Indienen bezwaar - gehuwde belastingplichtigen - uitputtingsvereiste
- Rolnummer
- 2023/3444/A
- Datum beslissing
- 26 mei 2023
- Publicatiedatum
- 25 juni 2024
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel
- Status
- Definitief
Heffing
- Procedure
Wettelijke basis
- art. 3.10.4.1.1. VCF
- art. 3.10.3.1.1, §2 VCF
Samenvatting
De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd en zijn samen eigenaar van een bedrijfsruimte die tussen 2017 en 2019 onafgebroken is opgenomen in de inventaris van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten.
Naar aanleiding van de opeenvolgende registraties werd voor aanslagjaar 2020 een heffing leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten ingekohierd lastens beide echtgenoten.
Het aanslagbiljet werd aangetekend verzonden aan de heer X. Een kopie ervan werd verzonden aan mevrouw Y.
De heer X tekende bezwaar aan tegen deze heffing, welk bezwaar werd afgewezen als ongegrond.
Vervolgens leggen de heer X en mevrouw Y gezamenlijk een verzoekschrift tot fiscaal verhaal neer bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Bij vonnis dd. 26/05/2023 verklaart de rechtbank de vordering van mevrouw Y onontvankelijk en de vordering van de heer X ongegrond.
Betreffende de ontvankelijkheid van de vordering van mevrouw Y oordeelt de rechtbank dat met voldoende zekerheid vaststaat dat de heffing werd ingekohierd op naam van beide echtgenoten en niet enkel op naam van de heer X. De rechtbank stelt vast dat enkel de heer X (tijdig) bezwaar heeft ingediend tegen de heffing.
De handelingswijze waarbij een kopie van het aanslagbiljet wordt verzonden aan mevrouw Y is conform de regels met betrekking tot de inning en invordering van de belasting, in het bijzonder de bepalingen voor de invordering bij echtgenoten zoals vastgelegd in artikel 3.10.4.1.1 VCF. De bezwaartermijn is beginnen te lopen ten aanzien van mevrouw Y door de toezending van een exemplaar van het aanslagbiljet aan haarzelf.
De rechtbank stelt dat het wegens hun huwelijk niet voldoende is dat slechts één van de echtgenoten bezwaar indient. Een dergelijke visie is immers niet verenigbaar met de vaststelling dat eisers hoofdelijk gehouden zijn tot de betaling van de belasting (artikel 3.10.3.1.1, §2 VCF) en dat ze bij toepassing van artikel 3.10.4.1.1 VCF beiden (apart) bezwaar kunnen indienen. De rechtbank benadrukt dat deze fiscale regels, die als lex specialis van het gemene recht afwijken, van openbare orde zijn.
Aangezien mevrouw Y geen bezwaar heeft ingediend tegen de aanslag en overeenkomstig artikel 1385undecies Gerechtelijk Wetboek een (ontvankelijk) voorafgaand administratief beroep een voorwaarde is voor de toelaatbaarheid van de vordering bij de hoven en rechtbanken, oordeelt de rechtbank dat de vordering van mevrouw Y onontvankelijk is.
De vordering van de heer X wordt door de rechtbank wel ten gronde behandeld, doch afgewezen als ongegrond.