Gedaan met laden. U bevindt zich op: Heffing is geen sanctie Vlaamse Belastingdienst

Heffing is geen sanctie

Rechtspraak
Rolnummer
2012/AR/1633
Datum beslissing
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Rechtbank
Hof van Beroep te Brussel
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Op 28/06/2017 heeft het Hof van Beroep te Brussel zich uitgesproken omtrent de argumentatie van belastingplichtige dat de leegstandsheffing bedrijfsruimten een bestraffend karakter heeft. De belastingplichtige is de mening toegedaan dat zij aldus de bescherming van artikel 6 EVRM kan inroepen, en o.m het recht op toegang tot een rechter met volle rechtsmacht.

Het Hof stelt in een uitgebreid gemotiveerd arrest het volgende:

Volgens de rechtspraak van het EHRM, waaraan appellante (lees: belastingplichtige) refereert, dient de sanctie, om strafrechtelijk te zijn, zowel een preventief als een repressief karakter te hebben (EHRM 16 juni 2009, nr. 13079/03, Ruotsalainen).

De preventieve beweegredenen van de heffing leest appellante (lees: belastingplichtige) in de memorie van toelichting van het decreet, naar luid waarvan “Via het instrument van de heffing worden eigenaars van bestaande leegstaande en/of verwaarloosde bedrijven aangepord om ofwel tot spontane vernieuwing over te gaan ofwel tot het op de markt brengen van hun goederen. Nieuwe eigenaars worden via tegemoetkomingen positief gestimuleerd om de gekochte bedrijfsruimten op korte termijn te vernieuwen. Met deze technieken vermijdt men dat in de toekomst nog bedrijfsruimten voor lange tijd leegstaan en/of verwaarloosd worden. Theoretisch kan gesteld worden dat via deze anticipatie de doelstelling van dit decreet op termijn als zelfuitdovend zou kunnen beschouwd worden” (Ontwerp van decreet houdende de bestrijding en voorkoming van de leegstand en/of verwaarlozing van bedrijfsruimten, Parl.St. Vl.R. 1993-1994, nr. 591/1,2).

De bevestiging van het repressief karakter van de heffing, meent appellante (lees: belastingplichtige) te lezen in de memorie van toelichting, naar luid waarvan “De heffing dient niet beschouwd te worden als een nieuwe algemene fiscale druk doch als een sanctie, in eerste instantie gericht tegen diegenen die hun panden niet behoeden voor verdere verkrotting” (ibid” 4), en in de aanslagvoet van de heffing.

Het enkel voorkomen van het woord “sanctie” in de memorie van toelichting laat redelijkerwijze niet toe al meteen te gewagen van een strafrechtelijke sanctie.

Zoals appellante (lees: belastingplichtige) stelt, is luidens de rechtspraak van het EHRM, de internrechtelijke kwalificatie nooit doorslaggevend om te oordelen of er al dan niet sprake is van een strafrechtelijke tenlastelegging in de zin van artikel 6 EVRM. Evenmin echter is het hof gehouden door de term sanctie in de memorie van toelichting van het decreet, maar dient het zelf op zoek te gaan naar de juiste kwalificatie.

Men leest nergens in de parlementaire voorbereiding van het decreet dat het belastbaar feit, d.i. de leegstand en/of verwaarlozing van bedrijfsruimten en het laten voortduren ervan, onwettig zou zijn, zodat de door belastingplichtige beweerde sanctie zonder voorwerp is.

Het hof merkt hier terloops op dat de prejudiciële vraag die appellante (lees: belastingplichtige) vraagt te stellen aan het Grondwettelijk Hof, niet vermeldt welke bepalingen van het decreet dezelfde feiten, d.i. de leegstand en/of verwaarlozing, strafbaar stellen via een administratieve sanctie met strafrechtelijk karakter.

In werkelijkheid is het een aanmoedigingsfunctie van de heffing, benevens de herverdelende functie ervan, die uit de memorie van toelichting blijkt: “Verlaten bedrijfsruimten worden aanzien als heffingsplichtig aangezien zij een negatieve invloed uitoefenen op de leefomgeving en zij onnodig (reeds bebouwde) ruimte in beslag nemen waardoor andere functies gedwongen zijn naar nieuwe, onbebouwde ruimten uit te wijken. De heffing wordt geheven om 2 redenen:

- enerzijds vormt ze een extra stimulans tot spontane vernieuwing door de eigenaars;

- anderzijds vormt zij een bron van inkomsten voor een op te richten Vernieuwingsfonds.

De oprichting van dergelijk Fonds moet alle desbetreffende financiële operaties centraliseren en vergemakkelijken. De heffing dient niet beschouwd te worden als een nieuwe algemene fiscale druk doch als een sanctie, in eerste instantie gericht tegen diegenen die hun panden niet behoeden voor verdere verkrotting. Daarnaast is de heffing ook gericht tegen speculatie en het in stand houden van overcapaciteit, hetgeen nadelig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bovendien dient zij het op de markt brengen van bedoelde panden te stimuleren, waardoor het marktprijsmechanisme opnieuw op een normale wijze kan gaan functioneren, hetgeen thans om speculatieve redenen geremd wordt door de kunstmatig gecreëerde schaarste. Tevens dient deze heffing uitdrukkelijk gekoppeld te worden aan de vernieuwing. Algemeen dient gesteld te worden dat de heffing de negatieve stimulans is om tot spontane vernieuwing over te gaan, terwijl de financiële ondersteuning een positieve stimulans creëert.

In de memorie van toelichting is bijgevolg hoofdzakelijk sprake van stimulering tot het op de markt brengen en tot het spontaan vernieuwen door de eigenaars van hun verlaten bedrijfsruimten (aanmoedigingsfunctie van de heffing) en van het voorzien van het vernieuwingsfonds van financiële middelen (herverdelingsfunctie of fiscaal doel van de heffing).

Appellante ziet de bevestiging van het repressief karakter van de heffing nog in de aanslagvoet dat “meer dan behoorlijk leed” berokkent aan de heffingsplichtige (conclusie blz. 23)

Luidens de memorie van toelichting, wordt “De aanslagvoet van de heffing vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen. Het kadastraal inkomen geeft een kwantitatieve indicatie van het volume, het type en de ligging van het gebouw en de oppervlakte van het perceel. In aanmerking dient genomen te worden het kadastraal inkomen van de grond(en) inclusief opstanden van het perceel waarop de vervallen en/of verlaten bedrijfsruimte gelegen is, alsook dit van alle aangrenzende percelen die er één geheel mee vormen, dit om te voorkomen dat via splitsing van de kadastrale nummers de heffing ten dele zou omzeild worden. Aangezien de gemeenten dienen deel te nemen aan de inventarisatietaak van dit decreet, wordt ter compensatie voor de participatie voorzien in een gedeeltelijke doorstorting van de geinde heffingen naar de gemeenten toe” (ibid” 5).

De aanslagvoet die functie is van het kadastraal inkomen kan niet worden beschouwd het berokkenen van leed aan de heffingsplichtige tot doel te hebben.

De heffing is dus geen straf.

Heffing

  • Heffing leegstand en verwaarlozing van bedrijfsgebouwen