Gedaan met laden. U bevindt zich op: SP 19070 - Afhankelijke en onafhankelijke bepalingen en ruil Vlaamse Belastingdienst

SP 19070 - Afhankelijke en onafhankelijke bepalingen en ruil

Administratief standpunt
Nummer
19070
Datum beslissing
19 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023

Heffing

  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.4.0.2. VCF
  • art. 2.11.4.0.4. VCF
  • art. 2.8.4.1.2. VCF
  • art. 2.9.4.1.2. VCF

Onder de gelding van het W. Reg. was er één algemene heffingsregel m.b.t. de afhankelijke of onafhankelijke bepalingen, vervat in twee artikelen, nl. 14 (afhankelijke) en 15 (onafhankelijke) W. Reg., van toepassing op alle evenredige rechten van het W. Reg.

Bij de overname in de VCF zijn de artikelen 14 en 15 W. Reg. opgenomen in vier verschillende artikelen, nl. 2.8.4.1.2, 2.9.4.1.2, 2.10.4.0.2 en 2.11.4.0.4 VCF, waarbij in het eerste lid telkens de regel van de afhankelijke en in het tweede lid die van de onafhankelijke bepalingen wordt verwoord.

Wat de heffing van de registratiebelasting betreft, bestaat er in feite enkel een bijzonderheid voor de afhankelijke bepalingen: in dit geval is er enkel registratiebelasting verschuldigd op die regeling die aanleiding geeft tot de hoogste heffing.

Belangrijk hierbij is aan te stippen dat alle vier de genoemde artikelen ervan uitgaan dat er telkens één van de regelingen onder de toepassing valt van de registratiebelasting van het betrokken hoofdstuk, terwijl de tweede regeling mogelijks onder de toepassing valt van een registratiebelasting van een ander hoofdstuk. Meestal is dit inderdaad zo. In het geval van wederkerige schenkingen vallen beide overeenkomsten onder hetzelfde hoofdstuk.

Onder punt 4 wordt verder ingegaan op het onderscheid tussen wederzijds afhankelijke en onafhankelijke bepalingen.

In bepaalde situaties vindt artikel 2.11.4.0.4 VCF geen toepassing omwille van de toepassing van de vrijstelling van art. 2.11.6.0.2 VCF dat een vrijstelling voorziet van het recht op hypotheekvestiging verleend voor de gewaarborgde verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst waarop een registratiebelasting van minstens 1% is geheven.

In tegenstelling tot de afhankelijke bepalingen, bestaat een ruil niet uit twee overeenkomsten. Een ruil vormt één overeenkomst die bestaat uit twee wederzijdse overdrachten, die uiteraard onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, want anders was er geen ruil.

Hoewel de ruil traditioneel als voorbeeld van afhankelijke bepalingen wordt aanzien verschilt deze dus van de andere afhankelijke bepalingen (waar er sprake is van telkens twee overeenkomsten), vandaar dat er voor de ruil een ander specifiek artikel in de VCF is voorzien, nl. artikel 2.9.7.0.2 VCF (voorheen art. 45 Wb. Reg.) Deze regel lijkt weliswaar sterk op de regel voor de onafhankelijke bepalingen wat de heffingstechniek betreft, maar situeert zich op een ander vlak (het gaat niet om de overeenkomst as such maar om de overdrachten die het voorwerp zijn van de overeenkomst).

Opdat er toepassing kan gemaakt worden van de heffingstechniek van art. 2.9.7.0.2 VCF (‘fiscale ruil’), is vereist dat beide verrichtingen overdragend zijn (= burgerrechtelijke ruil) én dat beide verrichtingen aan het verkooprecht onderworpen zijn (met uitzondering van het regime van ‘derde verkrijger bij overeenkomst’ van art. 2.9.1.0.7 VCF waarbij de burgerrechtelijk aanwijzende of overdragende aard van de verrichtingen geen belang heeft; het volstaat dat beide verrichtingen aan het verkooprecht onderworpen zijn om art. 2.9.7.0.2 VCF toe te passen).

Is de heffingstechniek van art. 2.9.7.0.2 VCF niet van toepassing, dan kunnen de gunstregimes van art. 2.9.7.0.2, 2de lid, art. 2.9.4.2.8 en 2.9.6.0.4 VCF inzake ruilovereenkomsten van onbebouwde landeigendommen evenmin toegepast worden op de verrichting die aan het verkooprecht onderworpen is.

Ook een verdeling (of een rechtshandeling die er voor het verdeelrecht mee wordt gelijkgesteld) kan, net zoals een ruil, bestaan uit verschillende onlosmakelijk met elkaar verbonden overdrachten – zij het tussen deelgenoten - maar de kern van de zaak is dat een verdeling, net zoals een ruil, slechts één overeenkomst is. Ook hier is er dus geen sprake van verschillende regelingen die kunnen worden beschouwd als onderling afhankelijk zoals bedoeld onder nr. 1 supra. Er is slechts één regeling.

