Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16017 - Schenking levensverzekering Vlaamse Belastingdienst

VB 16017 - Schenking levensverzekering

Voorafgaande beslissing
Nummer
16017
Datum beslissing
18 april 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.6. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag heeft betrekking op de gevolgen inzake erfbelasting van het verzekeringscontract nr. […] onderschreven bij “V” S.A. te Luxemburg, door hierna vermelde echtgenoten X-Y op 10 juli 2010 en waarvan de rechten geschonken werden aan hierna vermelde zoon A op 4 november 2013.

2. Het contract bepaalt dat de echtgenoten X-Y worden aangeduid als verzekerd hoofd en dat de uitkering van het verzekerd kapitaal maar geschiedt bij het overlijden van het langstlevende verzekerd hoofd. Thans is één van de verzekeringnemers en één verzekerd hoofd nog in leven (mevrouw Y is overleden), zodat er nog geen uitkering is gebeurd.

Zij hebben oorspronkelijk de wettelijke erfgenamen aangeduid als begunstigden, namelijk hun beide kinderen. De heer C is overleden op 30 maart 2013 en liet één dochter na als enige erfgenaam, mevrouw B.. De relatie tussen mevrouw B en haar vader en ook de rest van de familie was en is absoluut niet goed. Om die reden hebben de echtgenoten X-Y de begunstiging gewijzigd op 17 mei 2013 en hebben zij hun zoon A (voor 2/3e) en mevrouw B (voor 1/3e) aangeduid als begunstigde.

Op 4 november 2013 werd voor een Belgische notaris aan de heer A een schenking gedaan van alle rechten en plichten, met inbegrip van de persoonsgebonden rechten en vermogensbestanddelen, die de echtgenoten X-Y kunnen laten gelden tegenover “V” S.A. en voortvloeien uit het genoemde verzekeringscontract. Op deze schenking werd schenkbelasting (3%) betaald. Ingevolge deze schenking heeft de heer A zichzelf aangeduid als begunstigde. Er is ook bepaald dat de begunstiging wordt bepaald volgens een testament neergelegd bij notaris “W” te Borsbeek, indien de heer A niet meer in leven zou zijn op het moment van uitkering van het verzekeringskapitaal.

3. Er worden 3 hypothesen voorgelegd:

3.1. Hypothese 1

Bij het overlijden van het laatste verzekerde hoofd, met name de heer X, zal er een uitbetaling van het verzekerde kapitaal gebeuren aan de huidige begunstigde van het verzekeringscontract, met name de heer A.

VRAAG: Is de uitkering van het verzekerde kapitaal aan de heer A onderworpen aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.6. VCF:

  • in de nalatenschap van de heer X;
  • in de nalatenschap van mevrouw Y?

Volgens de aanvrager is er geen erfbelasting verschuldigd op het uitgekeerde kapitaal in de nalatenschap van de heer X, noch in de nalatenschap van wijlen mevrouw Y.

Voor de belastbaarheid in de nalatenschap van mevrouw Y verwijst aanvrager naar het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst nr. 15142 d.d. 21.12.2015. Mevrouw Y is overleden vóór 1 maart 2016.

Ook in de nalatenschap van de heer X is de uitkering niet belastbaar. Er is immers geen uitkering aan een door de erflater aangeduide persoon. De oorspronkelijk aangeduide begunstigden waren eerst de wettelijke erfgenamen van de heer X respectievelijk mevrouw Y. Vervolgens werden de heer A (voor 2/3e) en mevrouw B (voor 1/3e) aangeduid als begunstigden door de erflater.

De heer A heeft de begunstiging gewijzigd en heeft zichzelf aangeduid als begunstigde. De oorspronkelijk aangeduide begunstigden zijn dus geen begunstigden meer. De aanvrager verwijst in dit verband naar het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met nummer 15142 dd. 21 december 2015. De Vlaamse Belastingdienst bevestigt daarin dat er geen erfbelasting verschuldigd is op grond van artikel 2.7.1.0.6. VCF indien de begiftigde een andere begunstigde aanduidt. Wel, dit is in casu het geval. De begiftigde heeft zichzelf aangeduid als begunstigde en heeft daarmee afgeweken van de oorspronkelijk aangeduide begunstigden. De kosteloze verkrijging van het verzekerde kapitaal door de heer A is dus niet het gevolg van een door de erflater gemaakt beding in het voordeel van de heer A.

