Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 15003 - Schenking met een beding van fideï-commis de residuo – Schenking voor een Nederlandse notaris Vlaamse Belastingdienst

VB 15003 - Schenking met een beding van fideï-commis de residuo – Schenking voor een Nederlandse notaris

Voorafgaande beslissing
Nummer
15003
Datum beslissing
9 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015

Heffing

  • Erfbelasting

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe de bevestiging te krijgen dat:

Inzake de erfbelasting:

1.1. wanneer B binnen de 3 jaar na het verlijden van de voorgenomen schenkingsakte komt te overlijden, de verkrijging door de neven bij het later overlijden van A (ingevolge het beding van fideicommis de residuo opgenomen in de voorgenomen schenkingsakte), binnen het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5. VCF valt, waardoor de neven erfbelasting verschuldigd zijn op het residu van de aandelen en deelgerechtigdheden die zij op dat ogenblik verwerven.

1.2. wanneer B meer dan 3 jaar na het verlijden van de voorgenomen schenkingsakte komt te overlijden, de verkrijging door de neven bij het later overlijden van A (ingevolge het beding van fideicommis de residuo opgenomen in de voorgenomen schenkingsakte), buiten het toepassingsgebied van de artikelen 2.7.3.1.1, 2.7.1.0.5. en 2.7.1.0.6. VCF valt, waardoor de neven geen erfbelasting verschuldigd zijn op het residu van de aandelen en deelgerechtigdheden die zij op dat ogenblik verwerven.

Inzake de schenkbelasting

1.3. in de gevallen, vermeld onder 1.1. en 1.2., artikel 2.8.1.0.1. VCF niet van toepassing is, zodat de neven bij het overlijden van B geen schenkbelasting verschuldigd zijn op het residu van de aandelen en deelgerechtigdheden die zij op dat ogenblik verwerven.

2. De verwijzing naar de wettelijke bepalingen waarop de beslissing moet slaan:

2.1. Artikel 2.7.1.0.5. VCF bepaalt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 7, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 7 januari 2012.".

2.2. Artikel 2.7.1.0.6. VCF bepaalt:

§ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs.

Dit artikel is niet van toepassing op:

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.".

2.3. Artikel 2.7.3.1.1. VCF bepaalt:

" Het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen.

Het recht van overgang gevestigd op de waarde van de onroerende goederen die in België liggen en verkregen worden uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is."

2.4. Artikel 2.8.1.01. VCF bepaalt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden."

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II. A. Identiteit van de aanvragers en de betrokken partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door:

de heer A, van Belgische nationaliteit, […]

en

mevrouw B, van Belgische nationaliteit, […]

A en B hebben hun fiscale woonplaats de voorbije 5 jaar steeds gehad in het Vlaamse Gewest.

A en B (hierna samen "de echtgenoten A-B" genoemd) zijn met elkaar gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de […], onder het stelsel van algehele gemeenschap van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden door notaris X te […].

Voormeld huwelijksstelsel werd gewijzigd bij akte verleden voor notaris Y, plaatsvervangend notaris van Z te […], waarbij de aanvragers het wettelijk stelsel aannamen.

De echtgenoten A-B hebben geen kinderen.

4. Bij de hierna beschreven verrichtingen zijn de volgende partijen betrokken:

4.1. De naamloze vennootschap C, […] (hierna "C" genoemd).

De vennootschap werd opgericht voor het ambt van notaris W

De statuten werden meerdere malen gewijzigd en voor de laatste maal blijkens akte verleden voor notaris V […].

Het maatschappelijk kapitaal van C bedraagt € 741.000,00, volledig volstort. Het maatschappelijk kapitaal wordt vertegenwoordigd door 13.546 aandelen zonder nominale waarde die aan de echtgenoten A-B toebehoren als volgt:

A: 5.111 aandelen

B: 8.435 aandelen

C is eigenaar van volgende onroerende goederen:

- Een handelspand gelegen te […]: Dit pand werd door de echtgenoten A-B ingebracht in het kapitaal van de vennootschap op datum van 22 december 2011, tegen een inbrengwaarde van 678.500,00 EUR. De handelsruimte wordt momenteel verhuurd aan een derde partij, die het uitbaat. C ontvangt hiervoor een huur van 3.569,68 EUR per maand.