Artikel 2.10.4.0.2 VCF beoogt dus geenszins een verdeling waarbij verschillende goederen zijn betrokken maar wel een scriptum waarin, naast een verdeling, nog een andere regeling wordt vastgesteld, zoals een hypotheekvestiging (als waarborg voor de betaling van een verschuldigd gebleven opleg).

Artikel 2.10.4.0.2 VCF kan dus niet worden gebruikt om te verdedigen dat er bij een verdeling, waarbij verschillende goederen zijn betrokken, enkel verdeelrecht zou moeten worden geheven op de overdracht die aanleiding geeft tot de hoogste heffing.

Verder bestaat er binnen het verdeelrecht géén equivalent van artikel 2.9.7.0.2 VCF.

Er is dus geen enkele decretale basis om te verdedigen dat er bij een verdeling waarbij verschillende goederen zijn betrokken enkel verdeelrecht zou verschuldigd zijn op de overdracht die aanleiding geeft tot de hoogste heffing.

Integendeel, want dit wordt zelfs uitdrukkelijk tegengesproken door de bewoordingen van artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF die de specifieke heffingstechniek bij het verdeelrecht vastlegt.

Bij een verdeling is het verdeelrecht immers verschuldigd op de goederen (meervoud) die bij de verdeling zijn betrokken. Zijn er verschillende goederen betrokken bij een verdeling, dan is het verdeelrecht verschuldigd op elk van deze goederen, d.w.z. op de totale waarde van de goederen waarvoor de onverdeeldheid ophoudt en op de waarde van het overgedragen deel van de goederen waarvoor de onverdeeldheid niet ophoudt.

Het onderscheid wederzijds afhankelijk/onafhankelijk gebeurt volgens de criteria van het burgerlijk recht. Het fiscaal recht volgt het burgerlijk recht in de mate dat de fiscale wetgeving er niet van afwijkt.

Wat zijn de burgerrechtelijke CUMULATIEVE voorwaarden om te kunnen spreken van wederzijds afhankelijke bepalingen:

  1. Meerdere rechtshandelingen in éénzelfde akte (éénzelfde scriptum)
  2. Meerdere rechtshandelingen tussen dezelfde partijen
  3. De rechtshandelingen zijn juridisch elkaars oorzaak en vloeien noodzakelijkerwijs uit elkaar voort, of anders gezegd de reden van bestaan van de ene overeenkomst is gelegen in het sluiten van de andere overeenkomst
  4. De rechtshandelingen moeten burgerrechtelijk dezelfde rechtsaard hebben (beiden burgerrechtelijk aanwijzend ofwel beiden burgerrechtelijk overdragend)

Wat zijn burgerrechtelijk overdragende en aanwijzende rechtshandelingen?

  • Een verkoop, evenals een schenking, is een burgerrechtelijk overdragende rechtshandeling (fiscaal ook overdragend)
  • Een verdeling kan burgerrechtelijk zowel aanwijzend als overdragend zijn:
    • Aanwijzend indien aan alle volgende voorwaarden voldaan is:
      • het gaat om een rechtshandeling tussen partijen die onderling in onverdeeldheid zijn (deelgenoten )
      • Er is sprake van een rechtshandeling onder bezwarende titel
      • Alle deelgenoten zijn bij de rechtshandeling betrokken
      • De rechtshandeling doet de onverdeeldheid ophouden ten aanzien van alle of minstens van sommige deelgenoten
    • Overdragend indien niet aan alle voorwaarden voor aanwijzend is voldaan

Het onderscheid tussen het burgerrechtelijk aanwijzend en overdragend karakter van een verrichting:

  • heeft GEEN invloed op de toepassing van het verdeelrecht op zich (vóór de wet van 23 december 1958 moest de verdelingsverrichting aanwijzend zijn om van het verdelingsrecht te kunnen genieten; sinds de wet van 23/12/1958 kunnen zowel aanwijzende als overdragende afstanden genieten van het tarief van verdeling (zie ook Memorie van Toelichting bij deze wet).
  • heeft WEL nog belang om te bepalen of de verrichtingen wederzijds afhankelijk of wederzijds onafhankelijk zijn. (ze kunnen slechts wederzijds afhankelijk zijn indien ze dezelfde burgerrechtelijke rechtsaard hebben).

