Gedaan met laden. U bevindt zich op: Uitstel van indieningstermijn o.w.v. de complexiteit van het dossier - burgerrechtelijke betwisting - aangifte binnen uitgestelde termijn - belastingverhoging laattijdige aangifte 5% - artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF - toegekende kwijtschelding standpunt 15160 Vlaamse Belastingdienst

Uitstel van indieningstermijn o.w.v. de complexiteit van het dossier - burgerrechtelijke betwisting - aangifte binnen uitgestelde termijn - belastingverhoging laattijdige aangifte 5% - artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF - toegekende kwijtschelding standpunt 15160

Rechtspraak
Rolnummer
22/2563/A
Datum beslissing
18 maart 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 3.18.0.0.16. VCF
  • art. 3.18.0.0.6, §1 VCF
  • art. 3.18.0.0.6, §2 VCF

Samenvatting

Het geschil betreft twee aanslagen in de erfbelasting inzake het aanslagjaar 2020 in hoofde van de belastingplichtige.

De rechtbank stelt vast dat de aangifte in principe binnen 4 maanden moet worden ingediend na het overlijden van de heer GA op 11 december 2020, dus uiterlijk voor 12 april 2021.

Belastingplichtige heeft tweemaal verzocht om een uitstel en heeft dit ook gekregen, met name een eerste uitstel tot 30 oktober 2021 en een tweede uitstel tot 31 december 2021.

Inzake de belastingverhoging bepaalt artikel 3.18.0.0.6. VCF:

Ҥ1. Als de aangifte niet binnen de aangiftetermijn, vermeld in artikel 3.3.1.0.5,

§2, of 3.3.1.0.6, is ingediend, is elke persoon die tot de aangifte gehouden is, een belastingverhoging verschuldigd, conform de onderstaande tabel :

ogenblik van indiening na het verstrijken van de aangiftetermijn

belastingverhoging in % van de te betalen erfbelasting

Vanaf

tot en met de laatste dag van

dag 1

maand 5

5

maand 6

maand 11

10

maand 12

maand 17

15

maand 18

20

§2. Als met toepassing van artikel 3.3.1.0.7 de aangiftetermijn is verlengd, is elke persoon die tot de aangifte gehouden is, in afwijking van paragraaf 1 een belastingverhoging verschuldigd, conform de onderstaande tabel :

ogenblik van indiening na het verstrijken van de aangiftetermijn

belastingverhoging in % van de te betalen erfbelasting

Vanaf

tot en met de laatste dag van

dag 1

maand 5

1

maand 6

maand 11

5

maand 12

maand 17

7,5

maand 18

10

Als met toepassing van artikel 3.3.1.0.7 de aangiftetermijn is verlengd, en de aangifte niet binnen de toegestane verlengingstermijn wordt ingediend, wordt paragraaf 1 opnieuw van toepassing.

Artikel 3.3.1.0.5, § 2 VCF bepaalt:

“De termijn voor de indiening van de aangifte, vermeld in paragraaf 1, eerste en derde lid, is vier maanden vanaf de datum van het overlijden, als zich dat in het rijk heeft voorgedaan. De termijn bedraagt vijf maanden als het overlijden in een ander land binnen de Europese Economische Ruimte plaatsvond, en zes maanden als de persoon overleden is buiten de Europese Economische Ruimte.”

Belastingplichtige argumenteert dat zij niet correct werd behandeld en stelt: “indien VLABEL - bij nazicht van de ingediende aangifte - meende dat belastingplichtige had gelogen bij haar aangevoerde motivering van het uitstel en dat er m.a.w. reden was om de belastingverhoging toch toe te passen, dan had VLABEL hieromtrent in debat moeten gaan met belastingplichtige (of natuurlijk met haar notaris)”. Volgens belastingplichtige geldt dit des te meer omdat zij:

  • bij haar uitstel-verzoek had aangeboden om de nodige bewijsstukken te leveren;
  • bij haar uitstel-verzoek had gevraagd om gehoord te worden;
  • bij indiening van de aangifte nogmaals had aangeboden om zo nodig nadere motivering te leveren.

