Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16012 - Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door schenking door beide echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 16012 - Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door schenking door beide echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
16012
Datum beslissing
4 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen door de ‘schenker1’ gevolgd door de schenking van 1/5de blote eigendom door de gemeenschap ‘schenker1-schenker2’ aan hun enig kind ‘de begiftigde’ ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris X, namens:

  • de heer “schenker 1”;
  • mevrouw “schenker 2”;
  • mevrouw “de begiftigde”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. Op 26 november 2010 heeft schenker 1 3/5de volle eigendom en 2/5de vruchtgebruik van een eigen onroerend goed ingebracht in de huwelijksgemeenschap van hemzelf en zijn echtgenote (schenker 2) ingevolge akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris X.

4. Het enig kind van de schenkers 1 en 2, genoemd ‘de begiftigde’, bezit reeds 2/5de in blote eigendom van het onroerend goed.

5. Schenker 1 en schenker 2 wensen thans samen over te gaan tot schenking van 1/5 blote eigendom van het onroerend goed aan de begiftigde.

III. Relevante bepalingen van de VCF

6. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

7. Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“ Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

IV. Motivering van de aanvraag

8. Voormelde verrichting valt niet onder de anti-misbruikbepaling daar de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen NIET ONMIDDELLIJK OF BINNEN EEN KORTE TIJDSPANNE gevolgd wordt door een schenking van een gedeelte van dit goed door beide echtgenoten. De inbreng gebeurde immers in November 2010, daar waar de schenkingsakte zou verleden worden in 2016.

9. De federale antimisbruikbepaling van art. 18, § 2 W.Reg. was van toepassing op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt, die zijn gesteld vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin de programmawet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, “te weten op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen gesteld vanaf 1 juni 2012”.

Voormelde rechtshandeling (inbreng onroerend goed in huwelijksgemeenschap) dateert van vóór de antimisbruikbepaling, dus werd gesteld in tempore non suspecto.

10. De aanvrager meent dan ook dat de antimisbruikbepaling niet van toepassing is voor de voorgenomen verrichting.

V. Beslissing

11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

13. De voorgenomen schenking door de echtgenoten ‘schenker1-schenker2’ aan hun enige dochter ‘begiftigde’ volgt niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne op de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen. worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en is er geen sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

14. Bovendien dateert de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen van 26 november 2010 en dus van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18 § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.