Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16001 - Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen korte tijdspanne gevolg door een schenking van dit goed door beide echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 16001 - Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen korte tijdspanne gevolg door een schenking van dit goed door beide echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
16001
Datum beslissing
25 januari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

  1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de anti-misbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is op de volgende rechtshandelingen: inbreng van het eigen goed van mevrouw A, hierna vermeld, in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bij middel van wijziging van het huwelijkscontract om het nadien te schenken aan de dochter, mevrouw C, hierna vermeld.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvragers en de betrokken partij, en beschrijving van het betrokken onroerend goed

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris X namens de echtgenoten A-B:

Mevrouw A;

De heer B.

De heer en mevrouw B-A zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.

3. De betrokken partij is mevrouw C.

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

Een appartement gelegen te […]. Dit appartement behoort mevrouw A voor de geheelheid volle eigendom toe.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

5. Mevrouw A, voormeld, verkreeg de geheelheid volle eigendom van het onder 4 beschreven onroerend goed deels bij akte afstand-deling verleden voor notaris Y op 2 februari 2004 en deels bij akte afstand-deling verleden voor notaris X op 23 februari 2015 . Voor de verkrijging betaalde ze, volgens de aanvrager, een overnamesom die werd gefinancierd met gelden van de heer B, voormeld.

Thans zou de volle eigendom van het onder 4 beschreven onroerend goed bij middel van wijziging van huwelijkscontract worden ingebracht in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

Hierna zou het onroerend goed door de echtgenoten B-A worden geschonken aan hun dochter C, vermeld onder 3.

III. Motivering van de aanvraag

  1. De aanvrager wenst bevestiging dat op de onder 5 beschreven verrichtingen de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet zal toegepast worden aangezien de voorafgaande inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wordt verantwoord door andere dan fiscale motieven, zijnde de financiering door de heer B van de overname door mevrouw A bij akten van afstand-deling, vermeld onder 5.

IV. Beslissing

  1. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvragers niet aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

Door het onroerend goed, vermeld in punt 4, kort voor de schenking in te brengen in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Bovendien kunnen vergoedingen (of schuldvorderingen) tussen echtgenoten gehuwd onder een scheidingsstelsel worden vereffend bij de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel.

Op de voorgenomen schenking door de echtgenoten B-A aan hun dochter C zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door mevrouw A aan haar dochter C voor de geheelheid volle eigendom van het onder punt 4 beschreven onroerend goed.