Gedaan met laden. U bevindt zich op: Onroerende voorheffing – Bezitter Vlaamse Belastingdienst

Onroerende voorheffing – Bezitter

Rechtspraak
Rolnummer
2018/AR/238
Datum beslissing
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Krachtens het voor de aanslagjaren 2010 tot en met 2014 toepasselijk artikel 251 WIB/92 (thans artikel 2.1.2.0.1 VCF) is de onroerende voorheffing verschuldigd door de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van de belastbare onroerende goederen, volgens de regels bepaald door de Koning.

Uit deze wetsbepaling volgt dat niet enkel en alleen de eigenaar, maar al naargelang de concrete situatie de bezitter, de erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van de belastbare goederen in aanmerking komen als belastingschuldige van de onroerende voorheffing. Het feit dat voor de betrokken aanslagjaren 2010 tot 2014 de NV X de eigenaar was van de percelen, ongeacht de inschrijvingen in het kadaster, leidt er niet noodzakelijk toe dat de NV X de belastingschuldige is van de onroerende voorheffing.

Uit het feitenrelaas blijkt duidelijk dat de NV Y aanvankelijk sedert 2005 een precair gebruiksrecht had met betrekking tot de belaste percelen. Het staat niet ter discussie dat dit gebruiksrecht in 2008 werd opgezegd en de NV Y verzocht werd de betrokken percelen te ontruimen en te verlaten. Bij brief van 5 september 2008 werd het precaire gebruiksrecht opgezegd en werd de NV Y gevraagd het terrein tegen uiterlijk 15 februari 2009 volledig te ontruimen en ter beschikking te stellen. Het wordt evenmin betwist dat de NV Y aan dit verzoek geen gevolg gegeven heeft. De NV Y heeft zich gedurende de betrokken aanslagjaren gedragen als bezitter en het nuttig genot gehad van de percelen. Gedurende die jaren heeft de NV Y steeds spontaan de aanslagen in de onroerende voorheffing betaald. De NV X heeft de NV Y per schrijven van 30 juni 2014 en 20 oktober 2014 nogmaals aangemaand de percelen volledig te ontruimen tegen uiterlijk 1 januari 2015. Het wordt niet betwist dat de NV Y bij aangetekende brief van 31 oktober 2014 zich niet akkoord heeft verklaard met het verzoek van de NV X. De NV Y heeft ook nadien verder ongestoord gebruik gemaakt en het genot gehad van de percelen.

De NV Y kan in die onbetwiste context niet met reden voorhouden dat ze geen kennis had van haar rechtspositie ten aanzien van de betrokken percelen en de aanspraken van de NV X. Het vonnis van de vrederechter kan in die context niet worden aanzien als een nieuw feit voor de NV Y, maar wel als de bevestiging van wat ze al lang had vernomen, wist en van ver kon zien aankomen. De NV Y was een bezetter zonder recht noch titel en verklaarde zich niet akkoord met het verzoek van de eigenaar om de percelen te ontruimen en te verlaten. De eigenaar diende via een gerechtelijke procedure de inbezitneming van haar eigendomsrecht af te dwingen. De NV Y had in werkelijkheid het bezit en feitelijk ongestoorde genot van de percelen. In die niet betwiste context is de NV Y aan te merken als de bezitter en gebruiker van de betrokken onroerende goederen en de werkelijke belastingschuldige van de onroerende voorheffing zoals bedoeld in artikel 251WIB/92. Daaraan doet geen afbreuk de stelling van de NV Y dat ze dacht dat ze over een recht van gebruik beschikte met betrekking tot de betrokken percelen. De NV Y moet niet over een recht of overeenkomst van bezit beschikken om als bezitter in de zin van artikel 251 WIB/92 te kunnen worden aangemerkt.

De belastingadministratie heeft overigens haar gebonden bevoegdheid correct uitgeoefend door de NV Y te belasten in de onroerende voorheffing op basis van de vaststelling dat het kadastraal inkomen van de betrokken percelen aan de NV Y werd toegewezen volgens de kadastrale inschrijvingen, zelfs al blijkt in deze zaak dat de NV Y op de percelen geen zakenrechtelijke aanspraken kon gelden. De NV Y is de belastingschuldige van de betwiste onroerende voorheffing en haar vordering tot (ambtshalve) ontheffing en terugbetaling van die onroerende voorheffing is ongegrond.

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.2.0.1. VCF