Gedaan met laden. U bevindt zich op: Klein beschrijf - voorwaarde inschrijving in bevolkingsregister binnen de 3 jaar vs. effectieve bewoning - geen teleologische interpretatie - geen overmacht student Vlaamse Belastingdienst

Klein beschrijf - voorwaarde inschrijving in bevolkingsregister binnen de 3 jaar vs. effectieve bewoning - geen teleologische interpretatie - geen overmacht student

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/730
Datum beslissing
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

De notariële akte met betrekking tot de door de belastingplichtige aangekochte woning wordt op 03/06/2013 verleden en op 11/06/2013 ter registratie aangeboden. Bij de aankoop wordt toepassing gevraagd van het klein beschrijf overeenkomstig artikel 53, lid 1, 2° VI.W.Reg. (oud artikel 2.9.4.2.1, §1 VCF). De belastingplichtige neemt pas inschrijving in het bevolkingsregister op het adres van het verkregen goed op 31/03/2017.

Vlabel gaat ervan uit dat de belastingplichtige de voorwaarden tot het behoud van klein beschrijf niet heeft nagekomen en vestigt daarom op 23/05/2017 een aanslag inzake registratiebelasting over het aanslagjaar 2013. Het aanslagbiljet wordt op 02/06/2017 naar de BP verzonden.

De raadsman van belastingplichtige dient bij brief van 19/07/2017 een bezwaarschrift tegen de voormelde aanslag in. Daarin wordt uiteengezet dat zij de woning effectief bewoonde en haar inschrijving in het bevolkingsregister was geweigerd omdat zij nog student was.

Bij bezwaarbeslissing van 30/05/2018 wordt het bezwaar van de belastingplichtige niet ingewilligd. Deze legt op 02/08/2018 een fiscaal verzoekschrift ter griffie neer.

In het vonnis van 11 maart 2020 verklaart de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de vordering van de belastingplichtige ontvankelijk doch ongegrond. Het is tegen dat vonnis dat zij hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof van Beroep begint haar arrest met te stellen dat vaststaat dat de belastingplichtige haar inschrijving in het bevolkingsregister niet heeft bekomen op het adres van het verkregen goed binnen de drie jaar vanaf de datum van de notariële akte.

De belastingplichtige heeft weliswaar aan de stad Gent gevraagd om er te worden ingeschreven, maar dat is geweigerd, beslissing die op bezwaar van de belastingplichtige door de FOD Binnenlandse Zaken werd bevestigd.

Pas op 31 januari 2017 zou ze haar inschrijving in het bevolkingsregister in de gekochte woning bekomen. Dat was na het verstrijken van de termijn van drie jaar (wat gebeurde op 16 juni 2016).

Tegen die achtergrond is het de plicht van Vlabel om de wet toe te passen en vast te stellen dat de belastingplichtige het recht op de vermindering van het registratierecht niet behouden heeft. Dat maakt dan ook het verschil (5% extra) krachtens de wet zelf verschuldigd.

De belastingplichtige stelt dat uit de wetshistoriek en de parlementaire voorbereidingen blijkt dat de wettelijke voorwaarde inzake inschrijving in het bevolkingsregister in wezen niets anders is dan de vereiste om werkelijk in het verkregen goed te wonen.

Op basis van voorliggende stukken over het gebruik van de woning en het feit dat de voetvrijstelling (die een effectieve bewoning binnen de twee jaar vanaf de registratie van de aankoopakte vereist) en niet in het minst op het feit dat de belastingplichtige haar inschrijving gevraagd heeft en daarin volhard heeft met een bezwaar waarin de werkelijke toestand onderzocht werd moet aangenomen worden dat zij binnen de betreffende termijn van drie jaar werkelijk in de woning verbleven heeft.

Toch kan de belastingplichtige zich hier niet op een teleologische interpretatie beroepen volgens het Hof.

Wat de belastingplichtige vraagt is in wezen een interpretatie in strijd met de duidelijke tekst van de wet.

