Gedaan met laden. U bevindt zich op: Proportionele vermindering - tweede verblijven - coronamaatregelen - uitputtingsvereiste administratieve procedure Vlaamse Belastingdienst

Proportionele vermindering - tweede verblijven - coronamaatregelen - uitputtingsvereiste administratieve procedure

Rechtspraak
Rolnummer
20/2153/A
Datum beslissing
10 januari 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 3.5.2.0.1. VCF

Samenvatting

VLABEL beantwoordt een bezwaarschrift van eiser als volgt:

“(…)

U vraagt een vermindering van de onroerende voorheffing omdat uw vakantieverblijf een gedeelte van het jaar door de coronamaatregelen niet verhuurd/bewoond kon worden.

Specifiek voor deze situatie bestaat er in de wetgeving inzake onroerende voorheffing geen vrijstelling of vermindering.

Er bestaat wel een proportionele vermindering van de onroerende goederen wegens improductiviteit als een gebouwd onroerend goed een gedeelte van het jaar heeft leeggestaan én geen inkomsten heeft opgebracht (improductief is geweest).

(…)”

VLABEL deelde mee dat indien eiser meende in aanmerking te komen voor een proportionele vermindering, hij opnieuw een schriftelijk gemotiveerd bezwaarschrift moest indienen.

De belastingplichtige besloot echter zonder nieuw en anders gemotiveerd bezwaar een fiscale vordering in rechte in te stellen tegen de aanslag in de onroerende voorheffing.

De vordering van een eiser tegen de belastingadministratie is alleen toegelaten als eiser vooraf het administratief beroep heeft ingesteld dat de wet organiseert. Eiser moet de vordering instellen binnen een termijn die varieert naargelang over het administratief beroep al dan niet een uitspraak is gedaan (artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek).

De vordering wordt ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het administratief beroep zo over dit administratief beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal.

Opdat de gerechtelijke vordering ontvankelijk zou zijn, moet het door de wet voorgeschreven administratief beroep (de bezwaarprocedure) op een regelmatige manier zijn ingesteld (artikel 1385undecies, 1e lid Ger. W.).

Overeenkomstig artikel 3.5.2.0.1 VCF (voorheen artikel 371 WIB92) moeten de bezwaarschriften worden gemotiveerd en op straffe van verval ingediend worden uiterlijk binnen een termijn van zes maanden (nvdr: dit moet drie maand zijn) vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belastingen op een ander wijze dan per kohier.

De rechtbank stelt vast dat eiser een vordering heeft ingesteld, alvorens verweerster een administratieve beslissing kon nemen omtrent het bezwaar. Eiser diende immers een bezwaarschrift in te dienen betreffende de ‘improductiviteit’ welke eiser heeft nagelaten.

De rechtbank merkt in dit verband nog op dat eiser er uitdrukkelijk op werd gewezen om een (nieuw) bezwaarschrift in te dienen inzake de vermeende improductiviteit. Eiser had tijd tot 31 maart 2021 om hiervoor een bezwaarschrift in te dienen.

Nu de rechtbank vaststelt dat eiser geen bezwaar betreffende de improductiviteit heeft ingediend, overeenkomstig de termijn voorzien in artikel 3.5.2.0.1 VCF, heeft eiser aldus niet het voorafgaand administratief beroep uitgeput.

De vordering van eiser is dan ook onontvankelijk.