederen wel in aanmerking komen "als het bedrijfsgebouwen betreft die uitsluitend door één of meerdere actieve dochtervennootschap(pen) word(t)(en) gebruikt. Elke andere vorm van verhuur (verhuur aan privépersonen of beroepspersonen buiten de groepsstructuur) wordt dus niet aanvaard als tegenbewijs". Indien de verhuur van bedrijfsgebouwen binnen de groep wordt aanvaard als economische activiteit in het kader van het te leveren tegenbewijs, veronderstelt dit dat de vennootschap die bedrijfsgebouwen verhuurt binnen de groep als een actieve dochtervennootschap wordt beschouwd voor de toepassing van artikel 2.8.6.0.3. VCF en artikel 2.7.4.2.2 VCF.

“Vennootschap B” verhuurt in concreto haar bedrijfsgebouwen aan “GROEP C” NV. Deze verhuur dient te worden gekwalificeerd als een verhuur binnen de groep, en niet als een verhuur aan derden, op basis van volgende argumenten:

De heer W, Y en mevrouw X (echtgenote van de heer W) zijn allen zaakvoerder van “vennootschap B” en van “vennootschap A”.

De raad van bestuur van “HOLDING C” bestaat uit de heer M, de heer N, de […] BVBA met als vaste vertegenwoordiger de heer O, mevrouw X, de “vennootschap K”, met als vaste vertegenwoordiger de heer Y en de “vennootschap L”, met als vaste vertegenwoordiger de heer W. De vennootschappen “vennootschap K” en “vennootschap L” zijn de respectievelijke managementvennootschappen van respectievelijk de heer Y en de heer W. Zowel “D NV” als de familie “W-Y” beschikken over drie mandaten in de raad van bestuur. “Vennootschap L”, met als vaste vertegenwoordiger de heer “W”, oefent tevens het mandaat van gedelegeerd bestuurder uit.

Deze samenstelling van de raad van bestuur is de uitvoering van hetgeen daaromtrent is bepaald in de aandeelhoudersovereenkomst die is gesloten op het niveau van “HOLDING C” naar aanleiding van de overname van de aandelen “F NV” en “E NV” door “HOLDING C” op […] 2014 (zie hierna over de overige bepalingen inzake de aandeelhoudersovereenkomst). Naar aanleiding van de overname werden categorieën van aandelen gecreëerd, met name enerzijds A-aandelen (gehouden door “D NV”) en B-aandelen (gehouden door de heren W en Y).

De houders van de A-aandelen mogen drie kandidaten voordragen om te zetelen in het bestuur, en de houders van de B-aandelen eveneens. Dit recht blijft gelden zolang de A-aandeelhouders of de B-aandeelhouders elk minstens 15% vertegenwoordigen van het totale aantal aandelen (artikels.1). In beginsel heeft een A-bestuurder steeds doorslaggevende stem in geval van staking van stemmen. “D NV” als A-aandeelhouder, oefent aldus in beginsel de controle uit over “HOLDING C”, via de A-bestuurders die door haar zijn aangesteld.

Niettegenstaande de B-aandeelhouders in beginsel een minderheidspositie hebben in de raad van bestuur, voorziet de aandeelhoudersovereenkomst dat de instemming van minstens 1 B-bestuurder (i.e. de familie) vereist is voor bepaalde belangrijke beslissingen, met name (artikel 5.5.):

[…]

In de aandeelhoudersovereenkomst is tevens voorzien dat de heer Y de hoedanigheid zal hebben van CEO voor een periode van minimum twee en maximum vijf jaar. Daarna zal een nieuwe kandidaat worden gezocht: voor de benoeming van een CEO is minstens de instemming van 1B-bestuurder (familie “W-Y”) vereist. Niettemin zal de heer W, ook na zijn ontslag als CEO, actief blijven binnen de groep op vlak van strategisch advies en coaching van het management van de groep (artikel 5.7 van de aandeelhoudersovereenkomst).

In deze aandeelhoudersovereenkomst werden verder ook afspraken gemaakt inzake de overdracht van aandelen “HOLDING C”, waarbij in beginsel slechts in beperkte mate aandelen vrij kunnen worden overgedragen, althans aan derden (artikel 4.6). Anderzijds beschikt de familie “W-Y” (de B¬ aandeelhouders) wel over een verkoopoptie aan “D NV” die jaarlijks uitgeoefend kan worden. Indien het percentage aandelen van de familie “W-Y” in “HOLDING C” zakt tot onder de 20%, kan “D NV” de bedrijfsgebouwen aankopen van “vennootschap B”, en kan deze de aankoopoptie op de gebouwen uitoefenen.