- Een onroerend gebouw gelegen te […]. bestaande uit:

  • Een woonruimte: C ontvangt hiervoor een huur van 1.002,00 EUR per maand.

  • Een handelsruimte: C ontvangt hiervoor een huur van 1.1 50,00 EUR per maand.

  • Een terrein (met kantoorruimte): C ontvangt hiervoor een huur van 3.218,00 EUR per maand.

Dit gebouw werd door de vennootschap zelf opgetrokken op een perceel grond dat zij heeft verkregen ingevolge aankoop op 3 juli 1989, voor de prijs van € 74.368,06.

C fungeert als patrimoniumvennootschap van de echtgenoten A-B.

De raad van bestuur van C is samengesteld uit volgende leden:

  • A
  • B

4.2. De maatschap A-B, met administratieve zetel te […] (hierna de “Maatschap” genoemd).

De Maatschap werd opgericht bij onderhandse akte op 18 april 2013 door de echtgenoten A-B, waarbij zij diverse effectenrekeningen die zij in onverdeeldheid aanhielden, inbrachten in het vermogen van de maatschap.

Per 31 december 2014 bedroeg het in de Maatschap aanwezige vermogen 1.352.619,45 EUR. Het vermogen van de Maatschap wordt vertegenwoordigd door 1.000 deelgerechtigdheden die aan de echtgenoten A-B toebehoren als volgt:

A: 370 deelgerechtigdheden

B: 630 deelgerechtigdheden

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting

5. De geplande verrichting kadert binnen de hierna beschreven omstandigheden:

6. Op 18 april 2013 gingen de echtgenoten A-B over tot de oprichting van de maatschap "A-B". Bij de oprichting van de Maatschap brachten zij de effectenrekeningen die hen ingevolge de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel toebehoorden, in in het vermogen van de Maatschap. In ruil voor deze inbrengen werden aan de echtgenoten A-B 1.000 deelgerechtigdheden in de Maatschap toebedeeld, die hen tot op heden toebehoren als volgt:

A: 370 deelgerechtigdheden

B: 630 deelgerechtigdheden

7. Met betrekking tot de vermogensbestanddelen die tot haar eigen huwelijksvermogen behoren, wenst mevrouw B te voorzien in een familiale vermogensplanning, waarbij zij de volgende doelstellingen nastreeft:

7.1. Enerzijds wenst zij haar echtgenoot, A, maximaal te beschermen. Zij wenst meer bepaald dat A na haar overlijden de goederen die haar persoonlijk toebehoren, in volle eigendom zal verwerven, en vrij over deze goederen kan beschikken.

7.2. Anderzijds wenst B te vermijden dat de goederen die haar persoonlijk toebehoren, na het overlijden van zichzelf én haar echtgenoot, toekomen aan de familieleden van A. Het is echter de uitdrukkelijke wens van B dat na het overlijden van zichzelf en haar echtgenoot, de goederen die tot haar eigen huwelijksvermogen behoren, toekomen aan haar volgende neven:

  • de heer D,[…];
  • de heer E, […];
  • de heer F, […].

Voormelde personen worden hierna de "neven" genoemd.

8. Op heden worden voormelde doelstellingen niet gerealiseerd. Bij het overlijden van B zouden de aandelen die zij bezit in C en de deelgerechtigdheden die zij aanhoudt in de Maatschap immers vererven overeenkomstig het wettelijk erfrecht. Daarbij zou de blote eigendom toekomen aan de familieleden van B (o.a. haar broer), en zou haar echtgenoot 'slechts' het vruchtgebruik over deze goederen verwerven. Aldus wordt de beoogde maximale bescherming van A bij het overlijden van B niet gerealiseerd. Bovendien vindt er ook geen bevoordeling plaats ten opzichte van de neven.

9. Om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren zal B de volgende vermogensbestanddelen (dewelke behoren tot haar eigen huwelijksvermogen) schenken aan haar echtgenoot, A:

  • 8.434 aandelen die zij bezit in het kapitaal van C

  • 629 deelgerechtigdheden die zij bezit in het vermogen van de Maatschap.

De schenkingsakte zal verleden worden voor een notaris in Nederland.

10. De schenking van de 8.434 aandelen in C en 629 deelgerechtigdheden in de Maatschap zal plaatsgrijpen met voorbehoud van vruchtgebruik. Zo kan B blijvend de stemrechten uitoefenen die aan deze aandelen en deelgerechtigdheden verbonden zijn.

