Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16028 - Vrijstelling onroerende voorheffing - Nationaal domeingoed Vlaamse Belastingdienst

VB 16028 - Vrijstelling onroerende voorheffing - Nationaal domeingoed

Voorafgaande beslissing
Nummer
16028
Datum beslissing
13 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.6.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat ‘A’ zal kunnen genieten van een vrijstelling van de onroerende voorheffing overeenkomstig artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 3° VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door ‘A’

3. De betrokken partijen zijn:

  • Stad 'A', hierna partij A;
  • VZW ‘B’, “partij B”.

4. De betrokken onroerende goederen zijn:

  • een kasteel “goed 1”;
  • een landgebouw;
  • een paviljoen;
  • een sloot;
  • een weg;
  • een park;
  • een park.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Partij A wil de betrokken onroerende goederen huren van partij B. Eventueel zou er na een bepaalde periode overgegaan worden tot aankoop van de goederen.

III. Motivering van de aanvraag

6. De bedoeling van de huur en/of aankoop is om administratieve diensten in het goed 1 te vestigen, na de nodige verbouwingen.

IV. Beslissing

7. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

Overeenkomstig artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 3° VCF wordt op aanvraag van de belastingschuldige een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van de onroerende goederen

  • die de aard van nationale domeingoederen hebben,
  • op zichzelf niets opbrengen
  • en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt.

De vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk.

De voorwaarden werden onderzocht in geval van huur en aankoop van de betrokken onroerende goederen.

1. In geval van huur:

De voorwaarde dat de goederen de aard van nationale domeingoederen moeten hebben, houdt in dat het onroerende goederen moeten zijn die toebehoren aan de staat (gemeenschappen, gewesten,…), provincies, steden en gemeenten of openbare instellingen. Deze voorwaarde is dus niet vervuld als de betrokken onroerende goederen enkel gehuurd worden door partij A.

Ook aan de voorwaarde dat het onroerend goed op zichzelf niets mag opbrengen is niet voldaan als het onroerend goed in huur wordt gegeven.

De vrijstelling kan dus niet genoten worden in geval van huur.

2. In geval van koop:

Indien partij A eigenaar wordt van de betrokken onroerende goederen, zal de eerste voorwaarde van nationaal domeingoed wel vervuld zijn.

Zolang partij A zelf gebruik maakt van de onroerende goederen voor de vestiging van haar administratieve diensten en deze niet tegen een vergoeding ter beschikking stelt van een derde, is ook aan de tweede en derde voorwaarde voldaan.

De vrijstelling zal dus wel kunnen genoten worden in geval van koop.

De vrijstelling moet wel aangevraagd worden door indiening van een bezwaar tegen de aanslag.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de onroerende voorheffing en doet geen uitspraak over andere belastingen.