Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17014 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17014 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17014
Datum beslissing
29 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X-Y aan hun twee kinderen niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF. De schenking werd voorafgegaan door de inbreng van een eigen onroerend goed van mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notariaat A.

3. De betrokken partijen zijn:

De heer X en zijn echtgenote mevrouw Y

4. De betrokken onroerende goederen zijn:

- een appartement met garage en parkeerplaats - hierna goed 1

- een opbrengsteigendom op en met aanhorigheden - hierna goed 2

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd in 1972 onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van aanwinsten, blijkens oorspronkelijk huwelijkscontract de dato 1 juni 1972. Uit hun huwelijk werden twee kinderen geboren. Zij hebben hun huwelijkscontract tweemaal gewijzigd. In 2014 hebben zij een tot nu toe laatste wijziging aangebracht, inhoudende onder meer de inbreng in de huwelijksgemeenschap door mevrouw Y van haar op dat ogenblik eigen onroerend goed, zijnde goed 2. Dat onroerend goed was eigen van mevrouw Y, aangezien ze het deels geërfd had van haar moeder en deels nadien had geschonken gekregen van haar vader. Het doel van de inbreng in de huwelijksgemeenschap bestond in de bescherming van de langstlevende echtgenoot, zoals ook blijkt uit het keuzebeding dat op zelfde ogenblik in het huwelijkscontract is opgenomen, waarvan een kopie in bijlage wordt gevoegd.

6. Partijen hebben nu de intentie om een schenking toe doen aan hun twee zonen van:

1) goed 1, zijnde een onroerend goed aangekocht tijdens het huwelijk door de beide echtgenoten samen

2) goed 2, zijnde het onroerend goed dat in 2014 werd ingebracht in de huwelijksgemeenschap door mevrouw Y.

Ze zijn ook nog eigenaar van een derde onroerend goed, zijnde hun huidige gezinswoning, maar dit goed wordt thans niet geschonken.

III. Motivering van de aanvraag

7. Partijen hebben kennis genomen van het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst over een inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking, met name dat deze handeling als fiscaal misbruik kan worden beschouwd volgens de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 indien de keuze voor de rechtshandeling louter is ingegeven door fiscale motieven.

8. De oorzaak van de inbreng in de huwelijksgemeenschap van goed 2 was niet ingegeven door fiscale motieven. De inbreng is reeds enkele jaren geleden, met name in 2014, gebeurd en dit louter met het oog op de bescherming van de langstlevende partner.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

10. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

11. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast aangezien de voorafgaande inbreng van goed 2 door mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne wordt gevolgd door de schenking van dit goed aan de kinderen zodat niet kan worden aangevoerd dat er eenheid van opzet aanwezig is.

12. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.