Gedaan met laden. U bevindt zich op: Overgangsbepaling art. 5.0.0.0.11 VCF - finaal verrekenbeding - aanvraag teruggave erfbelasting Vlaamse Belastingdienst

Overgangsbepaling art. 5.0.0.0.11 VCF - finaal verrekenbeding - aanvraag teruggave erfbelasting

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/412
Datum beslissing
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Mevr V. was in 1975 gehuwd met dhr. S onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Zij hadden samen 3 kinderen. Bij notariële akte van 26 maart 2009 hebben de echtgenoten hun oorspronkelijk huwelijkscontract gewijzigd door er een finaal en facultatief verrekenbeding aan toe te voegen. Dhr. S. is overleden op 23 oktober 2011. In de aangifte van nalatenschap werd het bedrag van 965.133,54 euro, zijnde de verrekenvordering in hoofde van de weduwe, als passief opgenomen. Op 4 juni 2012 liet de gewestelijke directie weten dat de verrekenschuld opgenomen onder het passief van de nalatenschap verworpen werd.

Wat de principiële betwisting betreft over de kwestie van het ‘finaal verrekenbeding’ heeft het Hof van Cassatie op 24 maart 2017 in vier arresten het pleit beslecht in het voordeel van de belastingplichtigen door te oordelen dat de verrekenschuld in uitoefening van een finaal en facultatief verrekenbeding kan worden opgenomen in het aftrekbaar passief van de nalatenschap.

Met verwijzing naar die cassatiearresten van 24 maart 2017, heeft mevr. V. Vlabel verzocht om over te gaan tot integrale terugbetaling van de betaalde successierechten. Vlabel liet weten dat de aanvraag tot teruggave binnen het kader van art. 5.0.0.0.11 VCF, 4de lid niet is verjaard maar dat geen ambtshalve ontheffing kan worden toegestaan om volgende reden: Ingevolge art. 3.6.0.0.1, 1e lid verleent het bevoegde personeelslid ambtshalve ontheffing van de overmatige belastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsook van die welke blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig voorleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen. Ingevolge art. 3.6.0.0.1, 2e lid VCF wordt een wijziging van jurisprudentie niet beschouwd als een nieuw gegeven.

Het Hof van Beroep stelt dat het vaststaat dat de belastingadministratie (destijds de FOD Financiën) bij het invorderen van de successierechten een slechte toepassing heeft gemaakt van de wet. De toepasselijke wet was geen andere dan deze die bestond ten tijde van het openvallen van de nalatenschap op 23 oktober 2011, zodat de wet die hier werd toegepast het toenmalige art. 27 Vl. W. Succ. is waarvan de tekst als volgt luidde:

Als aannemelijk passief met betrekking tot de nalatenschap van een Rijksinwoner gelden slechts:

1° de op de dag van zijn overlijden bestaande schulden van de overledene;

2° de begrafeniskosten

Met de hoger vermelde arresten van het Hof van Cassatie van 24 maart 2017 is definitief komen vast te staan dat de verrekenschuld in uitoefening van het finaal en facultatief verrekenbeding kan worden opgenomen in het aftrekbaar passief van de nalatenschap. Het staat vast dat de belastingadministratie door de schuld te verwerpen een slechte toepassing van de wet heeft gemaakt.

Ingevolge die verkeerde toepassing van de wet ontstond een recht op terugbetaling, meer bepaald op grond van art. 134, 1° Vl. W. Succ. waarvan de tekst als volgt luidde:

De gekweten rechten van successie en van overgang bij overlijden, de interesten en de boeten zijn vatbaar voor teruggave:

1° wanneer de wet slecht toegepast werd; […].

Men beschikte voor het instellen van de vordering tot terugbetaling over een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering tot teruggave is ontstaan. Dit in toepassing van art. 138 Vl. W. Succ.:

Er is verjaring voor de eis tot teruggave der rechten, interesten en boeten, na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar tijdens hetwelk de vordering ontstaan is.

Nu de eerste betaling werd uitgevoerd op 25 juni 2012, liep de vijfjarige termijn vanaf 1 januari 2012 om te verstrijken op 31 december 2016. Die termijn werd verlengd ter gelegenheid van het invoegen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit van de bepalingen inzake successierechten. De verlenging werd geregeld in het vierde lid van art. 5.0.0.0.11 VCF. Het artikel bepaalt dat de belastingen die op 31 december 2014 vatbaar zijn voor teruggave en waarvoor volgens de termijn die op dat ogenblik van toepassing is, de eis tot teruggave nog niet is verjaard, de termijnen van vijf jaar, vermeld in art. 3.6.0.0.1 en 3.6.0.0.4 vervangen worden door een termijn die eindigt op 31 december 2019.

De Memorie van Toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 stelt het volgende m.b.t. art 5.0.0.0.11 VCF (Stukken Vl. Parl., stuk 114 (2014-2015) nr. 1 – Ontwerp van decreet van 15 oktober 2014): Om een evenwichtige regeling te behouden dient eveneens de situatie geregeld te worden waarbij de belastingschuldige volgens de oude regelgeving beschikte over een eis tot teruggave die nog niet is verjaard. Het opheffen van de oude regelgeving mag er niet toe leiden dat die plots komt te vervallen. Daaruit kan slechts worden afgeleid dat de bestaande rechten op teruggave die nog niet verjaard waren moesten behouden worden, wat gebeurde door de termijn waarbinnen het recht op teruggave nog kon worden uitgeoefend, te bepalen. Hoger is al gebleken dat de belastingplichtige recht op teruggave heeft omdat een ‘slechte toepassing van de wet’ werd gemaakt. Aangezien de belastingplichtige haar gerechtelijke vordering tot teruggave instelde met haar verzoekschrift van 23 mei 2018 en dus binnen de termijn van art. 5.0.0.0.11, 4de lid VCF (zijnde uiterlijk op 31 december 2019), heeft de belastingplichtige recht op een herberekening en terugbetaling van de successierechten door een correcte toepassing te maken van de wet, met name door de verrekenschuld op te nemen in het aftrekbaar passief van de nalatenschap van haar echtgenoot.

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 5.0.0.0.11. VCF