Tevens zal B 1 aandeel en 1 deelgerechtigdheid in volle eigendom voorbehouden, dit om de problematiek van de éénhoofdigheid in een naamloze vennootschap respectievelijk een maatschap te vermijden.

Door de schenking zullen voormelde aandelen en deelgerechtigdheden in blote eigendom tot het eigen vermogen van A behoren. Bij het overlijden van B zal het vruchtgebruik in haar hoofde uitdoven en aanwassen bij de blote eigenaar, A, die op dat ogenblik volle eigenaar wordt. Op deze wijze wordt de maximale bescherming voor A (voormelde eerste doelstelling) gerealiseerd.

11. Aan de schenking van de aandelen en de deelgerechtigdheden zal een conventioneel beding van terugkeer worden verbonden. Dit beding laat toe dat wanneer A vóór B komt te overlijden, de schenking van de aandelen en de deelgerechtigdheden retroactief wordt ontbonden. Aldus zullen de geschonken aandelen en deelgerechtigdheden bij het vooroverlijden van A terugkeren naar het vermogen van B.

12. Tevens zal bij de schenking van de aandelen in C en de deelgerechtigdheden in de Maatschap een beding van fideïcommis de residuo worden opgenomen in het voordeel van de neven. Het fideïcommis de residuo kan worden omschreven als een beschikking waarbij goederen worden vermaakt aan een eerste begiftigde (A), onder de voorwaarde dat wat van deze goederen bij diens overlijden overblijft (het residu), toekomt aan een tweede begiftigde (de neven).

Deze schenking de residuo zal door de neven in de schenkingsakte onmiddellijk worden aanvaard.

Burgerrechtelijk dient een beschikking onder het beding van fideïcommis de residuo als een dubbele schenking te worden gekwalificeerd:

  • enerzijds een schenking door B aan A (eerste begiftigde)
  • anderzijds een schenking door B aan de neven (tweede begiftigden), onder de opschortende voorwaarde dat deze laatsten A overleven.

Zowel de eerste als de tweede begiftigde verkrijgen aldus hun rechten van de schenker, B.

Aan de eerste begiftigde (A) wordt geen bewaarplicht opgelegd, waardoor het een geldige beschikking naar Belgisch recht betreft, en er geen sprake is van een verboden erfstelling over de hand. De eerste begiftigde behoudt dus zijn volledige beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot de geschonken goederen (wat één van de doelstellingen is van B), en de tweede begiftigden verkrijgen slechts wat er bij het overlijden van de eerste begiftigde van deze goederen overblijft.

Aldus zullen, ingevolge het beding van fideïcommis de residuo, bij het later overlijden van A, de geschonken goederen toekomen aan de neven, dit in de mate dat A niet over de geschonken goederen heeft beschikt of ze niet heeft verteerd. Op burgerrechtelijk vlak worden de neven geacht de goederen rechtstreeks van B te hebben gekregen.

13. In de schenkingsakte zal worden gestipuleerd dat het beding van fideïcommis de residuo slechts uitwerking krijgt voor zover het conventioneel beding van terugkeer geen toepassing vindt (bv. bij vooroverlijden van B). Aldus dienen bij het overlijden van A 2 situaties te worden onderscheiden:

13.1. B is nog in leven: in principe zal op dat ogenblik het conventioneel beding van terugkeer uitwerking vinden en keren de geschonken goederen terug naar het vermogen van B. Het beding van fideïcommis de residuo zal geen toepassing vinden.

13.2 B is reeds vooroverleden of komt samen met A te overlijden: in deze situatie kan het conventioneel beding van terugkeer geen uitwerking vinden en treedt het beding van fideïcommis de residuo in werking. Aldus zullen op dat ogenblik de goederen die B aan A heeft geschonken, en die hij nog niet heeft verteerd of waarover hij nog niet heeft beschikt, toekomen aan de neven.

III. Motivering van de aanvraag:

II. A. inzake de erfbelasting

14. Bij het overlijden van A ná B zullen de aandelen die hem geschonken werden, en waarover hij nog niet heeft beschikt en die hij nog niet heeft verteerd, worden uitgekeerd aan de neven. Deze uitkering dient burgerrechtelijk te worden aanzien als een rechtstreekse schenking van B aan de neven.

