Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16049 - Oprichting Belgische Private stichting Vlaamse Belastingdienst

VB 16049 - Oprichting Belgische Private stichting

Voorafgaande beslissing
Nummer
16049
Datum beslissing
14 november 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Aanvrager wenst te weten of:

  1. de overdracht van de effectenportefeuille door de ‘VzR’ aan een op te richten Private Stichting aan het tarief van 100 EUR wordt belast overeenkomstig art. 2.8.4.1.1 §3 lid 2 VCF;
  2. er schenkbelasting verschuldigd is op grond van art. 2.8.4.1.1 VCF ingeval van voordeelverstrekkingen en uitkeringen door de Private Stichting conform de doelstellingen zoals vermeld in de statuten;
  3. er erfbelasting verschuldigd is op grond van art. 2.7.1.0.5 of 2.7.1.0.6 VCF bij overlijden van een lid van de Vereniging zonder Rechtspersoonlijkheid

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door ‘X’ in naam van:

  1. de VZW;
  2. De VzR, waarvan alle 5 de leden deel uitmaken van hierna vermelde Congregatie. Het betreft een religieus instituut, beoogd en beheerst door het Wetboek voor Canoniek Recht dd. 25 januari 1983;
  3. De ‘Congregatie’, zijnde een zustergemeenschap: een vereniging van vrouwelijke religieuzen, die door geloften verbonden zijn aan deze vereniging. Deze Congregatie is eveneens aan te merken als een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid;

De op te richten ‘Private Stichting’

De ontwerpstatuten worden voorgelegd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3.1. Huidige situatie en achtergrond

Kerkrechtelijk worden de Congregatie en de VzR aangeduid als religieuze instituten van Godgewijd leven, overeenkomstig het Wetboek van Canoniek Recht 1, meer bepaald Boek I, Titel VI, Hoofdstuk II, canons 113 tot 123, Titel VII en Titel VIII; Boek II, Titel II, Hoofdstukken I en II, canons 607 tot 640, Hoofdstuk IV, canon 668 en Hoofdstuk VI, canons 686 tot 704 en 702 §l en Boek V2.

De VzR heeft tot doel het bevorderen van het religieuze leven in gemeenschap, het doen van caritatieve werken, financiële tussenkomst ten voordele van de Congregatie in speciale omstandigheden, met uitsluiting, hetzij direct of indirect, van de uitoefening van elke economische of financiële activiteit met winstoogmerk. De zusters van de VzR en de Congregatie zijn al sinds de oprichting betrokken bij het katholiek onderwijs.

De vijf leden van de VzR vormen als het ware een 'emanatie' van de Congregatie en haar 29 leden.

3.2. De effectenportefeuille

De VzR is titularis van een effectenportefeuille aangehouden bij de bank … (hierna genoemd “de effectenportefeuille”). Het vermogen aangehouden in deze effectenportefeuille wordt aangewend voor de realisatie van het religieus doel van de VzR en bij uitbreiding de Congregatie en het materieel, medisch en religieus onderhoud van de zusters en de gebouwen. De leden van de VzR beschouwen voormelde effectenportefeuille als een apart doelvermogen en handelen daar in de praktijk ook naar. De zusters van de VzR handelen niet voor eigen rekening maar voor rekening en in het belang van alle zusters.

In de statuten van de VzR, opgesteld overeenkomstig het Canoniek Recht, werd een bepaling opgenomen die stipuleert dat de leden van de VzR noch hun wettige erfgenamen enig recht kunnen doen gelden op de bezittingen van de vereniging evenmin als op de inkomsten uit persoonlijke werkzaamheden die in gemeenschap werden gebracht en geldig afgestaan werden aan het instituut. De statuten voorzien eveneens dat zowel tijdens het bestaan als na de ontbinding van de VzR, de leden geen enkele persoonlijke aanspraak op het vermogen van de VzR hebben. Hetzelfde geldt indien een lid de VzR zou verlaten (.Can. 702 § l Codex Iuris Canonici).

Algemeen geldt dat verenigingsgoederen van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid effectief worden beschouwd als een onverdeelde boedel of boedelgemeenschap, een vorm van mede-eigendom zoals die ook bestaat bij onverdeelde nalatenschappen (aanvrager verwijst hierbij naar VANANROYE, Over de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, Antwerpen, Intersentia 2012, p. 16). Bij een vereniging gaat het daarbij om een actieve, autonoom vlottende en in principe afgescheiden boedel met daarnaast een actieve doelstelling, m.n. het verenigingsbelang. Het verenigingsvermogen valt niet rechtstreeks in het vermogen van de leden van de vereniging, zij hebben hierover maar een zeer beperkte beschikkingsbevoegdheid en kunnen niet zomaar een aandeel in de boedelgoederen overdragen. Bovendien kunnen noch de leden zelf, noch hun persoonlijke schuldeisers individuele aanspraken maken op een deel van de boedelgoederen. Bij uittreding of overlijden van een zuster of bij ontbinding van de vereniging zelf zal er in principe geen recht zijn op een verdeling van de boedelgemeenschap.

