Gedaan met laden. U bevindt zich op: Soortgelijke Weldadigheidsinstelling - Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk (2) Vlaamse Belastingdienst

Soortgelijke Weldadigheidsinstelling - Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk (2)

Rechtspraak
Rolnummer
2016/AR/865
Datum beslissing
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

X vzw, voluit ‘Externe dienst voor preventie en bescherming op het werk X’ is door de overheid erkend om de opdrachten te vervullen zoals bepaald in de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemer bij de uitvoering van hun werk (art. 40 ev.) en het (sinds 12 juni 2017 opgeheven) KB van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

X vzw beroept zich op een vrijstelling krachten artikel 253, 1° en artikel 12, §1 WIB 92 (huidig artikel 2.1.6.0.1, 1° VCF). Bijgevolg is het de vraag of de belastingplichtige kan worden beschouwd als een ‘soortgelijke weldadigheidsinstelling’.

Het ‘medisch toezicht’ wordt in artikel 40 van de voormelde wet van 4 augustus 1996 omschreven.

Het gezondheidstoezicht gaat in essentie om controle, meer bepaald om de medische toestand van de betrokken werknemers te kunnen achterhalen. Dat dit werknemers ook nog zorg zouden toegediend krijgen, blijkt uit geen enkel stuk. Zelfs het toedienen van de wettelijk verplichte vaccinaties is niet als ‘zorg’ in de strikte zin van het woord te beschouwen. Ook die vaccinaties hebben enkel tot doel gezondheidsrisico’s te vermijden of beperken en zijn dus louter preventief.

Ook voor de activiteiten en tussenkomsten die X vzw voor de werknemers van haar leden aan de dag legt die geen ‘gezondheidstoezicht’ vormen, maar andere vormen van preventie zijn, geldt dat zij niet als ‘zorg’ in de strikte zin van het woord kunnen worden beschouwd.

De belastingplichtige kan niet gevolgd worden in haar stelling dat het begrip ‘zorg’, gelet op de evolutie in de maatschappij, breder moet worden opgevat.

Tevens wordt belastingplichtige niet gevolgd in het standpunt dat het hier zou gaan om een dispensarium, noch in het standpunt dat een vrijstelling wegens het verstrekken van ‘onderwijs’ kan verleend worden.

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.6.0.1. VCF