Belastingplichtige werpt op dat VLABEL eerst een uitstel voor 6 maanden gaf, na een gemotiveerd verzoek van haar (volgens standpunt nr. 15160 moet dit leiden tot kwijtschelding belastingverhoging), maar als zij dan vervolgens een bijkomend gemotiveerd uitstel vraagt en krijgt voor nog eens 2 maanden (nog steeds wegens de complexiteit van het erfenisdossier), dan zou zij plots geen kwijtschelding meer krijgen van een belastingverhoging.

Belastingplichtige besluit dat haar rechten van verdediging zijn geschonden en de aanslagen met de daarin opgenomen belastingverhogingen dienen vernietigd te worden, minstens dienen ontheven te worden wat betreft de belastingverhogingen.

Artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF stelt dat bij verlenging van de aangiftetermijn er een belastingverhoging verschuldigd is van respectievelijk 1%; 5%; 7,5% of 10%. Dit in afwijking van artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF dewelke stelt dat bij niet aangifte binnen de termijn er een belastingverhoging verschuldigd is van respectievelijk 5%; 10%; 15% of 20%.

Wanneer de belastingplichtige een verlenging van termijn heeft verkregen zal er derhalve alsnog een belastingverhoging worden toegepast, doch in dat geval een beduidend lager percentage dan wanneer men geen verlenging heeft verkregen en de aangifte indient buiten de termijn.

Standpunt nummer 15160 stelt:

“De belastingverhoging van art. 3.18.0.0.6, §2 VCF zal niet worden toegepast indien er een gemotiveerd uitstel is gevraagd en toegestaan van maximum zes maanden. De motivering van het uitstelverzoek kan onder meer betrekking hebben op de volgende omstandigheden:

(...)

Deze lijst is niet limitatief

Het spreekt vanzelf dat de motivering enkel zal worden aanvaard indien ze met concrete elementen is gestaafd.

De belastingverhoging zal enkel worden kwijtgescholden indien er uit de ingediende aangifte blijkt dat de aangevoerde motivering op waarheid berustte.”

De rechtbank stelt vast, zoals hierboven reeds vernoemd, dat belastingplichtige tweemaal om een uitstel heeft verzocht en dit ook heeft gekregen, met name een eerste uitstel tot 30 oktober 2021 en een tweede uitstel tot 31 december 2021.

VLABEL heeft belastingplichtige er op gewezen dat deze eventuele vrijstelling van belastingverhoging beperkt is tot de eerste zes maanden van het uitstel.

Om de vrijstelling van belastingverhoging te kunnen genieten, moet de aangifte dus ingediend worden uiterlijk op 30 oktober 2021. Na deze datum is de belastingverhoging voorzien in artikel 3.18.0.0.6 VCF opnieuw van toepassing.

VLABEL heeft belastingplichtige er ook op gewezen dat bij het toekennen van het tweede uitstel een belastingverhoging zal worden toegepast.

De rechtbank merkt op dat de belastingverhoging wegens laattijdigheid in toepassing van artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF van rechtswege is verschuldigd na het verstrijken van de wettelijke indieningstermijn binnen het toegestane uitstel. De belastingverhoging van 5% wegens laattijdigheid is bijgevolg verschuldigd overeenkomstig de wettelijke bepalingen van artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF.

Ingevolge artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF is een belastingverhoging van 5% verschuldigd indien de indieningstermijn werd verlengd en de aangifte binnen de verlengde indieningstermijn wordt ingediend, maar tussen de 6 en 11 maanden na het verstrijken van de indieningstermijn. De indieningstermijn verstreek uiterlijk op 31 december 2021, doch door het indienen van de aangifte binnen het toegestane uitstel werd terecht toepassing gemaakt van art. 3.18.0.0.6, §2 VCF in plaats van artikel 3.18.0.0.6, §1 VCF.