De raad van bestuur van “GROEP C” bestaat uit “HOLDING C”, met als vaste vertegenwoordiger de heer W, “E NV” met als vaste vertegenwoordiger mevrouw X (echtgenote van de heer W), mevrouw X zelf in privé, en ten slotte de heer N. De vennootschappen “HOLDING C”, “F NV” en “E NV” staan onder de controle van meerderheidsaandeelhouder “D NV”: “HOLDING C” wordt immers gehouden door “D NV” ten belope van 65% (onder meer via de vennootschap “E NV”). Ook de heer N werd als bestuurder benoemd als vertegenwoordiger van meerderheidsaandeelhouder “D NV”. Meerderheidsaandeelhouder “D NV” oefent aldus de controle uit over “GROEP C”. Echter, de facto wordt het stemrecht uitgeoefend door de familie “W-Y”, gelet op het feit dat zowel de heer W als mevrouw X de hoedanigheid hebben van vaste vertegenwoordiger (en aldus het stemrecht uitoefenen) en mevrouw X ook in privé een mandaat uitoefent.

Gelet op bovenstaande feitelijke elementen, zijn de aanvragers van oordeel dat de verhuur van de bedrijfsgebouwen door “vennootschap B” aan “GROEP C” niet als de verhuur aan een derde kan worde gekwalificeerd, maar wel degelijk de verhuur betreft binnen de groep in de zin van de omzendbrief. Aldus oefent “vennootschap B” wel degelijk een economische activiteit uit, met name de verhuur van de industriële site aan “GROEP C”, waarover de familie “W-Y” de operationele leiding heeft, alsook finaal de in artikel 5.5 van de aandeelhoudersovereenkomst genoemde strategische beslissingen kan blokkeren (aangezien minstens 1 bestuurder aangeduid door de familie W-Y deze beslissingen kan blokkeren).

9. VRAAG 2- HET TE LEVEREN TEGENBEWIJS

Indien de aanvragers op heden een attest zouden aanvragen met betrekking tot de voorgenomen schenking door de heer Y aan zijn broer W van aandelen “vennootschap A”, dan zal naar alle waarschijnlijkheid de vennootschap “vennootschap A” (zelf een passieve holding) geacht worden geen reële economische activiteit uit te oefenen. Op geconsolideerde basis berekend, zullen de terreinen en de gebouwen naar alle waarschijnlijkheid meer dan 50% bedragen van de totale activa. Verder stellen “vennootschap A” en “vennootschap B” geen personeel te werk.

Gelet op de argumenten aangehaald onder punt 8.2, zijn de aanvragers van oordeel dat het te leveren tegenbewijs kan worden geleverd, althans na afbraak van het (deels) voor bewoning bestemd gebouw waarvoor een stedenbouwkundige vergunning werd verkregen. Zoals aangegeven zijn de aanvragers bereid om, in hun hoedanigheid van zaakvoerder van “vennootschap B”, het nodige te doen met het oog op de afbraak van het (deels) voor bewoning bestemd gebouwd. Tevens zullen zij niet overgaan tot oprichting van nieuwe voor bewoning bestemde gebouwen, tenzij deze gebouwen worden aangewend voor de economische activiteit van de groep (vb. om bepaalde personeelsleden van “GROEP C” toe te laten op de site te verblijven in het kader van de uitoefening van hun professionele activiteiten).

V. Beslissing

10. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

11. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de schenkbelasting of het verminderd tarief van de erfbelasting moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:

  • er moet voldaan zijn aan de participatievoorwaarde zoals bepaald in artikel 2.8.6.0.3, § 1, 2° en 2.7.4.2.2, § 1, 2° VCF;
  • de vennootschap moet de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel hebben en uitoefenen, dan wel minstens 30 % van de aandelen houden van minstens één directe dochtervennootschap die aan deze voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte zoals bepaald in artikel 2.8.6.0.3, § 2, 1°, eerste en tweede lid, VCF en artikel 2.7.4.2.2, § 2, 1°, eerste en tweede lid, VCF;
  • de vennootschap moet een reële economische activiteit hebben als bepaald in artikel 2.8.6.0.3, § 2, 1° derde lid, en artikel 2.7.4.2.2, § 2, 1°, derde lid, VCF

Deze voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de schenkbelasting of het verminderd tarief van de erfbelasting.

12. De vrijstelling of het verminderd tarief geldt enkel voor familiale vennootschappen. Een familiale vennootschap is een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel heeft en deze ook effectief uitoefent.

Een vennootschap heeft een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of oefent een vrij beroep uit, wanneer in eerste instantie uit de statuten van de vennootschap een dergelijk doel blijkt. Bovendien moet de economische activiteit ook effectief worden uitgeoefend zodat een louter passief optreden niet volstaat . Zo zal het louter beheer van roerende of onroerende goederen of het verkrijgen en aanhouden van aandelen of deelbewijzen niet aanvaard worden als een voormelde activiteit.

Het is niet voldoende dat enkel het maatschappelijk doel in de statuten een dergelijke activiteit bevat. De vennootschap moet de activiteit ook werkelijk uitoefenen, hetgeen zal dienen aangetoond te worden. Dit kan met alle middelen van recht, met uitzondering van de eed. Veelal zal uit de jaarrekening kunnen afgeleid worden of de vennootschap een dergelijke activiteit uitoefent (o.a. uit de posten 34, 40, 44, 60, 62 en 70 van de jaarrekening). Indien dit niet zo is, zullen bijkomende stukken dienen bijgebracht te worden (vb. facturen, cliëntenlisting, gegevens in de KBO...).