De belastingplichtige gaat voorbij aan het feit dat de wet voor het recht op ‘klein beschrijf’ en op behoud van die gunst zeer duidelijk als voorwaarde stelt dat op het adres van het verkregen goed een inschrijving in de bevolkingsregisters moet worden genomen binnen de drie jaar vanaf de datum van de authentieke akte van verkrijging. Fiscale wetgeving is van openbare orde en strikte toepassing en dat geldt des te meer wanneer het - zoals hier - een gunstregime betreft (waardoor van de wettelijk verplichte belasting deels kan worden afgezien). Wanneer, zoals hier een duidelijke wettekst voorhanden is, is geen interpretatie toegelaten, noch, analogisch, historisch, teleologisch of systematisch (vgl. Cass. 24 maart 2017, F.15.0064, Cass. 10 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1106, nr. 464). Een en ander vloeit voort uit het legaliteitsbeginsel neergelegd in artikel 170 GW.

De wetgever heeft duidelijk gekozen voor een zeer objectieve en goed controleerbare voorwaarde, namelijk de inschrijving in het bevolkingsregister. Het feitelijk bewonen van een woning kan daarmee niet gelijkgesteld worden.

Vlabel wijst verder met reden op het feit dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 18 februari 2016 (arr.nr. 24/2016) de regeling niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod heeft bevonden (randnr. B.8, waar o.a. staat: De in het geding zijnde inschrijvingsvoorwaarde gaat niet verder dan hetgeen nodig is om het gestelde doel te bereiken. lmmers, zij zorgt ervoor dat de controle eenvoudig gebeurt, namelijk door het nakijken van het desbetreffende bevolkings- of vreemdelingenregister.).

Wat betreft de door belastingplichtige subsidiair ingeroepen overmacht kan het Hof slechts vaststellen dat belastingplichtige geen overmacht bewijst.

Terecht laat Vlabel immers gelden dat de stad Gent en de FOD Binnenlandse zaken in wezen bij het weigeren van de inschrijving niets anders gedaan hebben dan de wet en de uitvoeringsbepalingen toegepast.

Het blijkt uit de stukken van het dossier dat de belastingplichtige op het ogenblik van de aanvraag tot inschrijving in het bevolkingsregister op het adres van de gekochte woning nog ingeschreven was op het adres van haar ouderlijke woning, dat zij nog student was en zij niet kon aantonen dat zij geen gezin noch haarstede meer had en niet meer ten laste was van haar familie. Het is precies om die redenen dat de stad Gent en de FOD Binnenlandse zaken de gevraagde inschrijving weigerden.

De belastingplichtige kan tegen die achtergrond niet inroepen dat het buiten haar wil was dat de inschrijving in het bevolkingsregister niet bekomen werd. Wat zij, onder de noemer ‘overmacht’ inroept, is in wezen dat de wettelijke regeling buiten haar wil om bestaat. Dat is uiteraard steeds het geval, maar maakt geen overmacht uit. Dat zij geen recht heeft op het verlaagd tarief, vloeit eenvoudig voort uit het feit dat haar feitelijke toestand niet toeliet om binnen de wettelijke termijn een inschrijving in het bevolkingsregister te nemen. Die feitelijke toestand bestond erin dat ze een woning kocht toen ze nog student was, waardoor ze geen afdoende inkomen kon verwerven om zonder bijdrage van haar ouders te leven (dat ze geld had om de woning te betalen, belet niet dat is aangetoond dat ze over onvoldoende eigen middelen beschikte om toen in haar eigen levensonderhoud te voorzien). Die toestand is niet ontstaan of blijven bestaan buiten haar wil; de belastingplichtige beweert dat zelfs niet.

De belastingplichtige bewijst dan ook geen overmacht volgens het Hof zodat ook deze middelen ongegrond zijn.

De belastingverhoging tot slot wordt door het Hof wel beperkt tot 500,00 EUR, zijnde 1/3de van het oorspronkelijke bedrag.

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.4.2.1. VCF