Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16005 - Partiële splitsing - Verkrijging door vennoot Vlaamse Belastingdienst

VB 16005 - Partiële splitsing - Verkrijging door vennoot

Voorafgaande beslissing
Nummer
16005
Datum beslissing
22 februari 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.4. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de partiële splitsing van de NV A met inbreng van een onroerend goed in de BVBA X, gevolgd door de ontbinding en vereffening van de BVBA X met toebeding van een onroerend goed aan de enige vennoot verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Omschrijving van de verrichtingen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer E, namens:

a. De BVBA X;

b. Mevrouw Y.

3. De betrokken onroerende goederen betreffen:

- een appartement ;

- een garage gelegen in hetzelfde appartementsgebouw;

- een garage eveneens gelegen in hetzelfde appartementsgebouw.

II. B. Beschrijving van de voorgeschreven verrichtingen

4. X is ten belope van 98% onverdeeld volle eigenaar van de onder punt 3 beschreven onroerende goederen:

De mede-eigenaars in onverdeeldheid zijn:

- Y, ten belope van 1%; Y is ongehuwd en heeft geen verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd.

- de heer Z, ten belope van 1%; Z is ongehuwd en niet wettelijk samenwonend.

Y heeft op 29 december 2010 X opgericht (eenpersoons- BVBA) en is enig zaakvoerder van X.

BVBA X heeft het onroerend goed verkregen op 19 juli 2013 (datum van de notariële akte) ingevolge de partiële splitsing van de NV A. Bij deze partiële splitsing werd het onroerend goed vrij van schulden ingebracht in X.

A, wiens naam werd gewijzigd in F […], heeft het voormeld onroerend goed aangekocht op 16 juli 2010 (datum notariële akte ) in volle eigendom voor 98%, in onverdeeldheid met Y voor 1%, en met Z voor 1%. Opgemerkt wordt dat op datum van aankoop X nog niet was opgericht. Het grondaandeel van het appartement en de garages werd, in voormelde verhouding, aangekocht met betaling van het registratierecht (verkooprecht ) en de constructies (appartement en garages) werden, in voormelde verhouding, aangekocht met betaling van BTW.

Het onroerend goed werd en wordt bestemd voor verhuur aan derden en werd in gebruik genomen op 1 september 2013 (kadastraal inkomen van toepassing m.i.v. 1 oktober 2013).

Op datum van aankoop van het onroerend goed zijn Y en Z eigenaars van de aandelen van A, aandelen die op naam werden gezet ingevolge notariële akte d.d. 23 december 2011. Y is nog steeds eigenaar van 4.105 aandelen en Z is nog steeds eigenaar van 5 aandelen, samen 4.110 aandelen, zijnde alle aandelen van A.

A was op het ogenblik van de aankoop van het onroerend goed ‘H’, volle eigenaar van de aandelen van twee werkmaatschappijen. De werkmaatschappijen waren actief in de […]sector met een personeelsbestand van een tachtigtal werknemers. Tevens was A volle eigenaar van de grond en gebouwen, een […]complex van ongeveer 66.000 vierkante meter, en verleende met een vijftal personeelsleden centrale diensten (IT, boekhouding, enz. ) ten behoeve van de dochtervennootschappen. Ingevolge toenemende problemen in de […]sector werd contact gelegd met een sectorgenoot t.w. NV B, wat uiteindelijk na onderhandelingen geleid heeft tot de partiële splitsing van A bij notariële akte d.d. 19 juli 2013 waarbij in hoofdzaak de aandelen in de werkmaatschappijen werden afgesplitst in een nieuw opgerichte vennootschap NV C en het voormeld onroerend goed ‘H’ werd afgesplitst naar X. De afsplitsing was noodzakelijk aangezien B wel bereid werd gevonden om de activiteiten en het personeel, werkzaam in de dochtervennootschappen over te nemen maar niet het vastgoed van A. Uiteindelijk werden de aandelen van C, eigenaar van de werkmaatschappijen, op 28 november 2013 aan B verkocht. Aangezien geen […]activiteiten meer werden uitgeoefend in het vastgoed van A staat sedert voormelde overdracht het […]complex ‘I’ te koop, hetzij via de verkoop van de aandelen, hetzij via de verkoop van het onroerend goed ‘I’. Aangezien de aandeelhouders van A, tevens bestuurders van de NV, van oordeel waren en zijn dat het voormeld onroerend goed ‘H’ wegens haar bestemming voor privaat gebruik buiten de verkoop van het […]complex (industriële bestemming) moest gehouden worden, werd dit onroerend goed op voormelde datum 19 juli 2013 afgesplitst naar X.

