Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16036 - Inbreng onroerend goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 16036 - Inbreng onroerend goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
16036
Datum beslissing
24 augustus 2016
Publicatiedatum
19 september 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking van de volle eigendom van een onroerend goed door de echtgenoten ‘A-B’ aan hun kleinkind ‘C’ niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, met name dat de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet worden gefrustreerd.

Bij akte wijzigend huwelijkscontract verleden voor notaris ‘X’ dd. 29 oktober 2009 werd het betreffende goed immers ingebracht door mevrouw B in de huwgemeenschap.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘Y’, namens:

- De heer “partij A” en zijn echtgenote mevrouw “partij B”.

- “partij C”.

3. Het betrokken goed is :

Een huis, hierna “het goed”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De heer A en mevrouw B wensen het goed te schenken aan hun kleinzoon C.

Het goed werd oorspronkelijk aan mevrouw B geschonken bij akte verleden voor notaris ‘Z’ op 28 februari 1994.

Bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris X op 29 oktober 2009 heeft mevrouw B het goed ingebracht in de huwgemeenschap met de heer A. Via hetzelfde wijzigend huwelijkscontract heeft ook de heer A verschillende onroerende goederen ingebracht.

III. Motivering van de aanvraag

5. Dat de voormelde inbreng destijds is gebeurd om andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen mag blijken uit:

1/het tijdsverloop tussen 29 oktober 2009 en heden: het gaat hier duidelijk niet om “een inbreng die onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne wordt gevolgd door een schenking”.

2/het feit dat het voornoemde kleinkind op het tijdstip van de inbreng nog niet was geboren; dat ze het pand 7 jaar later zouden kunnen schenken aan hun kleinzoon konden de echtgenoten A-B in 2009 dus nog niet hebben geweten. Van eenheid van opzet kan geen sprake zijn geweest.

IV. Beslissing

6. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

7. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

8. Op de voorgenomen schenking zal de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast, aangezien er valabele niet-fiscale motieven aanwezig zijn, met name:

  • het tijdsverloop tussen de inbreng in de huwelijksgemeenschap en de schenking
  • het feit dat partij C nog niet geboren was op het tijdstip van de inbreng.