Indien de aanduiding door de heer A van zichzelf een fiscaal misbruik uitmaakt, dan argumenteert de aanvrager dat er niet-fiscale motieven in het spel zijn. Hoger werd reeds gewezen op de moeilijke relationele verhouding tussen mevrouw B en de andere familieleden. Omdat de heer A zoveel als mogelijk wou zorgen dat het familiaal vermogen bij hem terecht komt, heeft hij zichzelf aangeduid als begunstigde van het verzekeringscontract. Er dus zijn dus voldoende niet-fiscale motieven om de aanduiding van de begunstigde te verantwoorden.

3.2. Hypothese 2

In zijn hoedanigheid van verzekeringnemer wijzigt de heer A de begunstigde van het verzekeringscontract. Hij duidt nu ook mevrouw B aan als begunstigde, maar slechts ter voldoening van haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X, waarin zij optreedt ingevolge plaatsvervulling voor haar vader, de heer C. Bij overlijden van de heer X zal er dus een uitkering gebeuren aan enerzijds de heer A en anderzijds aan mevrouw B (ter voldoening van haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X).

In diezelfde hypothese wordt overwogen om de begunstiging door mevrouw B te laten aanvaarden.

VRAAG: Is de uitkering van het verzekerde kapitaal aan de heer A en mevrouw B (in de genoemde verhoudingen) onderworpen aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.6 VCF:

  • in de nalatenschap van de heer X;
  • in de nalatenschap van mevrouw Y?

Aanvrager verwijst naar de toelichting onder hypothese 1. De uitkering aan de genoemde begunstigden in hypothese 2 is volgens hem niet het gevolg van een door de erflater gemaakt beding, maar het gevolg van de keuze van de heer A als begiftigde van het contract. Op grond van het standpunt met nummer 15142 van de Vlaamse Belastingdienst dd. 21 december 2015 moet worden geoordeeld dat er dus geen kosteloze verkrijging is ingevolge een door de erflater gemaakt beding. De begunstiging is het gevolg van een keuze van de heer A als verzekeringnemer van het verzekeringscontract. Artikel 2.7.1.0.6 VCF is dus niet toepasselijk.

Indien en in de mate zou worden geoordeeld dat er toch sprake is van fiscaal misbruik, wordt ook hier verdedigd dat er voldoende niet-fiscale motieven voorhanden zijn. De aanvrager verwijst hiervoor naar de toelichting bij hypothese 1.

Indien en in de mate dat er geoordeeld wordt dat er toch een identieke begunstigingsclausule zou zijn als aangeduid door de erflater naar aanleiding van het overlijden van de heer C, dan moet er toch op worden gewezen dat er wel degelijk een verschil is in de begunstigingsclausule. Met name wordt niet langer een forfaitair deel van de verzekeringspolis uitgekeerd aan mevrouw B in de voorgenomen verrichting. Er zal enkel een uitkering aan haar geschieden om haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X te voldoen. Met andere woorden, indien er nog andere nalatenschapsgoederen aanwezig zijn die desgevallend de reserve van mevrouw B kunnen opvullen - voor zover zij deze reserve althans vraagt en voor zover over de opvulling ervan een akkoord kan worden bereikt - zal het uitgekeerde kapitaal niet of slechts gedeeltelijk aan mevrouw B toekomen.

Tot slot wenst de aanvrager te vernemen of een ander standpunt zou ingenomen worden indien mevrouw B de begunstiging zou aanvaarden.

3.3. Hypothese 3

In zijn hoedanigheid van verzekeringnemer wijzigt de heer A de begunstigde van het verzekeringscontract. Hij duidt een nog op te richten private stichting aan als enige begunstigde van het contract. De private stichting zal als eerste doel de verzorging van de familie hebben. Als tweede begunstigde wordt een lokale onderwijsinstelling aangeduid.

VRAAG: Is de uitkering van het verzekerde kapitaal aan de nog op te richten private stichting onderworpen aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.6 VCF:

  • in de nalatenschap van de heer X;
  • in de nalatenschap van mevrouw Y?

Aanvrager verwijst naar de toelichting onder hypothese 1. De uitkering aan de genoemde begunstigde in hypothese 3 is niet het gevolg van een door de erflater gemaakt beding in haar voordeel. De aanduiding van de in hypothese 3 genoemde begunstigde is de wens en het werk van de heer A, verzekeringnemer van het contract, en de aanduiding verschilt van de door de respectieve erflater genoemde begunstigden. Artikel 2.7.1.0.6 VCF is dus niet toepasselijk.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door “W” CVBA namens de heer “X”, weduwnaar van mevrouw “Y”.

