Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16024 - Inbreng van onroerend goed in toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (vruchtgebruik door één echtgenoot/blote eigendom door andere echtgenoot) gevolgd door schenking van blote eigendom door beide echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 16024 - Inbreng van onroerend goed in toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (vruchtgebruik door één echtgenoot/blote eigendom door andere echtgenoot) gevolgd door schenking van blote eigendom door beide echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
16024
Datum beslissing
2 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen door de “schenker 1” van de blote eigendom en door zijn echtgenote “schenker 2” van het vruchtgebruik van een onroerend goed, gevolgd door de schenking van de geheelheid blote eigendom door het toegevoegd gemeenschappelijk vermogen “schenker 1 – schenker 2” aan hun kind “de begiftigde”, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de geassocieerde notarissen “W”, namens:

  • “schenker 1”;
  • schenker 2”
  • de begiftigde”

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. Schenker 1 en schenker 2 zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.

4. Schenker 1 heeft destijds de geheelheid blote eigendom aangekocht in een onroerend goed, terwijl schenker 2 de geheelheid vruchtgebruik heeft aangekocht in datzelfde onroerend goed.

5. Schenker 1 en schenker 2 wensen thans, respectievelijk, de blote eigendom en het vruchtgebruik van het onroerend goed in te brengen in een intern gemeenschappelijk vermogen, waarna zij beiden wensen over te gaan tot schenking van de blote eigendom aan hun kind (de begiftigde), met voorbehoud van vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende.

III. Relevante bepalingen van de VCF

6. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

7. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

IV. Motivering van de aanvraag

8. Schenker 1 en schenker 2 wensen zeggenschap te behouden over het onroerend goed tot aan het overlijden van de langstlevende van hen, zeker gelet op de verstoorde relatie met de begiftigde.

9. Indien schenker 1 de geheelheid blote eigendom zou schenken aan de begiftigde zou deze bij overlijden van schenker 2 volle eigenaar worden van de geheelheid van het onroerend goed.

Indien schenker 1 de helft blote eigendom zou schenken aan de begiftigde, dan zou deze bij overlijden van schenker 2 voor de helft volle eigenaar worden van het onroerend goed en de uit onverdeeldheid treding kunnen eisen.

Indien schenker 2 het vruchtgebruik zou schenken aan de begiftigde, dan krijgt deze mee zeggenschap over het onroerend goed.

10. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is op de hoger beschreven verrichtingen, aangezien de voorgenomen rechtshandelingen worden ingegeven door burgerrechtelijke motieven, m.n. het behouden van controle over het geschonken goed.

V. Beslissing

11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

13. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvragers niet aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

14. Zelfs bij inbreng door schenker 2 van het vruchtgebruik in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, blijft het vruchtgebruik gevestigd op het hoofd van schenker 2.

15. Er bestaan andere alternatieven om de controle te behouden over het geschonken goed. Zo kan schenker 1 zich bij de schenking van de blote eigendom aan de begiftigde het eventueel vruchtgebruik voorbehouden. Bij het overlijden van schenker 2 zal schenker 1 (langstlevende) aldus het vruchtgebruik verkrijgen.

16. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wordt in gegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.