15. De fiscale afwikkeling van deze verkrijging hangt af van het tijdstip van overlijden van B.

15.1. Wanneer B komt te overlijden binnen de 3 jaar na het verlijden van de schenkingsakte, dan zal A over de geschonken goederen erfbelasting verschuldigd zijn op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF.

Artikel 2.7.1.0.5. VCF bepaalt immers dat de goederen waarover de erflater kosteloos beschikte in de 3 jaar voor zijn overlijden, worden geacht nog tot zijn nalatenschap te behoren. Deze fictie geldt enkel indien de bevoordeling niet aan de schenkbelasting werd onderworpen, wat in casu het geval is aangezien de schenking wordt georganiseerd voor een notaris in Nederland.

Bij het later overlijden van A is de overdracht van het residu van de geschonken aandelen en deelgerechtigdheden aan de neven in principe niet onderhevig aan erfbelasting. Deze overdracht komt immers tot stand via de schenkingsakte. Het overlijden van A vormt bijgevolg slechts de aanleiding van de overdracht van de aandelen en deelgerechtigdheden (en niet de oorzaak).

Aangezien de schenker, B, echter binnen de 3 jaar na de schenking kwam te overlijden, werden de geschonken goederen als gevolg van artikel 2.7.1.0.5. VCF geacht tot haar nalatenschap te behoren en het voorwerp van een legaat uit te maken. Bij deze gelijkstelling met een legaat dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden en modaliteiten die aan de schenking werden verbonden. Aldus dienen de successierechten te worden geheven alsof de goederen aan de eerste begiftigde werden gelegateerd met een beding van fideicommis de residuo.

Dit leidt er toe dat wanneer naderhand de eerste begiftigde, A, overlijdt, de tweede begiftigden, de neven, in toepassing van artikel 3.3.1.0.6, eerste lid, 5° VCF een nieuwe aangifte zullen moeten indienen bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse Administratie, binnen de termijnen zoals vermeld in artikel 3.3.1.0.5, §2 VCF.

Daarnaast zullen de neven op deze verkrijging erfbelasting verschuldigd zijn. Bij deze heffing dient toepassing te worden gemaakt van het tarief dat van kracht was op de datum waarop de erfbelasting opvorderbaar geweest zou zijn indien het legaat rechtstreeks aan de tweede begiftigden toekwam, in casu het tarief zoals van kracht op het ogenblik van het overlijden van de schenker.

Gezien er burgerrechtelijk sprake is van een rechtstreekse beschikking door de schenker aan de tweede begunstigden, dient het toepasselijk tarief te worden bepaald volgens de verwantschapsband tussen de schenker en de tweede begiftigden.

Als belastbare grondslag voor de heffing van de erfbelasting dient de waarde van de fideïcommissaire goederen (die door de eerste begiftigde nog niet werden verteerd of opgeleefd) op datum van het overlijden van de eerste begiftigde in aanmerking te worden genomen.

15.2. B komt te overlijden meer dan 3 jaar na het verlijden van de schenkingsakte.

Wanneer B meer dan 3 jaar na het verlijden van de schenkingsakte komt te overlijden, dan zal geen erfbelasting verschuldigd zijn door A. Artikel 2.7.1.0.5. VCF kan dan immers niet meer worden toegepast.

Evenmin zullen, bij het later overlijden van A, de neven erfbelasting verschuldigd zijn. Zoals reeds hoger aangehaald komt de overdracht van het residu van de geschonken aandelen en deelgerechtigdheden aan de neven bij het overlijden van A immers tot stand via de schenkingsakte. Het overlijden van A vormt bijgevolg slechts de aanleiding van de overdracht van de aandelen (en niet de oorzaak). Bij het overlijden van A kan aldus geen erfbelasting verschuldigd zijn op de overdracht van de fideïcommissaire goederen aan de neven.

Evenmin kan er erfbelasting worden geheven op basis van de fictiebepalingen in de erfbelasting, met name de artikelen 2.7.1.0.5. en 2.7.1.0.6 VCF.

Artikel 2.7.1.0.5. VCF bepaalt immers dat de goederen waarover de erflater kosteloos beschikte in de 3 jaar voor zijn overlijden, worden geacht nog tot zijn nalatenschap te behoren. Aangezien in onderhavige hypothese de schenker, B, meer dan 3 jaar na de schenking overlijdt, kan artikel 2.7.1.0.5. VCF niet worden toegepast.