5. Overige betrokken partijen:

  • Mevrouw “Y”, overleden;
  • De heer “A” , zoon van de echtgenoten X-Y:
  • De heer “C”, overleden, zoon van de echtgenoten X-Y;
  • Mevrouw “B” , dochter van de heer “C”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. Er worden 3 hypothesen voorgelegd:

6.1. Hypothese 1

Bij het overlijden van het laatste verzekerde hoofd, met name de heer X, zal er een uitbetaling van het verzekerde kapitaal gebeuren aan de huidige begunstigde van het verzekeringscontract, met name de heer A.

6.2. Hypothese 2

In zijn hoedanigheid van verzekeringnemer wijzigt de heer A de

begunstigde van het verzekeringscontract. Hij duidt nu ook mevrouw B aan als begunstigde, maar slechts ter voldoening van haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X, waarin zij optreedt ingevolge plaatsvervulling voor de heer C. Bij overlijden van de heer X zal er dus een uitkering gebeuren aan enerzijds de heer A en anderzijds aan mevrouw B (ter voldoening van haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X).

In diezelfde hypothese wordt overwogen om de begunstiging door mevrouw B te laten aanvaarden.

6.3. Hypothese 3

In zijn hoedanigheid van verzekeringnemer wijzigt de heer A de begunstigde van het verzekeringscontract. Hij duidt een nog op te richten private stichting aan als enige begunstigde van het contract. De private stichting zal als eerste doel de verzorging van de familie hebben. Als tweede begunstigde wordt een lokale onderwijsinstelling aangeduid.

III. Motivering van de aanvraag

7. Als enige motivering voor de voorgestelde handelwijzen, wordt de slechte relatie tussen mevrouw B en haar vader en ook de rest van de familie aangehaald.

IV. Beslissing

8. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Voor wat betreft de nalatenschap van mevrouw Y kan geen voorafgaande beslissing genomen worden daar dit een reeds opengevallen nalatenschap is. Voorafgaande beslissingen kunnen immers alleen bekomen worden voor situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak nog geen uitwerking hebben gehad (art. 3.22.0.0.1 §1, tweede lid VCF).

Aanvrager werd hiervan reeds in kennis gesteld bij mailbericht van 18 maart 2016.

10. Voor wat betreft de nalatenschap van de heer X, thans nog in leven, werden volgende hypothesen gesteld:

10.1. Na de schenking van de polis stelt de heer A zichzelf als enige begunstigde aan.

Het is niet voldoende dat de heer A zichzelf als enige begunstigde aanduidt, aangezien hij oorspronkelijk medebegunstigde was. Dit wordt met andere woorden beschouwd als fiscaal misbruik zoals bedoeld in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er zal dus erfbelasting verschuldigd zijn op de uitkering die de begunstigde verkrijgt bij toepassing van art. 2.7.1.0.6§1, eerste lid VCF.

10.2. Na de schenking van de polis stelt de heer A als begunstigden zichzelf aan en ook mevrouw B, ter voldoening van haar reservataire aanspraken in de nalatenschap van de heer X.

Aangezien dit geen wijziging van de oorspronkelijk begunstigden (namelijk de heer A voor 2/3 en mevrouw B voor 1/3) inhoudt, volstaat dit niet. Dit wordt met andere woorden eveneens als fiscaal misbruik beschouwd zoals bedoeld in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er zal dus erfbelasting verschuldigd zijn op de uitkeringen die de begunstigden verkrijgen bij toepassing van art. 2.7.1.0.6 §1, eerste lid VCF.

Het feit dat mevrouw B de begunstiging al of niet zou hebben aanvaard heeft geen invloed op de belastbaarheid.

10.3. Na de schenking van de polis stelt de heer A een nog op te richten private stichting aan als eerste begunstigde en als tweede begunstigde wordt een lokale onderwijsinstelling aangeduid.

Voor zover de begunstigden bepaalbaar zijn (en bij gebrek aan oprichting van de private stichting in elk geval de nader genoemde lokale onderwijsinstelling begunstigde is) , kan dit volstaan om de heffing van erfbelasting bij het overlijden van de heer X te vermijden en wordt dit niet beschouwd als fiscaal misbruik .

Wat echter niet wordt aanvaard is dat men tijdelijk iemand anders benoemt als begunstigde, en dan kort daarna opnieuw de oorspronkelijk begunstigde als begunstigde aanduidt. Dergelijke rechtshandeling wordt dan eveneens beschouwd als fiscaal misbruik zoals bedoeld in art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.6 VCF.

11. In de voorgelegde hypotheses is een slechte familiale relatie tussen mevrouw B en haar familie geen argument om het standpunt te weerleggen dat een herbevestiging van de oorspronkelijke begunstiging na schenking van de levensverzekering als fiscaal misbruik wordt beschouwd.