Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17016 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17016 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17016
Datum beslissing
29 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen “schenker1 – schenker2” van twee onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van “schenker2”, gevolgd door de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik door beide echtgenoten van een goed aan elk van hun kinderen ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door Notaris “A”, namens :

  • De heer “schenker 1”;
  • Mevrouw “schenker 2” ;
  • Mejuffrouw “begiftigde 1” ;
  • Mejuffrouw “begiftigde 2”.

3. De betrokken onroerende goederen zijn :

GOED 1:

Een appartementsgebouw bestaande uit 3 appartementen en drie garages […]

GOED 2:

In een appartementsgebouw en het achterliggende garagegebouw op en met grond […] :

I. Het appartement op de gelijkvloerse verdieping […].

II. Het appartement op de eerste verdieping […].

III. Het appartement op de tweede verdieping […].

IV. De drie garages gelegen achter voorschreven appartementsgebouw, zijnde ‘garage 1’, ‘garage 2’ en ‘garage 3”, […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Schenker 1 en schenker 2 zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract, achteraf gewijzigd zonder het stelsel zelf te wijzigen.

5. De schenkers wensen aan elk van hun kinderen, de begiftigden 1 en 2, een goed te schenken, en dit met voorbehoud van vruchtgebruik ten gunste van de langstlevende van de twee echtgenoten. Het gaat om schenkingen met een gelijke waarde.

GOED 1

6. Oorspronkelijk werd GOED 1, destijds een woning, in 1988 aan schenker 2 toebedeeld ingevolge akte afstand-deling met haar medegerechtigden.

Bij akte wijziging huwelijkscontract verleden in december 2011 heeft schenker 2 GOED 1 ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en schenker 1. Via hetzelfde wijzigend huwelijkscontract heeft schenker 1 roerende goederen ingebracht. De woning werd volledig gestript en verbouwd tot meergezinswoning. De oplegsom van destijds 2.750.000,00 BEF en de verbouwingswerken werden gefinancierd met gemeenschappelijke gelden.

7. De schenkers wensen thans over te gaan tot schenking van de blote eigendom van GOED 1 aan één van de kinderen, met voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende.

GOED 2

8. GOED 2 werd in 2007 aan schenker 2 toebedeeld ingevolge akte afstand-deling met haar mede-gerechtigden. De oplegsom bedroeg 51.000,00 Euro en werd betaald met gemeenschappelijke gelden.

9. Schenker 2 wenst thans GOED 2 in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en schenker 1, waarna zij wensen over te gaan tot schenking van de blote eigendom aan één van de kinderen, met voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende.

III. Relevante bepalingen van de VCF

10. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

11. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechts-handelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

IV. Motivering van de aanvraag

M.b.t. voorgenomen schenking van GOED 1

Een tijdspanne van meer dan 5 jaar tussen inbreng en schenking kan niet als een “korte tijdspanne” beschouwd worden in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF

12. De inbreng wordt niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking. In casu is er een termijn van meer dan 5 jaar tussen de inbreng en de schenking.

13. Bovendien heeft de inbreng plaatsgevonden vóór 1 juni 2012 zijnde de datum van de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling. De federale antimisbruikbepaling is van toepassing op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt, die zijn gesteld vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin de programmawet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, zijnde 1 juni 2012. Voormelde rechtshandeling (inbreng van het onroerend goed in de huwelijksgemeenschap) dateert van vóór de antimisbruikbepaling, en valt bijgevolg buiten het temporele toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling.

De voorgenomen verrichting wordt bovendien verantwoord door andere motieven dan de fiscale voordelen in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF

14. Schenker 2 heeft het goed in volle eigendom gekregen naar aanleiding van afstand-deling met haar medegerechtigden.

De oplegsom om deze onverdeelde gerechtigheden te verkrijgen werden met gemeenschapsgelden betaald tijdens het huwelijk met schenker 1. Tevens werden gedurende het huwelijk grote verbouwingswerken aan het goed uitgevoerd, steeds met gemeenschappelijke gelden.

15. De inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap vond plaats uit wederkerigheid en billijkheid ten overstaan van schenker 1. De oplegsom en de verbouwingswerken werden immers met gemeenschappelijke gelden gefinancierd. Ingevolge voormelde inbreng in het gemeenschappelijk vermogen werd de economische werkelijkheid in overeenstemming gebracht met de juridische werkelijkheid.

16. Bijgevolg kunnen beide verrichtingen niet als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.7.0.0.2 VCF worden beschouwd en dient de schenkbelasting te worden geheven in hoofde van de begiftigde als zijnde een schenking van elk van haar ouders, ieder voor de helft.

M.b.t. voorgenomen schenking van GOED 2

De voorgenomen verrichting wordt verantwoord door andere motieven dan de fiscale voordelen in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF

17. Een voorafgaandelijke inbreng in de huwgemeenschap zorgt ervoor dat de gelijkheid tussen beide kinderen gewaarborgd blijft.

18. Schenker 2 wenst aan de schenking van GOED 2 dezelfde voorwaarden te koppelen als aan de schenking van GOED 1. Deze voorwaarden wenst zij niet alleen ter bescherming van zichzelf, maar ook ter bescherming van schenker 1. In casu wensen zij volgende clausules in te lassen: het vervreemdingsverbod zolang beide schenkers leven, het recht van conventionele terugkeer en een voorbehoud van vruchtgebruik voor beide schenkers.

Deze rechten kunnen enkel aan de schenker 1 worden toegekend door GOED 2 eerst in de huwgemeenschap in te brengen, zodat beide echtgenoten vervolgens het goed tesamen aan één van hun kinderen kunnen schenken.

19. Bovendien vindt de inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap plaats uit wederkerigheid en billijkheid ten overstaan van schenker 2. De oplegsom ten bedrage van 51.000,00 Euro werd immers met gemeenschappelijke gelden gefinancierd.

20. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is op de hoger beschreven verrichtingen, aangezien de voorgenomen rechtshandelingen worden ingegeven door overwegend burgerrechtelijke motieven.

V. Beslissing

21. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

22. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

M.b.t. voorgenomen schenking van GOED 1

23. De voorgenomen schenking van GOED 1 door de schenkers aan één van hun kinderen volgt niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne op de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

24. Bovendien dateert de inbreng van GOED 1 in het gemeenschappelijk vermogen van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18 § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.

M.b.t. voorgenomen schenking van GOED 2

25. Uit de modaliteiten van de voorgenomen verrichtingen blijkt dat er ook andere dan fiscale motieven voorhanden zijn.

26. Bijgevolg zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.