Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16043 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen gevolgd door schenking kind Vlaamse Belastingdienst

VB 16043 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen gevolgd door schenking kind

Voorafgaande beslissing
Nummer
16043
Datum beslissing
24 augustus 2016
Publicatiedatum
14 september 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe een voorafgaande beslissing te bekomen omtrent de fiscale gevolgen van de schenking door beide echtgenoten aan hun kind voorafgegaan door een inbreng in de huwelijksgemeenschap tussen echtgenoten, rekening houdende met een tijdspanne van meer dan drie jaar tussen beide verrichtingen en de hierna vermelde motivering tot inbreng in de huwelijksgemeenschap.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’ voor:

  • “mevrouw” en haar echtgenoot,
  • “mijnheer”,
  • “de dochter”.

3. Het betrokken onroerend goed is het volgende:

In een appartementsgebouw in opbouw, omvattende:

  • In privatieve en uitsluitende eigendom: inkom, berging, W.C., living met terras en met bureau, keuken, badkamer, twee slaapkamers met gezamelijk terras.
  • In gedwongen onverdeeldheid en mede-eigendom: de honderdvierendertig/tienduizendsten (134/10.000sten) in de gemene delen van het gebouw, waaronder de grond.

    De berging genummerd 12, met kadastraal nummer 1/A/P0190, gelegen in de kelderverdieping niveau -1

  • In privatieve en uitsluitende eigendom: de berging zelf.
  • In gedwongen onverdeeldheid en mede-eigendom: de één/tienduizendsten (1/10.000sten) in de gemene delen, waaronder de grond.

    De autobox genummerd 13, met kadastraal nummer 1/A/P0203, gelegen in de kelderverdieping niveau -1:

  • In privatieve en uitsluitende eigendom: de autobox zelf
  • In gedwongen onverdeeldheid en mede-eigendom: de twintig/tienduizendsten (20/10.000sten) in de gemene delen, waaronder de grond,

Hierna genoemd “het onroerend goed”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Bij akte wijziging huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris ‘X’ werd door mevrouw onder meer het onroerend goed ingebracht in de huwelijksgemeenschap bestaande tussen haar en haar echtgenoot.

Thans overwegen de heer en mevrouw het onroerend goed voor 37 % in blote eigendom te schenken aan hun enige dochter.

III. Motivering van de aanvraag

5. Mevrouw was aanvankelijk gedeeltelijk eigenaar van het onroerend goed ingevolge akte ruil verleden voor notaris ‘Y’, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te Brugge op 17 december daarna, en gedeeltelijk ingevolge de nalatenschap van haar tante.

Deze laatste (haar tante) is overleden op 31 december 2005. Ingevolge de bepalingen vervat in haar authentiek testament gedicteerd aan notaris ‘Z’ op 3 juli 2002, is haar nalatenschap voor de geheelheid in volle eigendom vervallen aan haar nicht, mevrouw.

De inbreng van het onroerend goed in de huwelijksgemeenschap werd door de echtgenote gedaan omwille van de volgende beweegreden: het testament van de tante werd opgemaakt enkel ten voordele van mevrouw omdat zij alleen familie was, namelijk de nicht. Mevrouw was echter van mening dat het appartement ook zeker voor de helft toekwam aan haar echtgenoot, omwille van het feit dat haar echtgenoot evenveel de zorgen op zich heeft genomen voor haar tante tijdens haar leven.

Met de huidige wijziging van de schenkbelasting en met het oog op successieplanning, wensen de aanvragers over te gaan tot hoger vermelde schenking aan hun enige dochter.

Tussen beide verrichtingen (de inbreng en de schenking) zal er bovendien een tijdspanne zijn van meer dan drie jaar.

Bijgevolg is aanvrager van mening dat beide verrichtingen niet als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.7.0.0.2 VCF kunnen worden beschouwd en dient de schenkbelasting te worden geheven in hoofde van de begiftigde als zijnde een schenking van elk van haar ouders, ieder voor de helft.

IV. Beslissing

6. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

7. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

8. Op de voorgenomen schenking zal de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast, aangezien er valabele niet-fiscale motieven aanwezig zijn, met name:

  • de manier waarop het betrokken onroerend goed in bezit is gekomen van mevrouw
  • het tijdsverloop tussen de inbreng in de huwelijksgemeenschap en de schenking
  • de verlaging van de schenkbelasting na de inbreng.

Bijgevolg zal bij de heffing van de schenkbelasting rekening gehouden worden met het feit dat het om de schenking van een gemeenschappelijk goed gaat.