Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16011 - Inbreng aandeel onroerende goederen in gemeenschappelijk vermogen - Overname rest onroerende goederen door huwelijksgemeenschap Vlaamse Belastingdienst

VB 16011 - Inbreng aandeel onroerende goederen in gemeenschappelijk vermogen - Overname rest onroerende goederen door huwelijksgemeenschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
16011
Datum beslissing
21 maart 2016
Publicatiedatum
8 april 2016

Heffing

  • Verdeelrecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.3.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te bekomen dat:

  1. de antimisbruikbepaling niet van toepassing is (artikel 3.17.0.0.2 VCF) op de hierna vermelde verrichting;
  2. de verrichting wordt belast overeenkomstig artikel 2.10.1.01 VCF en dat er geen toepassing is van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen/omschrijving van de goederen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris X, namens mijnheer en mevrouw, hierna vermeld:

a) “mijnheer”.

b) “mevrouw”.

3. Het betreft een woning te […], hierna genoemd “het onroerend goed” toebehorend voor ¼ in blote eigendom aan mevrouw, voor ½ volle eigendom en ½ vruchtgebruik aan haar vader en voor ¼ volle eigendom aan haar zuster, ingevolge het overlijden van de moeder.

II.B. Beschrijving van de voorgeschreven verrichtingen

4. Partijen gaan op 14 mei 2016 trouwen. Zij wensen een huwelijkscontract op te maken waarbij zij het wettelijk stelsel aannemen.

Mevrouw bezit 1/4 in blote eigendom in een onroerend goed ingevolge het overlijden van haar moeder. De overige aandelen in dit onroerend goed horen toe aan haar vader (1/2 volle eigendom + 1/2 vruchtgebruik) en haar zuster (1/4 blote eigendom).

Partijen wensen deze woning na hun huwelijk te verwerven.

Mevrouw zal naar aanleiding van het opmaken van het huwelijkscontract haar aandeel in de woning reeds inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen. De overige onverdeelde aandelen in de woning zullen partijen na hun huwelijk overnemen van hun (schoon)vader en (schoon)zuster door middel van een akte afstand als deling.

III. Motivering van de aanvraag

5. Partijen zijn genoodzaakt om de woning samen te verwerven omdat mevrouw alleen geen krediet kan bekomen.

6. Partijen opteren voor deze werkwijze om de toepassing van artikel 1400, 4° B.W. te vermijden. Door inbreng van het aandeel van mevrouw in het gemeenschappelijk vermogen, behoren de aandelen die na het huwelijk worden verworven tot het gemeenschappelijk vermogen en wordt de toepassing van artikel 1400, 4° B.W. uitgesloten. De toepassing van dit artikel zou er immers toe leiden dat een deel van de woning tot het eigen vermogen van mevrouw behoort en een andere deel tot het gemeenschappelijk vermogen behoort. Hierdoor worden extra kosten van een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen en complexe vergoedingsrekeningen vermeden.

7. Deze werkwijze leidt ook tot eenvormigheid, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een combinatie van een afstand als deling (in hoofde van mevrouw) en een verkoop (in hoofde van mijnheer) omdat een deling en een verkoop verschillende rechtsfiguren zijn met elk hun eigen rechtsregels.

8. Een verkrijging ingevolge een huwelijkscontract wordt niet beschouwd als een verkrijging bij overeenkomst in de zin van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

Zie in dit verband:

- F. Werdefroy, Registratierechten, 2012-2013, nr. 990, p. 1351.

- Luc Weyts, Notarieel Fiscaal Recht deel 1, 2011, p. 623.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing;

10. Een inbreng van een onverdeeld aandeel in een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap wordt op zich niet als fiscaal misbruik beschouwd.

In die omstandigheden is het correct te stellen dat een huwelijksovereenkomst niet beschouwd wordt als een “overeenkomst” in de zin van art. 2.9.1.0.7 VCF. Indien de echtgenoot van een deelgenoot mede-deelgenoot wordt door de werking van een huwelijksovereenkomst, wordt deze echtgenoot niet beschouwd als ‘derde-verkrijger bij overeenkomst”.

In dergelijk geval is het verdeelrecht van toepassing op de waarde van de afgestane delen (art. 2.10.3.0.1 §1 VCF).

11. Dit is echter anders als de inbreng wordt gecombineerd met een andere verrichting of met andere modaliteiten, zodanig dat door deze combinatie een resultaat wordt bereikt waarbij een of meer fiscale bepalingen worden gefrustreerd, daar waar ditzelfde resultaat had kunnen worden bereikt zonder deze fiscale bepaling(en) te frustreren.

12. Dit is in casu het geval: de inbreng van het onverdeeld deel door mevrouw in de huwelijksgemeenschap zal binnen een korte tijdspanne gevolgd worden door een overname van de overige onverdeelde delen door de huwelijksgemeenschap, aangezien het de bedoeling is dat het volledig onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen terecht komt.

Hetzelfde resultaat (volle eigendom van het goed in het gemeenschappelijk vermogen) kan bereikt worden op volgende manieren:

  1. mevrouw verwerft eerst de andere delen (vóór het huwelijk) en brengt vervolgens het volledige goed in.
  2. de anderen staan eerst (vóór het huwelijk) hun delen af aan mevrouw en mijnheer. Vervolgens brengen ze elk hun delen in in het gemeenschappelijk vermogen.

13. Op de voorgelegde rechtshandelingen is de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF toepasselijk wegens het ontwijken van hetzij artikel 2.10.3.0.1, §2, 1ste lid VCF (in de situatie dat mevrouw eerst de andere delen (vóór het huwelijk) verwerft en vervolgens het volledige goed inbrengt) hetzij art. 2.9.1.0.1 VCF (in de situatie dat de anderen eerst (vóór het huwelijk) hun delen afstaan aan mevrouw en mijnheer, waarna ze elk hun delen inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen), tenzij wordt bewezen dat de keuze voor deze rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven. In casu wordt dit tegenbewijs niet geleverd.

Integendeel:

  • beide verrichtingen zullen gebeuren binnen “een korte tijdspanne” ;
  • er wordt duidelijk gesteld dat er eenheid van opzet is;
  • de motivering als zou voor deze werkwijze gekozen worden om de toepassing van art. 1400,4° B.W. te vermijden is niet correct want de toepassing van dit artikel kan evenzeer vermeden worden door te kiezen voor de andere werkwijzen zoals hoger vermeld, met name:

    a) hetzij eerst verwerving van mevrouw van de overige delen en dan inbreng door haar van het volledige goed in de huwgemeenschap;

    b) hetzij eerst afstand van de overige delen aan mevrouw en mijnheer, gevolgd door een inbreng door beiden in het gemeenschappelijk vermogen;

  • de stelling dat deze werkwijze tot eenvormigheid leidt, is geen geldig argument.

Bijgevolg zal op dergelijke rechtshandelingen minimaal het verdeelrecht geheven worden op het geheel in volle eigendom. Hierbij wordt uitgegaan van het feit dat art. 2.10.3.0.1 §2,1ste lid VCF wordt gefrustreerd.

14. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.