Artikel 2.7.1.0.6. VCF bepaalt dat de sommen, renten of waarden die een begunstigde kosteloos ontvangt ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen.

Het beding van fideïcommis de residuo zou inderdaad als een beding ten behoeve van een derde kunnen worden uitgelegd, dit evenwel slechts voor zover het beding van fideïcommis de residuo als een last kan worden aanzien die in het voordeel van de tweede begiftigden aan de eerste begiftigde wordt opgelegd. Dit is echter niet het geval. De tweede begiftigden zijn immers niet de begunstigden van een last, doch wel van een schenking die hen rechtstreeks door de schenker werd gedaan.

De tweede begiftigden kunnen dan ook niet beschouwd worden als de begunstigden van een beding ten behoeve van een derde, doch dienen te worden beschouwd als de begunstigden van een rechtstreekse schenking in hun voordeel, zij het onder opschortende voorwaarde. Bijgevolg kan artikel 2.7.1.0.6. VCF niet worden toegepast.

III. B. Inzake de schenkbelasting

16. Vermits het beding van fideicommis de residuo kwalificeert als een dubbele schenking, waarbij de tweede schenking een rechtstreekse beschikking van de schenker in het voordeel van de tweede begiftigde betreft, zal de uitkering van het residu van de geschonken goederen bij het overlijden van de eerste begiftigde aan de tweede begiftigden, in principe aanleiding geven tot de heffing van schenkbelasting.

Echter, artikel 2.8.1.0.1 VCF zal in beide voorgaande gevallen niet kunnen worden toegepast, waardoor er door de neven geen schenkbelasting verschuldigd is. Voormeld artikel schrijft immers voor dat "overeenkomstig [... ] artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten [... ] de schenkbelasting" wordt “gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden."

Aangezien de schenkingsakte wordt verleden voor een notaris in Nederland, bestaat er voor de neven evenwel geen verplichting tot ondertekening en tot aanbieding ter registratie van verklaring bedoeld in artikel 31 W. Reg. (Vl.). Daaruit volgt dat artikel 2.8.1.0.1 VCF niet kan worden toegepast, en de uitkering van het residu van de geschonken goederen bij het overlijden van de eerste begiftigde aan de tweede begiftigden geen aanleiding kan geven tot de heffing van schenkbelasting.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

IV. A. Inzake de erfbelasting:

17. Bij een schenking met een beding van fideï-commis de residuo gaat het om een dubbele schenking enerzijds van mevrouw B aan de heer A en anderzijds, van mevrouw B aan haar neven, zijnde de heer D, de heer E en de heer F onder opschortende voorwaarde (termijn) dat de tweede begiftigde de eerste begiftigde overleeft.

18. Bij het overlijden van de eerste begiftigde gaan de goederen (de aandelen in het kapitaal van de NV C en de deelgerechtigdheden in het vermogen van de Maatschap) over op de begiftigde in tweede rang door de realisatie van de opschortende voorwaarde (termijn) die in de schenkingsakte opgenomen was.

Vermits deze overdracht zijn oorsprong vindt in een schenking onder de levenden, is er in principe geen erfbelasting maar wel schenkbelasting verschuldigd op de overdracht.

In casu betreft het evenwel een buitenlandse schenking(sakte) die niet geregistreerd werd in België en ook niet verplicht registreerbaar is in België (roerende goederen) waardoor de schenkbelasting niet kan worden geheven.

19. Art. 2.7.1.0.5 VCF voorziet dat de erfbelasting van toepassing is als de schenker, in casu mevrouw B overlijdt binnen de drie jaar na de schenking. In dat geval wordt de schenking fiscaal gezien als een legaat met fideïcommis waardoor zowel op de eerste schenking (bij het overlijden van de schenker, mevrouw B) als op de tweede schenking (bij het overlijden van de eerste begiftigde) erfbelasting verschuldigd is. Bij het overlijden van de eerste begiftigde zal er opnieuw een aangifte moeten worden ingediend m.b.t. de nalatenschap van de schenker, mevrouw B.

20. Indien mevrouw B na de driejarige periode overlijdt zal er geen erfbelasting worden geheven.

IV. B. Inzake de schenkbelasting:

21. De schenkbelasting zal niet toegepast worden op de beschreven bijzondere verrichting.