De rechtbank is van oordeel dat in het voorliggende geschil belastingplichtige om een uitstel heeft verzocht en verkregen dat langer is dan 6 maanden. Het ‘Standpunt nummer 15160’ kan derhalve niet worden toegepast en artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF is opnieuw van toepassing.

De rechtbank is van oordeel dat deze belastingverhoging dan ook overeenkomstig artikel 3.18.0.0.6 correct is toegepast.

Inzake de vraag tot kwijtschelding van de belastingverhoging werpt belastingplichtige op dat zij zich foutloos heeft gedragen en er dus geen reden is om een sanctie op te leggen. In ondergeschikte orde vraagt zij om de opgelegde belastingverhoging van 5% te verminderen tot 1%.

Artikel 3.18.0.0.16 VCF luidt:

“De leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan een kwijtschelding of vermindering van de administratieve geldboetes of van de belastingverhogingen, vermeld in dit hoofdstuk, verlenen als de betrokken partij bewijst niet in fout te zijn.”

Het toetsingsrecht van de rechter houdt niet in dat hij op grond van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen de wettelijke regels in, belastingverhogingen/boeten kan kwijtschelden of verminderen. De rechter dient de wettelijke voorwaarden na te gaan inzake het opleggen van een belastingverhoging/boete. Hij heeft niet de bevoegdheid om de verhoging af te schaffen of te milderen. Zo niet, zou hij het legaliteitsbeginsel schenden.

De rechtbank merkt bovendien op dat een belastingplichtige de enige verantwoordelijke is voor het handelen of het nalaten van het handelen van de door haar aangestelde mandataris. De eindverantwoordelijkheid voor de indiening van een tijdige en juiste aangifte ligt bij belastingplichtige.

In dit verband dient ook vermeld te worden dat een opgestart burgerlijk geschil of de betwisting van een testament geen beletsel vormt tot het indienen van een aangifte, ten voorlopige titel, op basis van de reeds gekende gegevens. Uit de voorgelegde stukken blijkt dat deze gegevens aanwezig waren.

Ingevolge artikel 3.3.1.0.6 VCF kan bovendien een nieuwe aangifte worden ingediend, zodra een in kracht van gewijsde uitspraak uitsluitsel geeft over het juridisch geschil en een eventuele impact op de aangifte. Op deze manier had belastingplichtige een belastingverhoging wegens laattijdigheid kunnen vermijden in hoofde van de nalatenschap van de heer AG.

Het feit dat belastingplichtige ervoor opteerde om geen aangifte van nalatenschap in te dienen in afwachting van een uitvoerbaar vonnis of ontzegeling van de woning, neemt niet weg dat in het voorliggende geschil sprake is van een laattijdige indiening ten gevolge van een afwachtende houding van de erfgenaam. Hetgeen haar eigen doelbewuste keuze is. Des te meer daar belastingplichtige opwerpt dat zij gekozen heeft om geen aangifte in te dienen wegens een betalingsprobleem bij de voldoening van de erfbelasting.

De termijn van laattijdigheid begint immers te lopen vanaf 12 april 2021, zodat de aangifte op 29 december 2021 als 8 maanden laattijdig dient te worden beschouwd. Overeenkomstig artikel 3.18.0.0.6, §2 VCF is er dan ook sprake van een laattijdigheid tussen de 6 en 11 maanden met een percentage van 5%. Indien eiseres geen verlenging van termijn zou hebben gevraagd of verkregen zou er sprake zijn geweest van een belastingverhoging van 10%.

Een grove nalatigheid met name ‘het doelbewust stilzitten om bepaalde handelingen te stellen’, waarbij de wettelijke termijn werd overschreden, kan geen element zijn om een vermindering van de belastingverhogingen te verantwoorden.

De rechtbank besluit dat de belastingverhoging door VLABEL in feite en in rechte is verantwoord.

De rechtbank besluit dat terecht een belastingverhoging werd toegepast en gevestigd.

De vordering van belastingplichtige is ongegrond.