Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 15007 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen alvorens te schenken door de gemeenschap Vlaamse Belastingdienst

VB 15007 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen alvorens te schenken door de gemeenschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
15007
Datum beslissing
21 december 2015
Publicatiedatum
19 januari 2016

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de anti-misbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is op de volgende rechtshandelingen: inbreng van het eigen onroerend goed van de heer A, hierna vermeld, in het gemeenschappelijk vermogen bij middel van wijziging van het huwelijkscontract om de blote eigendom van het goed nadien te schenken aan mevrouw C, hierna vermeld (98%), de heer D, hierna vermeld (0.5%), mevrouw F, hierna vermeld (0,5%) en mevrouw E, hierna vermeld (1%).

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II. A. Identiteit van de aanvragers en de betrokken partij, en beschrijving van het betrokken onroerend goed

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris N namens de echtgenoten A-B:

De heer A;

Mevrouw B.

3. De betrokken partijen zijn:

Mevrouw C;

De heer D;

Mevrouw E;

Mevrouw F.

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

Een woning gelegen te […]. Deze woning behoort de heer A, vermeld onder punt 2, toe voor de geheelheid volle eigendom.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

5. De heer A, vermeld onder punt 2, verkreeg de geheelheid volle eigendom van de grond van het onder punt 4 beschreven onroerend goed bij akte afstand-deling verleden voor notaris O met standplaats te […] op 13 augustus 1964. Samen met zijn echtgenote mevrouw B, voormeld, richtte hij de woning op op de verkregen bouwgrond.

De verkrijging van de bouwgrond en de oprichting van de woning werd gefinancierd met gelden van de huwgemeenschap A-B.

6. Thans zou de volle eigendom van het onder punt 4 beschreven onroerend goed bij middel van wijziging van huwelijkscontract worden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen A-B.

7. Hierna zou het onroerend goed door de echtgenoten A-B worden geschonken:

  • voor 98% blote eigendom aan mevrouw C, vermeld onder punt 3, dochter van zijn zus G;
  • voor 0,5% blote eigendom aan de heer D, vermeld onder punt 3, kleinzoon van mevrouw G, voormeld;
  • voor 0,5% blote eigendom aan de mevrouw E, vermeld onder punt 3, kleindochter van mevrouw G, voormeld;
  • voor 1% blote eigendom aan mevrouw F, vermeld onder punt 3, samenwonend met de heer D, vermeld onder punt 3.

III. Motivering van de aanvraag

8. De aanvragers wensen de bevestiging dat op de onder punt 6 en 7 beschreven verrichtingen de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet zal toegepast worden aangezien de voorafgaande inbreng in het gemeenschappelijk vermogen wordt verantwoord door andere dan fiscale motieven, zijnde de financiering door de huwgemeenschap A-B van de overname van de grond door de heer A, vermeld onder punt 3, bij akte van afstand-deling, vermeld onder punt 5 en van de oprichting van de constructies.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 wordt volgende rechtshandeling als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF)."

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvragers niet aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven. Immers de akte van afstand-deling dateert van 13 augustus 1964. Niets belette de partijen om naar aanleiding van het aangaan van de lening van 8 december 1964 door de huwgemeenschap A-B over te gaan tot de inbreng van de bouwgrond, vermeld in punt 4, in het gemeenschappelijk vermogen door middel van een wijzigend huwelijkscontract.

Door het onroerend goed, vermeld in punt 4, kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt in gegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Bovendien kunnen vergoedingen (of schuldvorderingen) tussen echtgenoten worden vereffend bij de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel.

Op de voorgenomen schenking door de echtgenoten A-B aan mevrouw C, vermeld onder punt 3 (98%), de heer D, vermeld onder punt 3 (0.5%), mevrouw F, vermeld onder punt 3 (0,5%) en mevrouw E, vermeld onder punt 3 (1%) zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de heer A, vermeld onder punt 2 aan mevrouw C, vermeld onder punt 3 (98%), de heer D, vermeld onder punt 3 (0.5%), mevrouw F, vermeld onder punt 3 (0,5%) en mevrouw E, vermeld onder punt 3 (1%).