Derde-verkrijger bij overeenkomst

Zoals reeds vermeld volgt het fiscaal recht het burgerlijk rechten in de mate dat de fiscale wetgeving er niet van afwijkt. De grote fiscale uitzondering, waarbij afgeweken wordt van de burgerrechtelijke aard en gekeken wordt naar de fiscale aard is bij de figuur van de ‘derde verkrijger bij overeenkomst’: de verwerving van een bijkomend onverdeeld deel door een deelgenoot die tot de onverdeeldheid is toegetreden bij overeenkomst, en waarbij zijn titel verschilt van die van de andere deelgenoten, wordt steeds belast met het verkooprecht, hoewel het burgerrechtelijk een verdelingsverrichting is: doordat de fiscale wet afwijkt van het gemeen recht, primeert hier de fiscale aard, namelijk fiscaal overdragend (want verkooprecht huidig art. 2.9.1.0.7 VCF, voorheen art. 113 W. Reg).

Bij combinatie van twee overdrachten tussen dezelfde partijen, die beide derde-verkrijgers bij overeenkomst zijn, zal slechts 1 x het verkooprecht geheven worden (fiscaal overdragend karakter- verkoop- primeert op het burgerrechtelijk aanwijzend of overdragend karakter van de verrichting.)

Fiscaal wordt de verkrijging van een onverdeeld deel door een derde- verkrijger bij overeenkomst belast met het verkooprecht (fiscaal overdragend), terwijl het burgerrechtelijk wel om een verdelingsverrichting gaat, die burgerrechtelijk zowel aanwijzend als overdragend kan zijn, maar fiscaal steeds overdragend (fiscale aard primeert):

a. Voorbeeld : een deelgenoot X staat zijn onverdeelde helft in een onroerend goed A af aan deelgenoot Y, die voordien tot de onverdeeldheid toegetreden is door verkrijging van de onverdeelde helft bij overeenkomst, waarbij zijn titel afwijkt van die van deelgenoot X (Y = derde-verkrijger bij overeenkomst), waarbij de onverdeeldheid m.b.t. goed A ophoudt (burgerrechtelijk aanwijzend maar fiscaal overdragend want steeds verkooprecht); partij Y op zijn beurt verkoopt partij X in dezelfde akte een onroerend goed B (burgerrechtelijk overdragend): WAB – 1 x verkooprecht hoogste heffing

b. Voorbeeld: een deelgenoot X staat een deel (bv. ¼) van zijn onverdeelde helft in een onroerend goed A af aan deelgenoot Y, die voordien tot de onverdeeldheid toegetreden is door verkrijging van de onverdeelde helft bij overeenkomst, waarbij zijn titel afwijkt van die van deelgenoot X (= derde-verkrijger bij overeenkomst), waarbij de onverdeeldheid m.b.t. goed A niet ophoudt, ook niet t.a.v. een van de deelgenoten (burgerrechtelijk overdragend en fiscaal overdragend want steeds verkooprecht); partij Y verkoopt op zijn beurt een eigen onroerend goed B aan party X (burgerrechtelijk overdragend): WAB – slechts 1 x verkooprecht hoogste heffing.

A. Indien in eenzelfde akte tussen dezelfde partijen twee burgerrechtelijk overdragende rechtshandelingen (dus dezelfde rechtsaard) ten bezwarende titel gesteld worden die elkaars oorzaak zijn, zijn het wederzijds afhankelijke bepalingen (WAB)

Uitzondering: wederzijdse burgerrechtelijk overdragende rechtshandelingen die beiden aan het verdeelrecht onderworpen zijn: de regel van de afhankelijke bepalingen is nooit van toepassing) ook al hebben ze burgerrechtelijk dezelfde rechtsaard.

B. Indien in eenzelfde akte tussen dezelfde partijen enerzijds een burgerrechtelijk overdragende en anderzijds een burgerrechtelijk aanwijzende rechtshandeling (dus een verschillende burgerrechtelijke rechtsaard), zijn het wederzijds onafhankelijke bepalingen – beide rechtshandelingen worden afzonderlijk belast (WOB)

C. Indien in eenzelfde akte tussen dezelfde partijen meerdere burgerrechtelijk aanwijzende overdrachten van onverdeelde goederen gesteld worden speelt hier de specifieke heffingstechniek van verdelingen: het verdeelrecht wordt geheven op iedere verdeelverrichting afzonderlijk.

Grote uitzondering op het feit dat wordt gekeken of de burgerrechtelijke aard van de verrichting dezelfde is: afwijkende bepaling fiscaal recht: art. 2.9.1.0.7 VCF - derde verkrijger bij overeenkomst Dan wordt gekeken naar de fiscale aard van de verrichting (verkooprecht = steeds fiscaal overdragend).

Historische versies

Hieronder vindt u een overzicht van de historische versies van dit standpunt:

Standpunt nr. 19070 dd. 14.04.2020, publicatie op 28.04.2020