13. Wanneer een holding zelf een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit heeft of een vrij beroep uitoefent, wordt zij zelf beschouwd als een familiale vennootschap. Holdings die zelf geen nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit hebben of een vrij beroep uitoefenen, kunnen onder bepaalde voorwaarden beschouwd worden als een familiale vennootschap, zodat zij, wanneer de participatievoorwaarde is vervuld en wanneer de groep een reële economische activiteit heeft, tevens in aanmerking komen voor de vrijstelling of het verminderd tarief. Hiertoe dient de holdingvennootschap minstens 30 % van de aandelen in volle eigendom aan te houden in minstens 1 directe dochtervennootschap die wel een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit heeft of een vrij beroep uitoefent en die haar zetel van werkelijke leiding binnen de EER heeft.

14. Uit de oprichtingsakte dd. 29 juli 2016 van “vennootschap A” blijkt dat ze tot doel heeft:

[…]

Hieruit blijkt dat “vennootschap A” geen zuivere holding is en wel degelijk een handelsactiviteit tot doel heeft. “Vennootschap A” kan bijgevolg beschouwd worden als familiale vennootschap in de zin van art. 2.8.6.0.3 VCF en art. 2.7.4.2.2 VCF.

15. De vennootschappen dewelke een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit hebben of een vrij beroep uitoefenen, kunnen volgens de VCF beschouwd worden als familiale vennootschappen. Familiale vennootschappen die echter geen reële economische activiteit hebben, zijnde de vennootschappen die cumulatief voldoen aan de twee in de VCF vermelde parameters, worden alsnog van het toepassingsgebied uitgesloten, ondanks het feit dat zij in eerste instantie wel een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit of een vrij beroep uitoefenden en er tevens voldaan was aan de participatievoorwaarde.

De parameters zullen gecontroleerd worden aan de hand van de jaarrekening van de vennootschap indien het een vennootschap betreft die gelegen is binnen de EER en zelf een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit heeft of een vrij beroep uitoefent. Wanneer een holding derhalve zelf een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouwactiviteit heeft of een vrij beroep uitoefent, zodat zij zelf voldoet aan de voorwaarden om beschouwd te worden als een familiale vennootschap, worden de parameters gecontroleerd aan de hand van haar jaarrekening en niet op geconsolideerde basis.

16. In de eerste parameter (de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage uitmaken dat gelijk is aan of lager is dan 1,50 % van de totale activa) worden de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen vergeleken met het totaal actief van de vennootschap. De post bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen is de post 62 van de resultatenrekening van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening. De post bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen omvat enkel de kosten verbonden aan het personeel dat is ingeschreven in het personeelsregister. Er wordt derhalve geen rekening gehouden met uitkeringen en vergoedingen van bestuurders, zaakvoerders en werkende vennoten toegekend buiten enige arbeidsovereenkomst of personeelskosten die onder de post 61 werden geboekt.

17. In de tweede parameter (de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totale actief) worden de terreinen en gebouwen vergeleken met het totaal actief van de vennootschap. Onder "terreinen en gebouwen" wordt de waarde bedoeld die opgenomen is onder post 22 van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening. Het betreft derhalve de terreinen en gebouwen geboekt als materiële vaste activa. Er wordt derhalve rekening gehouden met de boekwaarde van deze terreinen en gebouwen, hetgeen logisch is gelet op het feit dat bij de totale activa ook rekening gehouden wordt met de boekwaarde.

Ook voor het totaal actief wordt gekeken naar de jaarrekening, meer bepaald naar de waarde, opgenomen onder balanspost 20/58.

Concreet zal de controle van deze voorwaarde gebeuren aan de hand van de jaarrekeningen die gepubliceerd zijn op het ogenblik dat de schenking plaatsvindt of op het ogenblik van overlijden.

18. De familiale vennootschappen die cumulatief aan beide parameters voldoen, zullen derhalve uitgesloten worden van de gunstmaatregel, daar zij geacht worden geen reële activiteit te hebben.

Of aan dergelijke parameters cumulatief voldaan is bij “vennootschap A” kan in de voorliggende aanvraag niet worden uitgemaakt bij gebrek aan stukken ter zake.

19. Er is geen keuzemogelijkheid om de holding vrij te stellen als vennootschap op zich, dan wel als holdingvennootschap met een onderliggende groep. Indien op basis van de parameters bijgevolg komt vast te staan dat (de holding) “vennootschap A”, die zelf een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit heeft of een vrij beroep uitoefent, geen reële economische activiteit heeft, wordt zij van de gunstmaatregel uitgesloten, ongeacht het feit dat zij tevens minstens 30 % van de aandelen in volle eigendom houdt van 1 directe dochter met tevens een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit of met een vrij beroep.

20. Omdat “vennootschap A” kwalificeert als familiale vennootschap ongeacht het feit dat ze al dan niet wordt uitgesloten van de vrijstelling bij gebrek aan reële economische activiteit verliezen de deelvragen 1 en 2 van de aanvrager hun belang en zal hierop niet verder worden ingegaan.