Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17009 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17009 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17009
Datum beslissing
5 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X-Y hierna vermeld niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘A’ namens:

  • De “de heer X” en zijn echtgenote “mevrouw Y”, zijnde de schenkers. Samenwonende en initieel gehuwd onder het beheer van het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract.
  • De “heer Z”, zijnde de begiftigde.

3. Het betrokken onroerend goed is een woning […], hierna genoemd “het onroerend goed”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De heer X heeft het onroerend goed voor één derde in volle eigendom geërfd naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder.

5. Bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris ‘A' op […] 2017 hebben de heer X en mevrouw Y hun huwelijkscontract gewijzigd naar een stelsel van algehele gemeenschap van goederen. Aanleiding hiertoe was dat zowel de heer X als mevrouw Y onroerende goederen hadden geërfd en ze deze uit solidariteit in de huwgemeenschap wensten te brengen.

6. Ingevolge akte afstand-deling verleden voor notaris ‘A’ op […] 2017 heeft de heer X het onroerend goed waarvan hij reeds voor één derde eigenaar was voor de geheelheid in volle eigendom toebedeeld gekregen van zijn zus en broer.

7. Thans overwegen de heer X en mevrouw Y om het onroerend goed te schenken in volle eigendom aan de zoon.

III. Motivering van de aanvraag

8. Voormelde verrichting valt niet onder het toepassingsgebied van artikel 3.17.0.0.2 VCF, aangezien het hier niet gaat om een “Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten”.

9. In casu werd los van enig fiscaal motief gekozen voor een stelsel van algehele gemeenschap, aangezien zowel de heer als mevrouw onroerende goederen geërfd hadden. Bovendien aanvaarden ze alle gevolgen ingevolge het actief en passief van deze algehele huwgemeenschap.

IV. Beslissing

10. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

11. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

12. Aangezien de voorgenomen schenking van het onroerend goed door de echtgenoten X-Y aan hun zoon Z binnen korte tijdspanne volgt op de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen, worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF gefrustreerd en is er sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF. Partijen tonen niet op afdoende wijze aan dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven. Het louter aanvaarden van de gevolgen van het stelsel van algehele gemeenschap is geen valabel argument om het vermoeden van fiscaal misbruik te ontkrachten.

13. Bovendien blijkt uit de chronologie van de verrichtingen duidelijk dat de voorgenomen schenking deel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen waardoor een resultaat wordt bereikt waarbij meerdere fiscale bepalingen worden gefrustreerd, daar waar ditzelfde resultaat had kunnen bereikt worden zonder deze fiscale bepalingen te frustreren.

Voorafgaand aan de schenking gebeurde er immers een inbreng van een onverdeeld deel van het goed in kwestie in het gemeenschappelijk vermogen. Deze inbreng werd binnen een zeer korte tijdspanne (minder dan 1 maand) gevolgd door een akte afstand-deling waarbij de overige deelgenoten hun onverdeelde delen hebben afgestaan aan de heer X. Overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1, §2, tweede lid VCF werd op deze verrichting verdeelrecht geheven op de waarde van de afgestane delen. Hierover wordt naar aanleiding van deze voorafgaande beslissing geen uitspraak gedaan. Het besluitvormingsorgaan beperkt zich in haar beslissing enkel tot het voorwerp van de aanvraag, doch het toont aan dat de schenking deel uitmaakt van een gecombineerde constructie en dat er aldus sprake is van eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.