Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16016 - Inbreng van een goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 16016 - Inbreng van een goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
16016
Datum beslissing
4 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de heer A van een eigen onroerend goed in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking aan de dochter van de echtgenoten A-B niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De betrokken partijen zijn:

  1. De heer A en mevrouw B, gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract, […]
  2. Mevrouw C, echtgenote van V […].

Het betrokken onroerend goed is een woning gelegen te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. Ingevolge akte schenking-deling verleden voor notaris Y dd xx.xx.1964 heeft A een perceel grond verkregen waarop hij samen met B een woning heeft gebouwd. Ingevolge het recht van natrekking behoort het onroerend goed toe aan A. De bouw, het latere onderhoud en de herstellingswerken van deze woning werden volledig gefinancierd door gemeenschapsgelden. Thans willen de echtgenoten A en B de woning schenken aan hun dochter C nadat de woning (zonder de grond) werd ingebracht in de huwelijksgemeenschap door A.

III. Motivering van de aanvraag

4. Cliënten wensen uitdrukkelijk te vragen of het besluitvormingsorgaan bereid is wanneer zij deze zaak behandelen om rekening te willen houden met de volgende motiveringen die cliënten aanhalen om de door hen beoogde handelingen niet te willen beschouwen als vallende onder de toepassing van de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF, aangezien:

1) Zij de juridische werkelijkheid (het huis behoort alleen A toe) in overeenstemming willen brengen met de reële werkelijkheid (het huis opgericht op voormelde grond toebehorende aan A, werd volledig gefinancierd en onderhouden door gemeenschapsgelden).

2) Het de bedoeling is om elke mogelijke discussie inzake verschuldigde vergoedingen later bij de ontbinding van het huwelijksstelsel door gelijk welke reden (echtscheiding of overlijden), te vermijden.

Deze motivering is duidelijk van een andere aard dan fiscale aard. Tesamen met de beoogde inbreng van het onroerend goed, zou ook de schuldvordering van mevrouw B ten opzichte van het gemeenschappelijk vermogen worden ingebracht.

3) Cliënten wensen er ook op te wijzen dat de Dienst Voorafgaandelijke Beslissingen op het federale niveau met haar federale ruling met referentie 2014/181 van 13 mei 2014 in een gelijkaardige zaak geoordeeld heeft dat zulks niet aanzien dient te worden als fiscaal misbruik in de zin van art 18 §2 W. Reg. Dat zij aldus vragen dat Vlabel deze zelfde zienswijze en redenering ook zou volgen.

IV. Beslissing

5. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

Op de voorgenomen verrichtingen zal de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvrager niet aantoont dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

De akte van schenking-deling dateert reeds van 19 september 1964. Niets belette de partijen om het goed reeds eerder in te brengen in de huwelijksgemeenschap om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkelijkheid.

De vergoedingsregeling en/of schuldvorderingsregeling tussen echtgenoten is geen valabel argument om het vermoeden van fiscaal misbruik te weerleggen.

Voorafgaande beslissingen hebben geen precedentswaarde. Bovendien ging het in de door u aangehaalde federale ruling om een andere casus.

Door de woning kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.