Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16021 - Uitbreng van onroerende en roerende goederen uit huwelijksgemeenschap gevolgd door schenking BE en aan kinderen en wederzijdse schenking van het vruchtgebruik Vlaamse Belastingdienst

VB 16021 - Uitbreng van onroerende en roerende goederen uit huwelijksgemeenschap gevolgd door schenking BE en aan kinderen en wederzijdse schenking van het vruchtgebruik

Voorafgaande beslissing
Nummer
16021
Datum beslissing
13 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er in hoofdorde toe bevestiging te krijgen dat de anti-misbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is op de volgende rechtshandelingen: uitbreng van onroerend en roerend vermogen uit de huwgemeenschap van de aanvragers, onmiddellijk gevolgd door enerzijds een schenking van de blote eigendom van die welbepaalde goederen aan hun respectievelijke kinderen en anderzijds een wederzijdse schenking van het vruchtgebruik over die goederen.

2. In ondergeschikte orde strekt de aanvraag er toe bevestiging te krijgen dat de anti-misbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is op de volgende rechtshandelingen: uitbreng van onroerend en roerend vermogen uit de huwgemeenschap van de aanvragers, onmiddellijk gevolgd door een schenking van de blote eigendom van die welbepaalde goederen aan hun respectievelijke kinderen en met behoud van vruchtgebruik voor de respectievelijke schenker(s).

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door NV W namens het echtpaar de heer X, en zijn echtgenote mevrouw Y, samen wonende te […], gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract.

4. Uit het huwelijk van de aanvragers is één gemeenschappelijk kind geboren: A, ongehuwd.

5. De heer X heeft daarnaast nog een zoon uit een vorig huwelijk: B, wettelijk samenwonend met mevrouw D.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. De aanvragers hebben sinds hun huwelijk in 1987 een vermogen opgebouwd, dat volledig tot de huwgemeenschap behoort.

7. De aanvragers wensen een deel van hun vermogen over te dragen aan de volgende generatie, zij het dat Y enkel aan haar zoon A wenst te schenken en X aan zijn beide kinderen A en B een gelijk deel wenst te schenken. In die optiek zal Y haar aandeel in het vermogen (50%) volledig aan A schenken, en zal X zijn aandeel (50%) over de beide zonen verdelen (elk 25%). Zo bekomt A 75% van het vermogen, en B 25%.

8. De aanvragers willen daarbij wel graag het vruchtgebruik voor zichzelf behouden, om indien nodig na pensionering nog verder in hun levensbehoeften te (kunnen) voorzien.

9. Bijkomend wensen de klanten dat A en B niet in een onverdeeldheid terecht komen m.b.t. het te schenken onroerend vermogen. Dit om eventuele latere onenigheid tussen A en B uit te sluiten.

10. Het onroerend vermogen dat de klanten wensen over te dragen leent zich op vandaag nagenoeg perfect om aan hun wensen te voldoen:

  • Vastgoed 1 wordt gewaardeerd op circa 75% van de waarde van het onroerend vermogen dat de aanvragers willen schenken. Dit zou aan A moeten toekomen.
  • Vastgoed 2 wordt gewaardeerd op circa 25% van de waarde van het onroerend vermogen dat de aanvragers willen schenken. Dit zou aan B moeten toekomen.

11. M.b.t. het roerend vermogen dat zij willen schenken zullen de aanvragers eenzelfde verdeling organiseren: 75% komt aan A toe (50% door Y geschonken en 25% door X), en 25% komt aan B toe (door X geschonken).

12. Gelet op het feit dat het te schenken (roerend en onroerend) vermogen in de huwgemeenschap aanwezig is, is het echter niet mogelijk dat Y haar aandeel in dat vermogen (50%) volledig aan A schenkt, en X zijn aandeel (50%) verdeelt over zijn kinderen. Omwille van de aanwezigheid van het te schenken vermogen in de huwgemeenschap zal Y immers genoodzaakt zijn mee te schenken aan B, hetgeen niet gewenst is omwille van het feit dat B haar zoon niet is.

13. De aanvragers overwegen om het te schenken (roerend en onroerend) vermogen eerst uit te brengen uit hun huwgemeenschap, om dan vervolgens elk van uit hun eigen vermogen aan de respectievelijke kinderen te schenken.

14. Op deze manier (en enkel op deze manier) kan beantwoord worden aan de (niet-fiscaal gemotiveerde) wensen van de aanvragers:

  • De aanvragers schenken elk uit hun eigen vermogen en aan hun respectievelijke kinderen, zodat Y niet langer genoodzaakt is om (vanuit de huwgemeenschap) aan B te schenken.
  • A en B bekomen elk het vooropgestelde aandeel in het te schenken vermogen, nl. respectievelijk 75% en 25%.
  • Er worden geen onverdeeldheden in het leven geroepen tussen A en B, wat eventuele latere onenigheid tussen de kinderen uitsluit.

15. En indien de hoger toegelichte schenkingen aan de kinderen gerealiseerd worden in blote eigendom, en de echtgenoten elkaar wederzijds het vruchtgebruik over dat vermogen schenken, dan wordt er nog een bijkomende en absoluut noodzakelijke bescherming gerealiseerd voor de langstlevende partner: de kinderen (blote eigenaars) zouden van de langstlevende partner steeds de omzetting van zijn/haar vruchtgebruik kunnen eisen over goederen bekomen uit nalatenschap, maar van voor geschonken blote eigendom valt een omzetting niet af te dwingen van de langstlevende partner (vruchtgebruiker). Deze bescherming heeft zijn belang voor de beide aanvragers, maar nog het meest voor Y aangezien zij na eerst overlijden van X (die 7 jaar ouder is) anders in een verhouding blote eigendom – vruchtgebruik terecht komt met B die niet haar zoon is.

III. Motivering van de aanvraag

16. Art. 3.17.0.0.2 VCF bepaalt dat het aan de belastingplichtige toekomt te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting.

17. De aanvragers zijn in hoofdorde van oordeel dat er in hun huidige situatie voldoende en aangetoonde niet-fiscale motieven aanwezig zijn om een uitbreng van onroerend en roerend vermogen uit de huwgemeenschap, gevolgd door enerzijds een schenking van de blote eigendom van die welbepaalde goederen aan hun respectievelijke kinderen en anderzijds een wederzijdse schenking van het vruchtgebruik over die goederen te verantwoorden. De aanvragers zijn van oordeel dat dit geheel van rechtshandeling voor wat hun concrete situatie betreft niet als fiscaal misbruik kan worden beschouwd.

18. Minstens zijn de aanvragers in ondergeschikte orde van oordeel dat er voldoende en aangetoonde niet-fiscale motieven aanwezig zijn om een uitbreng van onroerend en roerend vermogen uit de huwgemeenschap van de aanvragers, onmiddellijk gevolgd door een schenking van de blote eigendom van die welbepaalde goederen aan hun respectievelijke kinderen met behoud van vruchtgebruik voor de respectievelijke schenker(s) te verantwoorden. De aanvragers zijn van oordeel dat dit geheel van rechtshandeling voor wat hun concrete situatie betreft niet als fiscaal misbruik kan worden beschouwd.

IV. Beslissing

19. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

20. Aangezien er geen fiscale bepalingen uit de VCF worden gefrustreerd en er valabele niet-fiscale motieven aanwezig zijn, worden deze rechtshandelingen niet gevat door de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op Registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.