Op datum van de verkoop van de aandelen van C, t.w. 28 november 2013 werd er tussen X en B een dienstverleningsovereenkomst van onbepaalde duur gesloten.

Op 1 december 2014 werd tussen partijen overeengekomen de dienstverlening te beëindigen m.i.v. 27 november 2015.

Ingevolge de beëindiging van deze overeenkomst en bij gebreke aan andere activiteiten is mevrouw Y, enige vennoot en zaakvoerder van X van mening dat de vennootschap moet ontbonden en vereffend worden.

5. Relevante bepalingen VCF:

Art. 2.9.1.0.4., eerste lid VCF bepaalt dat het verkooprecht ( 10% ), wordt gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, door een vennoot, zijnde Y, van onroerende goederen gelegen in België, in casu ‘H’, en die voortkomen van een BVBA.

Art. 2.9.1.0.4., tweede lid , 2° VCF bepaalt dat de verkrijging zal belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om onroerende goederen die door de BVBA verkregen zijn met betaling van het verkooprecht, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen deze de goederen verkreeg.

Art. 2.9.1.0.4., derde lid VCF stelt tot slot dat in geval van verkrijging van maatschappelijke goederen door al de vennoten ten gevolge van (o.m.) een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing is op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.

Art. 2.9.1.0.5., eerste lid VCF bepaalt dat het verkooprecht (10%) wordt gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van (o.m.) een NV.

III. Motivering van de aanvraag

6. Ingevolge de partiële splitsing is X de algemene rechtsopvolger van A, zodat de bepalingen van art. 2.9.1.0.4 VCF in aanmerking komen (cf. o.m. WERDEFROY, F., Registratierechten 2014-2015, deel II, p. 1705, nr. 1100(5) j° p.1699, nr. 1098(2); Beslissing 17 juli 2002, nr. E.E./99.083, REP. RJ, R129/15-01en SPRUYT, E., “Help! Mijn villa zit in mijn vennootschap: recente ontwikkelingen omtrent onttrekking van onroerend goed uit de vennootschap”, Nieuwsbrief Notariaat 2015, nr.9, (1) 8 en 9) .

Onder partiële splitsing wordt de rechtshandeling verstaan bedoeld in artikel 677 W.Venn., namelijk in casu de verrichting omschreven in artikelen 675 W.Venn. zonder dat de overdragende vennootschap A ophoudt te bestaan. Aangezien artikel 677 W.Venn. bepaalt dat zulke verrichting met een splitsing wordt gelijkgesteld, wordt X voor wat het verkregen onroerend goed betreft geacht de rechtspersoonlijkheid van A verder te zetten (cf. voormelde beslissing d.d. 17 juli 2002).

A heeft de grondaandelen aangekocht met registratierechten (aankoop met BTW van een perceel grond is slechts m.i.v. 2011 aan de orde ) en het appartement en garages met BTW. Voor integrale toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF volstaat het dat de grondaandelen met betaling van het verkooprecht ( 10%) werden aangekocht (cf. o.m. WERDEFROY, F., Registratierechten 2014-2015, deel II, p.1703, nr. 1100{4), 2°).

Y, die als enige vennoot van X ingevolge de ontbinding en vereffening eigenaar zal worden van het onroerend goed ‘H’, was aandeelhouder van A op het tijdstip waarop A het onroerend goed heeft aangekocht.

Ingevolge de ontbinding en vereffening verkrijgt Y het onroerend goed ingevolge een rechtsfeit en derhalve tegen verschuldigdheid van het algemeen vast recht van 50,00 euro. De verkrijging is niet het gevolg van een overeenkomst (houdende een gedeeltelijke verdeling van onroerende goederen of houdende een afstand onder bezwarende titel) als bedoeld in art. 2.10.1.0.1. VCF; het gaat dus niet om een verkoop of een verdeling. Het feit dat mevrouw Y eigenaar is ten belope van 1% in onverdeeldheid met X heeft derhalve niet tot gevolg dat het verdelingsrecht verschuldigd zou worden.