De afwezigheid van formeel bij wet toegekende rechtspersoonlijkheid heeft echter bepaalde rechtsgevolgen die in de praktijk onzekerheid creëren, wat de VzR wil vermijden.

Momenteel is aan de VzR een fiscaal akkoord verleend door de FOD Financiën gerelateerd aan de roerende inkomsten van de effectenportefeuille. De VzR bezorgt elk jaar bepaalde gegevens aan de fiscale administratie betreffende de roerende inkomsten genoten op de effectenportefeuille, waarna de roerende voorheffing wordt ingekohierd in hoofde van en wordt betaald door de VzR, vertegenwoordigd door de zuster-overste en de zuster-algemeen econoom. Dit fiscaal akkoord werd afgesloten op 9 juni 2005 en wordt gerespecteerd, de VzR dient jaarlijks deze spontane aangifte in.

III. Motivering van de aanvraag

3. De VZW overweegt over te gaan tot de oprichting van een Belgische Private Stichting (hierna de Private Stichting) waarvan het vermogen zal worden aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel in de zin van artikel 27 van de Wet van 27 juni 1921, dat bepaalt dat "een vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doe!".

4. Bij de oprichting wordt voorzien in de inbreng van een bedrag van 1.000,00 euro.

5. Na de oprichting zal de effectenportefeuille door de VzR om niet worden overgedragen aan de Private Stichting. Het document met bevestiging van de overdracht zal vervolgens vrijwillig aangeboden worden ter registratie.

6. De voornaamste beweegreden van de VzR voor de overdracht van de effectenportefeuille aan de Private Stichting bestaat erin absolute zekerheid te creëren betreffende het vermogen. Momenteel is dergelijke zekerheid er niet, aangezien er strikt genomen geen sprake is van enige rechtspersoonlijkheid. Omdat het vermogen wordt aangehouden door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, betreft het immers strikt juridisch gezien geen afgescheiden vermogen, ook al wordt het vermogen in de praktijk wel reeds zo behandeld en kan een verenigingsvermogen evenzeer als 'doelvermogen' worden beschouwd. Een vereniging zonder winstoogmerk of feitelijke vereniging wordt ook omschreven als een duurzame groepering van minstens 2 personen die besloten hebben om hun inspanningen en lof goederen samen te voegen om gezamenlijk bepaalde activiteiten te ondernemen op een min of meer gestructureerde manier teneinde een gemeenschappelijk doel te bereiken. Het vermogen wordt in dit geval aangewend voor het vervullen van het religieus doel van de VzR en de Congregatie en wordt eveneens gebruikt voor het onderhoud van de zusters en de gebouwen.

7. Bij het openen van de rekening bij de bank komt eveneens duidelijk naar voren dat de VzR het vermogen als een doelvermogen beschouwt. Bij het openingsformulier werd een "Volmacht en verklaring van niet-eigendom" gevoegd, waarbij 2 leden van de VzR de overige 3 leden machtigen om een rekening te openen en waarbij uitdrukkelijk wordt verklaard als volgt:

"De ondergetekenden verklaren duidelijk tegenover de vereniging en tegenover de bank dat de gelden of waarden, die op naam van voornoemde vereniging zullen gedeponeerd worden, niet hun persoonlijke eigendom zijn en uitsluitend toebehoren aan de vereniging, zodat deze gelden of waarden bij overlijden van een der ondergetekenden geenszins kunnen toekomen aan een erfgenaam, begiftigde, legataris of andere rechthebbende van de afgestorvene.".

8. Tot op heden werden nog geen middelen aangewend van deze effectenportefeuille, tenzij voor de betaling van de roerende voorheffing, hetgeen eens te meer het bestaan van een afgescheiden vermogen bevestigt.

9. De bedoeling van deze overdracht van de effectenportefeuille aan de Private Stichting is met andere woorden om de situatie zoals ze in de praktijk reeds bestaat ook juridisch beter te kaderen en te verankeren. Door de overdracht aan de Private Stichting kan op een rechtszekere wijze een afgescheiden vermogen worden gecreëerd dat een duidelijke bestemming krijgt die omschreven wordt in de statuten van de Private Stichting. Het doel van de aanvragers wordt daarmee bereikt.

10. De VzR wenst met deze overdracht ook het vermogen verder veilig te stellen voor individuele aanspraken van medezusters, of hun respectieve rechtsopvolgers in geval van ziekte, onbekwaamheid of een overlijden, en elke eventuele civielrechtelijke discussie daaromtrent te vermijden. Deze intentie hebben de zusters reeds opgenomen in de statuten van de VzR maar ook hier willen zij bijkomende juridische zekerheid.

11. De keuze voor de overdracht aan de Private Stichting wordt daarnaast mee ingegeven door de bezorgdheid omtrent de continuïteit van de aanwending van het vermogen voor de gewenste doeleinden.

In de statuten van de Private Stichting, waarvan het ontwerp wordt voorgelegd, zal dit duidelijk naar voor komen, aangezien ook voorzien wordt in een bestemming voor het vermogen op het ogenblik van het einde van de VzR en/of de Congregatie.