Na de verkrijging ingevolge ontbinding en vereffening is A 99% eigenaar en de heer Z 1% eigenaar, in onverdeeldheid, zodat indien zij later onderling uitonverdeeldheid zouden treden het verdelingsrecht van toepassing zal zijn.

Rest derhalve nog de vraag of de verkrijging op 19 juli 2013 bij wege van partiële splitsing door X van een onroerend goed aangekocht door A, gevolgd meer dan twee en half jaar later door de ontbinding en vereffening van X bij toepassing van art. 3.17.0.0.2. VCF een geheel van rechtshandelingen vormt dat een zelfde verrichting tot stand brengt en niet aan de administratie kan tegengeworpen worden omdat er sprake zou zijn van fiscaal misbruik. Anders geformuleerd: werd tot partiële splitsing met overdracht van het onroerend goed van een NV naar een BVBA en vervolgens tot ontbinding en vereffening van de BVBA besloten met als louter fiscaal motief de "frustratie "van art. 2.9.1.0.5., eerste lid VCF en derhalve van het verkooprecht van 10% en met het oog op toepassing van het algemeen vast recht als voorzien in art. 2.9.1.0.4., tweede lid, 2° VCF?

Art. 3.17.0.0.2., tweede lid, 1° VCF stelt dat er sprake is van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of geheel van rechtshandelingen een verrichting tot stand brengt waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling (in casu art. 2.9.1.0.5., eerste lid VCF) buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. Verder stelt art. 3.17.0.0.2., laatste lid VCF dat het aan de belastingplichtige toekomt te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting.

Om van fiscaal misbruik te kunnen spreken moeten de opeenvolgende handelingen, te weten de afsplitsing naar een BVBA gevolgd door de ontbinding en vereffening van de BVBA, een reeks handelingen zijn die van meet af aan werden opgevat als behorende tot een ondeelbare keten ( Parl.St. Kamer 2011-2012, 53-2081/001, 113 (MvT)). Dit is niet het geval omdat tot afsplitsing werd besloten om redenen supra toegelicht en die in geen enkel opzicht fiscaal geïnspireerd waren. Er werd met de afsplitsing geen enkel fiscaal voordeel nagestreefd. In dit verband wordt ook opgemerkt dat de afsplitsing naar de BVBA niet was ingegeven door de verzuchting de nieuwe administratieve opvatting m.b.t. de fiscale regelgeving inzake onverdeeldheden (art. 2.10.1.0.1. VCF- oud art. 109 W. Reg.) tussen een aandeelhouder en de NV te omzeilen, nu het ter zake gewijzigde standpunt een federale beslissing betreft van de FOD Financiën later bijgetreden door VLABEL die dateert van 22 september 2014 en m.a.w. onbekend en onverwacht op het tijdstip waarop tot partiële splitsing werd besloten.

Gelet op dit alles verzoeken de aanvragers uw Dienst te willen bevestigen dat de partiële splitsing van A met inbreng in X van het onroerend goed ‘H’ en vervolgens de ontbinding en vereffening van de BVBA X geen fiscaal misbruik uitmaakt en derhalve kan plaatsvinden tegen het algemeen vast recht.

IV. Beslissing

7. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

De reeds genomen en de voorgenomen rechtshandeling(en) worden niet gevat door de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Op basis van de verstrekte gegevens blijkt niet dat deze rechtshandelingen gesteld werden met eenheid van bedoeling.

Het besluitvormingsorgaan is het evenwel niet eens met de beoordeling door de aanvragers van de overdracht van het onroerend goed naar Y.

Art. 2.9.1.0.4, eerste lid, VCF (dat geldt voor de BVBA ’s en andere personenvennootschappen) stelt dat het verkooprecht verschuldigd is, indien een vennoot een onroerend goed van de vennootschap verkrijgt anders dan door inbreng. Deze regel geldt “op welke wijze ook” de verkrijging geschiedt.

In het tweede lid van art. 2.9.1.0.4 VCF worden er echter twee uitzonderingen gemaakt, m.n.

  • voor onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
  • voor onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen hij de goederen verkreeg.

Indien de verkrijgende vennoot kwalificeert voor één van deze uitzonderingen, wordt de verkrijging wel belast volgens haar burgerrechtelijke aard (verdeling, verkoop, …).

In casu is X de algemene rechtsopvolger van A waardoor artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2°, VCF van toepassing is. Op de verkrijging door Y zal bijgevolg het verdeelrecht worden geheven.