12. Door deze reorganisatie van het vermogen verkrijgt de VzR kortom de gewenste duidelijkheid, continuïteit en zekerheid naar de toekomst toe.

Met het overdragen van het vermogen aan de Private Stichting verwezenlijkt de VzR zelf haar doel, aangezien de Private Stichting een gelijkaardig doel heeft.

IV. Beslissing

13. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

14. Vooreerst wordt nagegaan of de oprichting van de Private Stichting conform de Wet van 27 juni 1921 gebeurt. Vereist is dat bij de oprichting van een private stichting “een vermogen [wordt] aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel.”.

15. In de voorgelegde ontwerpstatuten wordt het volgende vermeld onder artikel 4:

“De private stichting wordt opgericht ter verwezenlijking van de volgende belangeloze doelen:

  1. het in stand houden op religieus, materieel en medisch vlak van de Congregatie van de Zusters … of haar rechtsopvolger naar kerkelijk recht; en
  2. indien het bovenstaand doel verwezenlijkt is of in combinatie met het bovenstaande doel kan worden bereikt, het ondersteunen van het besturen en bevorderen van het katholiek onderwijs in al haar vormen.

De activiteit van de private stichting steunt op de beginselen die eigen zijn aan de leer van de Katholieke Kerk en conform de richtlijnen van de bevoegd kerkelijke overheid…

De private stichting mag geen rechtstreeks stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichter, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van de belangeloze doelen.”.

16. Vlabel besluit dat het in casu gaat om een Belgische private stichting waarvan het vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel in de zin van artikel 27 van de Wet van 27 juni 1921. Conform de ontwerpstatuten zal de stichting haar zetel in Vlaanderen hebben.

17. De in de aanvraag opgeworpen artikelen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit worden hierna onderzocht.

17.1. Artikel 2.8.4.1.1 §3 lid 2 VCF

Artikel 2.8.4.1.1 §3 lid 2 VCF bepaalt: “In afwijking van het eerste lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, is.”

Artikel 2.8.4.1.1 §3, 10° VCF bepaalt: verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut”
De VzR is een religieus instituut, beoogd en beheerst door het Wetboek voor Canoniek Recht dd. 25 januari 1983. De VzR heeft echter geen rechtspersoonlijkheid naar seculier recht en staat niet vermeld in art. 2.8.4.1.1 §3,10° VCF.

De uitzonderingsbepaling van artikel 2.8.4.1.1 §3 lid 2 VCF is hier dus niet van toepassing.

Wel kan een beroep worden gedaan op de gunstregeling van art. 2.8.4.1.1 §3, lid 1,10° VCF waarbij een tarief van 5,5 % wordt gehanteerd voor schenkingen aan private stichtingen.

17.2. Artikel 2.8.4.1.1 § 2 VCF

Artikel 2.8.4.1.1 §2 VCF bepaalt: “Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen”.

Aangezien niet concreet wordt gesteld noch uit de ontwerpstatuten duidelijk kan opgemaakt worden wat er bedoeld wordt met “voordeelverstrekkingen en uitkeringen aan de begunstigden door de private stichting die kaderen binnen de realisatie van hogervermelde belangeloze doeleinden”, kan niet beoordeeld worden of er inderdaad een gebrek aan animus donandi zou zijn.

Indien aanvrager stoffelijke voordelen bedoelt aan de stichter, bestuurders of enig ander persoon die kaderen in de verwezenlijking van de belangeloze doelen en waarvan sprake onder artikel 4 van de ontwerpstatuten, kan aanvaard worden dat er geen animus donandi aanwezig is, zodat er geen Vlaamse schenkbelasting verschuldigd is.

17.3. Artikel 2.7.1.0.5 §1 VCF

Artikel 2.7.1.0.5 §1 VCF bepaalt: “§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.”


Aangezien duidelijk gesteld wordt dat de overdracht van de effectenportefeuille door de (5 leden van de) VzR wel degelijk ter registratie zal aangeboden worden en er hierop overeenkomstig hogervermeld artikel 2.8.4.1.1 §3, lid 1,10° VCF schenkbelasting zal geheven worden, is voormelde fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF niet meer van toepassing.

Bijgevolg doet de uiteenzetting van aanvrager aangaande de afwezigheid van animus donandi niet terzake en wordt hierop niet verder ingegaan.

17.4. Artikel 2.7.1.0.6 VCF

Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt: § 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs.
Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

Zoals hoger gesteld is het niet duidelijk wie juist met “begunstigden” worden bedoeld en op basis waarvan zij dan overeenkomstig de statuten een voordeelverstrekking zouden kunnen krijgen. Indien zoals hoger gesteld het zou gaan om stoffelijke voordelen aan de stichter, bestuurders of enig ander persoon die kaderen in de verwezenlijking van de belangeloze doelen en waarvan sprake onder artikel 4 van de ontwerpstatuten, dan zijn dit uitkeringen die door de raad van bestuur van de Private Stichting beslist werden, zonder dat dit een beding ten behoeve van een derde is.

18. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.